"Ike" Merkus (Dienstplichtige) - Prinses Irene Brigade

Ga naar de inhoud

"Ike" Merkus (Dienstplichtige)

Biografieën oud-leden
 
YMKE MERKUS, EEN ECHTE OUD-BRIGADEMAN

 
 
Misschien een wat opmerkelijke ti­tel boven dit artikel. Tenslotte zijn veel van de lezers van "De Vaandeldrager" ook echte oud-Briga­demannen.
 
Reden hiervoor is de brief van Ymke Merkus uit Canada. In zijn brief vertelt hij iets over zijn ervarin­gen bij de gevechten voor Tilburg, dit naar aanleiding van een oproep in een eerder nummer van "De Vaan­deldrager".
 
In die brief komt een enorme be­scheidenheid naar voren. "Ik ben tenslotte niet in Engeland ge­weest."
 
Op aandringen van zijn zoon, heeft hij zijn verhaal opgeschreven en naar het blad van de Vereniging van Huzaren gestuurd. Dat verhaal is zo opmerkelijk dat het naar de mening van de redactie belangrijk genoeg is om ook nog eens in "De Vaandeldrager" te wor­den gepubliceerd.
 
Ymke als huzaar in Deventer

 
Ik ben van de lichting 1938; kwam in dienst de 3e januari 1938 in Deventer, in de Boreelkazerne, ka­mer 62 als ik het goed heb. Doordat ik in Jubbega bij het muziekkorps was geweest ("De Bazuin") kwam ik bij de militaire kapel onder lei­ding van Wachtmeester Wisman.
 
Gedurende de mobilisatie waren we op verschillende plaatsen op de Veluwe.
 
Toen de Duitsers Holland binnen­trokken gingen we naar Rhenen en de Grebbeberg, waar we stellingen in­namen. Ik herinner me nog dat de beschieting van de Duitsers zo erg was, dat onze luitenant om een vrijwilliger vroeg om een bericht over te brengen naar onze commando­post. Hij was bang dat we onze stellingen niet zouden kunnen hou­den, te meer omdat onze verbindin­gen waren verbroken. Ik gaf me op als vrijwilliger.
 
Ik moest tij­dens de beschieting dwars door Rhenen en veel huizen waren al verwoest. Ik kwam waar ik wezen moest en bracht het bericht over dat de verbindingen verbroken waren. Ik werd toen weer terugge­stuurd met het bericht dat we terug moesten gaan trekken, wat we toen ook gedaan hebben.
 
Er is daar een paar dagen nogal hevig gevochten. Kees Wind van ons peloton is daar gesneuveld. Hij lag naast mij op onze kamer, daardoor kende ik hem zo goed. Ik ben nog op zijn begrafenis geweest in Terband bij Heerenveen.
 
Na de capitulatie kwam ik weer thuis. De laatste jaren van de oor­log werkte ik veel in de onder­grondse. Plaats zoeken voor onder­duikers en ze overbrengen naar an­dere plaatsen. Verschillende keren hebben we Duitsers "op bezoek" ge­had, maar ik kreeg altijd op tijd een tip.
 
Mijn zwager was een zogenaamde "Volksduitser" en werd in 1942 opge­roepen en na een opleiding in Duitsland naar Rusland gezonden. Daar is hij vlak voor Moskou geweest. Toen hij met verlof thuis kwam hadden we (ondergrondse) alles al voor elkaar. Toen zijn verlof om was, stapte hij in Gorre­dijk op de tram naar Heerenveen. We hadden afgesproken dat hij bij de eerste halte tussen Gorredijk en Langezwaag uit zou stappen.
 
We hebben hem daar opgewacht met zes man. We waren op alles voorbe­reid maar het ging allemaal goed. Hij heeft zich daar in een boswal verkleed. Zijn uniform en wapens zijn later nog gebruikt met de overval op het Huis van Bewaring in Leeuwarden.
 
Niemand heeft mijn zwager weerge­zien dan na de oorlog. Ik wist wel waar hij was en heb hem wel be­zocht.
 
Met D-Day in 1944 kon ik het haast niet meer uithouden. Ik wilde mijn part ook doen om ons land te be­vrijden. Ik was Kees Wind en de andere jongens in Rhenen en de Grebbeberg niet vergeten.
 
Toen ik hoorde dat de Prinses Irene Brigade in Normandië was geland, was ik echt niet meer te houden: ik moest ernaartoe! Ten koste van alles.
 
Ik heb een briefje geschreven voor mijn ouders dat ik wegging en dat ze niet ongerust moesten zijn. Ik heb dat op de wastafel in mijn slaapkamer gelegd.
 
Zonder enige voorbereiding stapte ik op de fiets (we woonden toen op de Voorstreek in Leeuwarden, dat was begin augustus 1944) en zo naar Heerenveen, Wolvega, Steenwijk, Meppel, Zwolle, Olst en Deventer. Ik kwam daar op bekend terrein, de brug over de IJssel en zo naar Arn­hem. Daar waren wachten op de brug over de Rijn; ik wist niet wat ik doen moest; ik kon er niet te dichtbij komen om geen achterdocht te wek­ken. Ik heb daar een paar uren rondge­scharreld totdat ik een groepje jongelui aan zag komen op de fiets; ik denk dat ze van de N.S.B. waren. Ik sprong op mijn fiets en sloot me gewoon bij hen aan; de wachten op de burg kenden hen zeker; ik denk dat alle dagen overkwamen naar school. We werden niet eens aange­houden! Ik moest natuurlijk uiterst voor­zichtig zijn, daar ik niets bij me had, wie ik was, waar ik vandaan kwam of waar ik naar toeging.
 
Dicht bij Nijmegen had ik een roei­bootje zien liggen in de Waal. Ik heb daar in de buurt de nacht afge­wacht en ben toen naar dat bootje geslopen. Er lagen ook een paar roeispanen in. Dat was mijn kans om aan de overkant te komen. Ik heb nog geprobeerd mijn fiets mee te nemen, maar dat ging niet. Ik herinner mij nog dat er nogal een sterke stroom was. De rivier was daar breed. Toch ben ik aan de overkant gekomen. In de bosjes heb ik daar een paar uur geslapen.
 
's Morgens ben ik op stap gegaan. Het speet me heel erg dat ik mijn fiets kwijt was. Het ging nu veel langzamer. Tegen de middag kwam ik bij de Maas en vroeg daar aan een oud boertje, die in zijn tuin werk­te, hoe ik aan de overkant kon ko­men. Hij keek me aan en zei: "Jij komt hier ook niet vandaan!"
 
Ik vertelde hem dat in van Friesland kwam en naar de overkant moest. Daarop zei hij dat er onge­veer 2 km verderop een veerdienst was en dat er geen wachten waren voor controle. Zo ben ik verder door Brabant gelopen. Ik vermeed zoveel mogelijk de grote plaatsen en ik durfde ook niet mijn hand op te steken voor een lift. Ik was bang voor controle.
 
Een paar dagen later kwam ik ten westen van Valkenswaard bij de Bel­gische grens door de bossen, in de nacht. Ik was erg moe en zocht naar een geschikte plaats om te slapen. Bij een roggeveld aan de rand van het bos was een greppel waar ik in ging liggen. Ik weet niet hoelang ik geslapen heb maar ik werd plot­seling wakker, er kwam wat aan... 'k Dacht eerst dat het een hert was, maar toen het dichterbij kwam, zag ik dat het een man was met een grote zak op zijn rug. Hij liep door de greppel recht op mij aan, en was al vlak bij mij. Ik kwam half overeind en riep: "Hé", anders had hij op mij getrapt. Hij schrok zo geweldig dat hij die zak liet vallen, sprong het bos in en was weg!
 
Ik heb die zak opengemaakt. Die zat vol pakjes sigaretten, tabak en een paar dozen met papier. Ik heb mijn zakken volgestopt. Het was natuur­lijk een smokkelaar en ik heb er erg om moeten lachen.
 
De volgende morgen kwam ik in het eerste Belgische dorpje, Postel. Daar heb ik in een winkeltje voor mijn laatste Hollandse geld wat eten gekocht, genoeg voor een paar dagen.
 
Verder door België naar Frankrijk. Och, het is zo gemakkelijk dit zo neer te schrijven, maar ik moest uiterst voorzichtig zijn dat ik niet aangehouden werd. Daar kwam nog bij dat ik niets had om me te verzorgen, geen zeep of handdoek. Ik kreeg last van blaren op mijn voeten en hakken, mijn sokken waren stuk (van die dunne) en mijn schoe­nen waren ook niet helemaal heel meer. Als ik dan bij een beekje of sloot kwam, spoelde ik ze maar af. Ik at wat ik onderweg vond: appels, peren, wortels of koolraap. Dat haalde ik dan uit een tuin of boom­gaard, meestal 's nachts.
 
Zo kwam ik dan bij de Franse grens. 't Was op een morgen om ongeveer 10 uur. Het was een klein dorpje. Ik liep door de hoofdstraat en sloeg een zijstraat in, en stond plotse­ling voor de grenspost: een boom over de straat en Duitse soldaten. Ik was er ongeveer 200 meter vanaf. Aan de overkant van de straat zag ik een deur openstaan. Ik stak over en ging naar binnen.
 
Het was een nogal lange gang met op het eind een deur die naar de tuin ging. Halverwege stond een deur open waar een man, vrouw en twee kinderen zaten te eten. Ik legde mijn vinger op mijn lippen en de man begreep het wel denk ik, want hij knikte. Door de achterdeur ging ik naar de tuin, door een veld en zodoende kwam ik over de grens.
 
Mijn richting was steeds naar het zuiden en ik vermeed zoveel moge­lijk wegen. Het was gemakkelijker voor mijn voeten ook, want de wegen in België en Frankrijk zijn niet zo best. Veel hobbelstenen, elke stap was dan een marteling. Maar ik moest en wilde doorzetten. Ik moest naar de Irene Brigade, ten koste van alles.
 
Ik had alweer 5 of 6 dagen gelopen en het ging niet zo vlug meer. Ik had al die tijd ook niets gehoord hoe of het in Normandië was, of van de Brigade. Ik wist ook niet meer welke dag het was. Maar wél had ik opgemerkt dat er iets aan de hand was: ik zag meer en meer Duitse soldaten op de weg die de verkeerde kant opgingen (terugtrokken).
 
Eén keer ben ik er erg gevaarlijk aan toe geweest. Ik liep altijd zo'n tien, twintig of dertig meter van de weg af, en had de gewoonte aangenomen om dode takken te verza­melen om niet de aandacht te trek­ken.
 
Op een middag (ik had alweer een armvol takken) kwamen er twee Duit­sers naar me toe. Ze waren lopende. Ik zag ze komen en was druk bezig met mijn hout. Ze vroegen met iets maar ik verstond hen niet. Ik had me voorgenomen om me gek te houden, mijn mond open en mijn speeksel te laten lopen... Ik wees op mijn tak­ken. Toen richtte één zijn geweer op me, en zei in het Duits of dit ook zou helpen. Maar de ander zei: "Lass nur, er ist ganz verruckt."
 
Dat liep goed af, maar ik zat wel even in angst. 't Was geen wonder dat ze dachten dat ik gek was: ik moet er verschrikkelijk uitgezien hebben. Al die tijd dat ik onderweg was nooit goed gewassen of gescho­ren. Ik had niet eens een kam bij me. Soms doornat geregend, altijd buiten slapen!
 
De volgende dagen waren er steeds meer Duitsers op de weg. Auto's, trucks, motoren, fietsen enz. Ik maakte hieruit op dat de Geallieer­den doorgebroken waren in Normandië.
 
Totdat ik op een middag hoorde schieten in de verte. Ik dekte me zo goed mogelijk en kwam toen bij een klein dorpje, dat aan een vier­sprong van wegen lag.
 
Ik zag mannen in burger met een band om de arm schieten op de Duit­sers: ze waren van de verzetsbewe­ging.
 
"Ik kroop nog dichterbij, naar dat kruispunt. Achter een heg vond ik twee Duitse soldaten, ze waren dood. Van een van hen greep ik het geweer en munitie en begon ook te schieten.
 
Ik denk dat één van de Fransen dat zag, want even later kwam er een naar mij toe kruipen. Hij begon tegen mij te praten maar ik ver­stond er niks van. Ik beduidde hem dat ik een Hollander was. "Hollan­de" zei ik. Dat begreep hij zeker, want hij beduidde me met hem mee te gaan. We kropen naar een cafeetje bij de viersprong.
 
We gingen naar binnen, er waren 6 of 7 man daar. Ik denk dat de lei­der van die verzetsbeweging daar ook was, want de man die me daar gebracht had, stond tegen hem te praten zag ik wel.
 
Even later kreeg ik brood en een groot stuk worst en koffie. Ik ver­slond het, 't was het eerste gewone eten in weken!
 
Er werd gedurende de nacht nog tel­kens geschoten. Om ongeveer 3 uur kwam er een auto aanrijden met Duitsers. Ze stopten voor het café, er sprong een Duitser uit, trapte de deur open en riep: "Was ist los hier!" Hij had een zaklamp in zijn hand, ik zag dat hij naar zijn re­volver greep. Ik stond vlak bij de deur, sprong opzij en riep: "Dit is een Hollander en schieten kan hij ook!" Terwijl ik dit riep, had ik al geschoten, van de heup, er was geen tijd om te richten. Hij sloeg dubbel en viel van de stoep. De volgende morgen bleek het een SS-officier te zijn geweest, hij was door de maag geschoten.
 
Ondertussen was ook de truck onder vuur genomen maar het lukte hen om weg te komen.
 
Diezelfde dag in de middag kwamen er tanks aanrollen. We dachten eerst dat het Duitsers waren. Toen ze dichterbij kwamen zagen we de ster op de tanks. Het waren er zes die ver vooruit gedrongen waren: deze waren van Generaal Patton. Ze stelden zich direct op naar drie kanten. Er zijn daar veel doden gevallen en honderden krijgsgevan­genen gemaakt.
 
Een paar dagen later kwamen er meer tanks en troepcarriers. Er waren er van de opruimingsdienst die de do­den opruimden: ik had nog nooit zoiets gezien.
 
De tanks trokken toen verder het noorden in. Wat waren die Fransen blij! Ze hadden vlaggen uit, en drinken en dansen.
 
Iemand van de verzetsbeweging nam me mee naar een andere plaats. Ik werd in een nogal groot gebouw ge­bracht in een kantoor. De man die daar zat probeerde me te ondervra­gen maar ik verstond er niks van. Er hing een grote landkaart aan de muur. Ik beduidde hem waar ik van­daan kwam. Ik liet hem mijn voeten zien; wel, die waren zoals ze in Friesland zeggen: spek open.
 
Hij schudde zijn hoofd en begon tegen de man te praten die mij daar gebracht had. Hij ging telefoneren. Ik kreeg koffie en moest maar wach­ten. Ongeveer een uur later klom er nog een man binnen. Ze praatten met z'n drieën. Ik voelde wel dat ze het over mij hadden.
 
De man die het laatst binnengekomen was, begon tegen mij in het Hol­lands te praten. Hij vertelde dat hij van België (Vlaanderen) was, maar hier al jaren woonde.
 
 
Ik heb toen alles aan die man ver­teld. Dat ik van huis was weggegaan om mij bij de Irene Brigade aan te sluiten.
 
Ze begonnen weer met z'n drieën te praten. Ik zei dat ik zo spoedig mogelijk weer verder wilde.
 
Ze lachten wat en de Belg zei tegen me dat ik eerst met hem mee moest gaan. Om te wassen om mijn voeten te verzorgen.
 
Ik ging dus mee. Zijn vrouw gaf me eerst eten en een glas wijn. Toen nam ze me mee naar de badkamer. Daar heeft ze mijn voeten gewassen en verzorgd met zalf en verband. Toen moest ik mijzelf wassen, ze gaf me alles wat ik nodig had. Zeep, handdoeken, scheerapparaat, kamerjas, sokken, ondergoed! Ik weet niet hoelang ik daar geweest ben, ik heb me wel drie of vier keer gewassen om schoon te worden.
 
Toen ik klaar was gaf ze mij een glas cognac en nam me mee naar bo­ven. Ik moest gaan slapen, zei ze. Ik weet niet hoelang ik geslapen heb, maar ik werd de volgende dag wakker. Heerlijk geslapen!
 
Even later hoorde ik die vrouw boven komen. Ze keek even naar binnen en zag dat ik wakker was. Ze zei niets, lachte alleen en ging weer naar beneden.
 
Even later kwam ze weer boven met een blad eten: brood, boter, eie­ren, kaas, vlees en koffie. Gewel­dig! Ze bracht ook sokken, schoe­nen, broek en jasje, alles com­pleet. Ze zei dat ik dat aan moest trekken en ik voelde me toen een heel ander mens.
 
Toen ik beneden kwam moest ik wach­ten en ze gaf me nog een glas wijn: ze drinken dat daar veel.
 
Even later kwam haar man thuis. Hij nam me mee naar de burgemeester van die plaats, dezelfde waar ik eerder naar toe gebracht was. Die gaf mij een brief mee en wat geld. Ik heb al die mensen bedankt voor wat ze voor mij gedaan hebben: 't was ge­weldig geweest.
 
Wat er in die brief stond weet ik niet, maar het moet goed geweest zijn, want overal waar ik later aankwam en die brief liet lezen, kreeg ik alle hulp die ik nodig had.
 
Ik kreeg een lift tot ongeveer halfweg naar Amiens, dat was mijn doel. Die Belg had me verteld dat de Belgische en Hollandse Brigades daar doorgetrokken waren.
 
Toen ik in Amiens aankwam, hoorde ik dat ze doorgereden waren naar het noorden. Men kon echter niet vertellen waar ze precies waren. Daar stond ik dan: alles was in disorder, overal waren vlaggen uit­gestoken, dansen in de straten enz. Ik stond voor een drogisterij, een jonge man op zijn fiets kwam aan­rijden, stapte af, zette zijn fiets tegen de muur en ging naar binnen.
 
In en opwelling, ik weet niet waar­om, greep ik de fiets. Ik sprong erop en wég, zo hard als ik kon! 't Was ook nog een racefiets niet een laag stuur en versnellingen. Op weg naar België. Het was net of ik mee deed aan de "Tour de France". Het ging niet zo vlug als ik wilde; er waren veel troepen op de wegen en dat hield me vaak op.
 
Na een paar dagen kwam ik aan de Belgische grens. Ik moest stoppen maar met de brief had ik geen moei­te daar. In de buurt van Leuven heb ik hulp gevraagd. De Belgische ondergrondse vond uit waar de Prinses Irene Bri­gade was. Ze brachten me weg in een jeep. Na een paar uur rijden kwamen we aan. Daar was ook het hoofdkwar­tier van Prins Bernhard en ze heb­ben mij naar hem toegebracht.
 
Prins Bernhard vroeg mij alles over mijn diensttijd. Ik vertelde hem alles over de Boreelkazerne in De­venter. Onze officieren kende hij allemaal wel. Ik vertelde hem hoe ik van huis gegaan was, door België en Frank­rijk was getrokken en ik liet hem de brief lezen die ik van die bur­gemeester in Frankrijk gekregen had.
 
 
De Prins heeft mij direct in de Brigade geplaatst. Twee officieren brachten mij daar heen. Ik kreeg mijn uniform, wapens en de hele uitrusting en werd ingedeeld bij de 2de Gevechtsunit. IK HAD MIJN DOEL BEREIKT !
 
We waren vlakbij Beringen aan het Albertkanaal en waren ingekwartierd in schuren. We hebben daar een bruggenhoofd gevormd over het ka­naal 's Nachts in het stro waar we sliepen, heb ik God gedankt dat Hij me zover bewaard en bij de Brigade gebracht had. Ik heb Hem ook ge­vraagd of hij me de moed en de kracht wilde geven om verder Hol­land te bevrijden.
 
Later kwamen we vlak onder Valkens­waard over de grens (dichtbij waar ik een paar maanden geleden over­kwam, maar nu onder geheel andere omstandigheden). Het doel was Arn­hem, maar we kwamen niet verder dan Grave en Nijmegen. De Duitse weer­stand was zo groot dat die hele operatie mislukte, maar dat weten jullie allemaal wel.
 
In oktober, bij de gevechten voor Tilburg, werd ik gewond.
 
We waren juist bezig over een ka­naal een bruggenhoofd te vormen. Korporaal Berkleij (Hij was van Brussel, getrouwd en had een doch­tertje) en ik kwamen het eerst over en werden hevig onder vuur genomen deer Duitse sluipschutters. Berkleij kreeg een kogel door zijn hoofd en zijn helm vloog af. Ik lag twee meter bij hem vandaan. Tegen die kale dijk hadden we helemaal geen dekking. Ik probeerde hem nog te helpen, maar zag wel dat het te laat was: zijn schedel was openge­barsten en ik kon zijn hersens zien. Op dat moment kreeg ik ook een kogel in mijn hoofd. Mijn eer­ste gedacht was: nou ben je d'r ook geweest, Merkus. Ik verloor mijn bewustzijn zijn niet, wel veel broed - mijn gezicht en battledress waren doornat van bloed - ik voelde mijn hoofd. Dat begon op te zwellen.
 
Later werd ik overgebracht naar Brussel, naar een militair hospi­taal. De dokter daar vertelde mij dat de kogel een gleuf gemaakt had van 10 centimeter lang en dat ik heel erg gelukkig was geweest. Eén haar dieper, dan zou de kogel naar binnen gezwenkt zijn! Dus een har­de Friese kop denk ik!
 
Na mijn ontslag uit dat hospitaal werd ik naar Leuven gebracht, een doorgangsplaats vanwaar we terugge­zonden zouden worden naar onze on­derdelen.
 
Evenwel werden, door het offensief van de Duitsers in de Ardennen, verschillende gevechtsgroepen ge­vormd.
 
Ik werd ingedeeld bij een Engelse groep. De toestand was daar kritiek en we hebben daar nog stellingen ingenomen. Dat werd een van de laatste stuiptrekkingen van de Duitsers. Daarna weer terug naar Leuven. Van­daar werd ik teruggezonden naar mijn onderdeel van de Brigade die toen op Walcheren (Oranjezon) lag. We hadden het daar gemakkelijk, alleen wachtdiensten. Later werden we overgebracht naar Heusden en Hedel, waar we een bruggenhoofd vormden over de Maas.
 
Na de capitulatie van de Duitsers waren wij de eerste troepen die Den Haag binnentrokken.
 
Ik zal dit nóóit vergeten.
 
Onze troepcarrier zat onder de blo­emen; meisjes klommen erop; we zaten eronder; iedereen wilde ons mee naar huis nemen. Zij gaven ons alles wat ze hadden en dat was héél weinig.
 
Ik had veel gespaard de laatste maanden: sigaretten, zeep, blikjesvlees, chocolade enz. In No Time was alles weg!
 
Toen Friesland was bevrijd, kreeg ik drie dagen verlof om m'n familie te bezoeken. We gingen met een vrachtwagen van het leger; ik ge­loof dat er zo'n 20 man waren. We werden allen thuisgebracht.
 
Toen ik aanbelde deed m'n moeder open. Ik kon niets anders zeggen dan: "Mem!"
 
Later kwam mijn vader, hij was zo geweldig trots en vertelde iedereen die het maar horen wilde dat ik weer thuis was.
 
Ik had van alles wat meegebracht. Ook kregen we een speciaal pakket mee als "Welkom Thuis". Och, wat waren die oude mensen blij!
 
Ik was precies 10 maanden wegge­weest. Na drie dagen werden we weer opgehaald en gingen terug naar Den Haag.
 
Ik gaf mij op als vrijwilliger voor Oost-Indië en volgde een speciale cursus in munitie (explosieven) in Wolverhampton in Engeland. Met de overgave van Japan in augustus 1945 dacht ik: alles is nu voorbij. Ik heb toen demobilisatie aangevraagd en verkregen. Ik kwam thuis in de­cember 1945.
 
Op 21 februari 1945 werd ik aange­steld als bewaarder in de strafge­vangenis in Leeuwarden, waar ik 10 jaar gediend heb. Dit voldeed mij niet en we emigreerden naar Canada in 1955.
 
Ik weet niet waarom ik dit alles verteld heb; ik praat er nooit over. Ik denk er wel vaak aan en ben dankbaar dat ik gespaard ben gebleven in die tijd en dat ik iets kon doen voor mijn vaderland.
 
Mijn dank voor de tijd die u be­steed hebt om mijn verhaal te le­zen. 't Is niet opgesmukt, het is precies zoals het gegaan is.
 
 
 
 
In een latere brief schreef "Ike" Merkus dat hij zijn verhaal heel precies wil vertellen:
 
"Toen ik in Eindhoven kwam, meende ik dat ik mijn fiets bij me had, als dit waar is, heb ik de fiets in de bossen laten staan om over de grens te komen. Daar zit ik vaak over te piekeren, ik kan daar niet uitkomen."
 
 
De foto hierboven is van de "held" van dit verhaal in het uniform van de Royal Canadian Legion.

 
Uit: Vaandeldrager 23 en 24
Terug naar de inhoud