Detachementen naar Suriname en Antillen - Prinses Irene Brigade

Ga naar de inhoud

Detachementen naar Suriname en Antillen

Wolverhampton > Detachementen naar Suriname
De Nederlandse Antillen en Suriname in oorlogstijd

Na de Duitse inval in Nederland in 1940 waren Suriname en De Nederlandse Antillen ook in oorlog met Duitsland. De bauxietmijnen en olieraffinaderijen in die delen van het Koninkrijk waren een potentieel doelwit voor eventuele Duitse aanvallen.

Sinds 1915 bevonden zich op Curaçao en Aruba de grootste olieraffinaderijen ter wereld: Shell, Standard Oil en Arend Petroleum Mij. De ruwe olie die daar verwerkt werd tot benzine, olie en smeermiddelen, was afkomstig uit het Venezolaanse meer van Maracaibo. Een zeer onstabiel bestuur in die republiek maakte het raffineren op de Antillen gewenst. Aanvoer geschiedde met kleine tankschepen. De uitvoer naar het oorlogsgebied met oceaantankers. In 1939 voorzagen de raffinaderijen op de Antillen 43% van de oliebehoeften van de Engelsen en Fransen, en voor 80% van de Royal Air Force. De Amerikaanse invasie in Noord-Afrika in 1942-1943 draaide voor 100% en de strijd  in de Pacific, 1944-1945, voor 75% op de brandstof uit de Antillen.

Bij het uitbreken van de oorlog tussen Duitsland enerzijds en Frankrijk en Engeland aan de andere kant, waren en bleven de Nederlandse Antillen neutraal. Zij waren een toevluchtsoord voor vluchtelingen van het Nazi-regime. In de havens van Curaçao en Aruba zochten een twaalftal  Duitse koopvaardijschepen een veilige ligplaats. Een Franse kruiser van het  Marine-eskader op Martinique, de "Jeanne d'Arc" lag buiten de territoriale wateren en verhinderde de Duitsers uit te varen.

Het bericht van de Duitse inval in Nederland bereikte de Antillen in de vroege uren van 11 mei  1940. Nederlandse Mariniers, matrozen en Militaire Politie namen de Duitse koopvaarders in beslag en de opvarenden gevangen. Op Aruba werd een schip door eigen bemanning tot zinken gebracht. Alle 440 bewoners  van Duitse nationaliteit, zakenlui, vluchtelingen en Nederlandse N.S.B.'ers  werden opgepakt, afgevoerd naar en opgesloten op Bonaire. In eerste instantie werden hiervoor drie schoolgebouwen voor gebruikt: één voor vrouwen en kinderen, één voor Duitse zeelieden en één voor de overige mannen. Al na een paar dagen kwamen de zeelieden in opstand en niet lang daarna werden zij overgebracht naar Brits Jamaica. Veel geïnterneerde Duitse joden kregen beperkte bewegingsvrijheid op het eiland.

Ondertussen was in juli 1940 het Kamp Bonaire gereed. Het werd ingericht voor ruim tweehonderd geïnterneerden. Het was een relatief klein kamp met een bescheiden bewaking. De
mannen werden ondergebracht in een grote loods en de vrouwen en kinderen in kleine huisjes.    
Op 11 mei 1940  arriveerden twee Engelse oorlogsschepen, "Caradoc" en "Despatch" en een bevoorradingsschip. De staat van beleg werd afgekondigd. Verduisteringsmaatregelen werden van kracht voor woon- en industriegebied.

Op de Nederlandse Antillen waren 150 man militaire politie. Voor de echte defensie van de Antillen kon men een beroep doen op de VKC (Vrijwillige Korps Curaçao) en de VKA (Vrijwillig Korps Aruba). De dienstplicht werd  al in 1939 ingevoerd bij de oprichting van de Antilliaanse Schutterij. Op de Antillen en Aruba waren er binnen de Schutterij ook vrijwillige hulpdiensten, zoals de Burgerwacht. Ter aanvulling stuurde de Nederlandse regering 250 mariniers samen met een schip, twee onderzeeërs en een vliegtuig. Deze mariniers trainden de Antilliaanse dienstplichtigen, die overwegend werden ingezet voor bewakingsdiensten.

Op Curaçao en Aruba resp. op de plaatsen"Steenrijk" en "Bullenbaai", werden kustbatterijen gebouwd en bemand. Uit Martinique (Franse Antillen) werden inheemse Franse troepen naar de Antillen gezonden ter versterking van de defensie. Na de capitulatie van Frankrijk werden die weer teruggeroepen naar Martinique. De Franse Mariniers werd vervangen door Schotse militairen en na 7 december 1941 (aanval op Pearl Harbor) kwamen Amerikaanse zee- en landmachteenheden. De defensie van St. Maarten, waarvan de helft Frans gebied is, en Bonaire, werden versterkt met Schutterijdetachementen. Een aanval op de olieraffinaderijen en opslagparken aan de kust werd (nog) niet gevreesd.

Vanwege de grote militaire en economische belangen was het logisch dat vanaf 1940 eerst Engelse en Franse troepen op de Antillen werden gestationeerd en vervolgens in februari 1942 pas de US-troepen. Zij verbeterden de vliegvelden en richtte een marinebasis in op Curaçao.

Duitse onderzeeërs vielen transportschepen met olie en bauxiet aan. Op 16 februari 1942 werd bij Aruba de eerste Duitse torpedo op het westelijk halfrond afgevuurd op het tankerschip Pedernales. Diezelfde nacht werd  door een Duitse onderzeeboot de olietankparken aan de Bullenbaai te Curaçao en van de Lago Oil op Aruba, vanuit zee beschoten. Echter zonder schade van belang. De kustbatterij Bullenbaai beantwoordde het vuur. De marinier der 1e klasse Van Niel, werd ter plaatse bevorderd tot korporaal.
In de Paardenbaai op Aruba liep een Duitse onderzeeër aan de grond, maar kon op eigen  kracht wegkomen. Een aantal vrachtschepen o.a. van de K.N.S.M. (Kon. Ned. Stoomboot  Mij.N.V.) werd op het  traject Curaçao -Trinidad - New-York getorpedeerd. De toen grootste tanker ter wereld, m.s. Odin, werd bij Westpunt Curaçao tot zinken gebracht. De Amerikaanse lichte kruiser, U.S.S. Eerie werd voor Curaçaobaai (Curaçao), door  torpedo's getroffen. Ze werd brandend op het Rif, bij Willemstad gezet en vloog daar in de lucht. Het gevolg was dat de Amerikanen wel enkele oorlogsvliegtuigen en torpedojagers naar het gebied  dirigeerden. Tevens werden er in de St. Anna- en Caracasbaai stalen netten aangebracht, om de torpedo's te weren. Kleine Zeppelins werden daarna ingezet voor de opsporing van de onderzeeërs.

Voor de havens van Curaçao en Oranjestad (Aruba) werden meerdere kleine tankers, die uit Venezuela  ruwe olie aanvoerden, getorpedeerd of in brand geschoten. Toen bleek dat de reddingmiddelen aan  boord ondeugdelijk waren, brak een tien dagen durende zeeliedenstaking uit. De olieaanvoer en verwerking stagneerde. Nadat de zaken aan boord verbeterd waren, eindigde de staking. Een aantal Chinese opvarenden weigerden aan de vaarplicht te voldoen en werden in een kamp op Suffisant (Curaçao) opgesloten. Bij een controle door de politie kwamen ze in opstand, waarbij tien Chinezen werden doodgeschoten. Een diplomatiek incident met de Chinese Republiek was het gevolg.

De duidelijke aanwezigheid van Duitse onderzeeërs leidde tot onrust en allerlei geruchten. Er gebeurden ook alarmerende dingen. De grote Amerikaanse club van de Standard Oil op Aruba brandde op mysterieuze wijze af  Men sprak van sabotage en/of "vijfde colonne". Het gevolg was dat de gezinnen van Amerikaanse olie-employees met spoed naar  Amerika werden geëvacueerd.

In stille baaien werden boven water liggende onderzeeërs gezien. In de nacht werden nabij de baaien geheimzinnige lichtsignalen waargenomen. Motortorpedoboten kwamen in actie en patrouilleerden, zonder resultaat, op zoek naar U-boten. Dat die er wel degelijk waren, bleek uit de torpedering van een groot vrachtschip in de haven van Castnes (St.Lucia) waardoor die geblokkeerd werd en geen schip er in of uit kon. De stagnerende bevoorrading leidde tot hongersnood. De zeer sterke Duitse radiozender Radio Zeesen (zie foto hiernaast) kon op Curaçao worden opgevangen en bracht onrustzaaiende berichten. Zij meldde de landing op Curaçao van een Duitse zeeman. Die bezocht in Willemstad de bioscoop en dronk een glas whisky op het terras van Hotel Americano. De datum, naam van de film, prijs van het toegangskaartje en kosten van de consumptie werden genoemd, ook meldde men de sterkte van bewakingsdetachementen, de situatie bij de kustbatterijen en zo meer. Allemaal redenen voor onrust en geruchten onder de bewoners. Waarschijnlijk waren de Duitsers helemaal geen aanval van plan. Ze hoopten door hun propaganda en acties nabij de eilanden de onrust op te voeren, stakingen in de oliebedrijven te bewerkstelligen en eventueel daardoor de fabricage stil te leggen of te stagneren. Het hoofddoel was de oliestroom van de geallieerden hoe dan ook te hinderen.

Naarmate de konvooien naar Europa beter geëscorteerd werden, verminderde het aantal verliezen bij de koopvaardij. Meer onderzeeboten werden vernietigd op de Atlantische Oceaan. De invasie in Normandië, de opmars van de Russen, gebrek aan grondstoffen in Duitsland en bombardementen op onderzeebootonderkomens, werden fataal voor de operaties van het onderzeebootwapen. Het aantal U-boten dat in de Caribische wateren opereerde, liep sterk terug. Ze waren meer nodig op het Europees strijdtoneel.

Klik hier voor uitzending detachementen naar de Antillen
Klik hier voor info over Jan Meijer werkzaam op de kustbatterij in Curaçao

In Suriname richtte men in 1939 de zgn. Schutterij op. Dit was een landmacht. De Schutterij was bedoeld als aanvulling op de Nederlandse reguliere troepen (TRIS) en werd gevormd uit de lokale bevolking. Zij mocht krachtens de grondwet niet buiten het eigen grondgebied worden uitgezonden. In eerste instantie bestond deze troepen slechts uit 180 man. Het aantal vrijwillige aanmeldingen was echter zo laag, dat de Nederlandse regering 200 KNIL-soldaten stuurde ter ondersteuning. Om de personele problemen het hoofd te  kunnen bieden, werd in februari 1942 de dienstplicht ingevoerd. Het aantal  soldaten in de Schutterij steeg tot ruim 5000 man en er was zelfs sprake van hen in te zetten in Nederlands-Indië, maar de Surinaamse Staten gaven geen toestemming voor een grondwetsherziening, die hiervoor noodzakelijk was. Behalve Creolen was het een mix van Hindoestaanse, Indonesische, Chinese en Indiaanse mannen.
De grens met Frans-Guyana werd inmiddels beveiligd door het Korps Stads- en Landwachten, een groep vrijwilligers, die ook onder de Schutterij viel. Binnen dit vrijwilligerskorps werd een afdeling voor vrouwen opgericht, het Vrouwelijk Vrijwilligers Korps. Hoewel de vrouwen ondersteunende taken uitvoerden, kregen zij ook schietles en exercitie. De Surinaamse landmacht beschikte slechts over een paar mitrailleurs en twee kanonnen.

De Amerikaanse president F.D. Roosevelt bood koningin Wilhelmina op 1 september 1941 per brief aan om drieduizend Amerikaanse militairen naar Suriname te sturen. De Nederlandse regering in ballingschap had nog bedenkingen: de vroegere Nederlandse kolonie Ceylon werd begin 18e eeuw ook tijdelijk bezet door Engeland en nooit teruggeven... Ze stelde daarom als voorwaarde dat de Amerikaanse troepen onder Nederlands opperbevel moesten komen te staan, dat het slechts voor bepaalde tijd zou zijn en dat de Nederlandse regering de verblijfskosten (èèn miljoen gulden p.j.) voor haar rekening moest nemen.

 
Mannen van de Prinses Irene Brigade in Wolverhampton bereidden zich voor op hun vertrek

Aangezien ook in Suriname de defensie verwaarloosd was, er lag slechts een compagnie van het KNIL en een klein detachement mariniers, vond de regering in Londen het klaarblijkelijk noodzakelijk het Nederlandse militaire aanzien wat op te vijzelen vóór de Amerikanen in Suriname zouden aankomen.

Aan boord van de Van Kinsbergen (Bron Ingrid G. Boelhouwer)

In september 1941 vroeg de regering in Londen aan de Headquarters van de Prinses Irene Brigade in Wolverhampton of ze per direct vrijwilligers naar Suriname konden zenden. Daar was genoeg animo voor en binnen 24 uur zat het eerste Detachement  al in de Schotse haven Greenock aan boord van het artillerie-instructieschip HMS Van Kinsbergen en vertrok naar de West. Dit detachement bestond uit 156 man w.o. drie officieren, 4 onderofficieren. Ze waren voor toenmalige begrippen zwaar bewapend met o.a. tommyguns, een klein kaliber mortier, veel munitie, handgranaten en moderne geweren.

Even de benen strekken in Barbados

De behuizing aan boord was niet zeer comfortabel, maar toch voldoende. Hoewel het de bedoeling was, dat het gehele Detachement wachtdienst zou verrichten en hiervoor per 24 uur 21 man werden aangewezen, was dit geen onverdeeld succes, daar slechts enkelen instaat waren zich op de been te houden, het grootste deel was grondig zeeziek.


De Van Kinsbergen met op achtergrond Saba (Bron: Ingrid G. Boelhouwer)

Enige dagen later wordt Bermuda binnengelopen. Na een verblijf van vijf dagen werd de tocht via Sint Maarten, Saba en Sint-Eustatius voortgezet en op 26 september 1941 zette het 1e Detachement van de K.N. Brigade Prinses Irene voet aan wal te Paramaribo. De aankomst aan de kade in was hier overweldigend. De bevolking was uitgelopen en de militaire kapel van het KNIL garnizoen speelde een welkomstlied. Ze werden op de kade ontvangen door de garnizoenscommandant de Majoor Vink van het KNIL.


 "Prinses Irene-" kazerne aan de  Burenstraat (Coll. Delwell)

De Selecta-school in de Burenstraat in Paramaribo werd hun verblijf. Het was een ruim gebouw van twee verdiepingen en twaalf lokalen. Ramen waren er niet, zodat over de ventilatie niet te klagen viel. De kamers waren ingericht met zeildoek, slaapbritsen met klamboes en een ladekastje.Ook waren er goede wasinrichtingen en toiletten.

Surinaams eten, Koos Groenenberg tweede rechts (Coll. Delwell)

Er was zelfs een keuken en die functioneerde ook heel goed. Er was een kok van het KNIL en men at er goed. De wekelijkse nasi-goreng maaltijden waren favoriet.
De intendance huisde in een gebouw aan de overkant van deze 'kazerne'. Hier was ook de administratie en het magazijn. De kantine was op de bovenverdieping.

De bevolking in de omgeving van die kazerne was uitgelaten en het contact met de troep was al gauw heel innig. Het contact van de troep met hen leidde ook tot het aanhoren van grieven en allerlei geroddel van die bevolking. Er werd natuurlijk ook over de Duitsers gesproken. Er waren in Suriname in die tijd betrekkelijk veel Duitsers: winkeliers, personeel van Duitse handelshuizen en niet te vergeten de leden van de Hernhutter zendingsgemeente, die in vrij grote getale aanwezig waren. Dat waren zeer geliefde Duitse zendelingen van de Evangelische Broeder Gemeente, die vanaf de achttiende eeuw in Suriname onderwijs gaven aan de gekleurde bevolking. Ze waren vooral bij de creolen zeer geliefd.

Appèl op de binnenplaats van de Selecta

'In de samenleving van het Koninkrijk der Nederlanden is voor onderdanen van het Duitsche Rijk geen plaats zoolang de oorlog duurt,' zei gouverneur Kielstra op 6 juli 1940.


  De Goslar (foto: www.suriname.nu)

 
'Er waren daar voornamelijk burgers, waaronder enkele felle Nazi's, maar ook de bemanning van  het op 10 mei 1940 gezonken Duitse schip Goslar. Het wrak vormt nog steeds het 'Van  Beek-eiland', genoemd naar de politiecommissaris die zo stom was de officieren  toestemming te geven hun 'spullen op te gaan halen'; in plaats daarvan openden  ze de kranen waardoor het schip zonk. In het kamp  aan de Kopieweg zaten ook twee Weense joden, die er natuurlijk een rotleven hadden. Het heeft de  joodse gemeenschap in Suriname heel wat moeite gekost die mensen vrij te  krijgen.'

Het interneringskamp voor (Rijks)Duitsers aan de Copieweg in Paramaribo (Bron: Nationaal archief)

Een groot gedeelte van die Duitsers waren op grond van het Gouvernements Besluit (GB) no. 38 van 10 mei 1940 geïnterneerd. Alle Duitse mannen boven de achttien werden aangehouden en nog diezelfde nacht of de volgende dag naar Fort Zeelandia overgebracht. De 82 mannen, waaronder 17 leden van de NSDAP, werden overgebracht naar de bovenzaal van het buitengasthuis. Op 18 mei  werden ze opvergebracht naar het rooms-katholieke klooster en Javaans meisjesinternaat aan de Copieweg. Dit kamp lag aan de krakkemikkige spoorlijn naar Zanderij.
De behandeling van de Duitse geïnterneerden in Suriname stond onder toezicht van professor R. Moll van het Internationale Rode Kruis en de Zwitserse zaakgelastigde A. Gonzenbach. Die zorgen er ook voor dat een arts en tandarts regelmatig het kamp bezocht. In ernstige gevallen kon men overgebracht worden naar een bewaakte kamer in 's Landshospitaal.
In de herfst van 1940 werden er barakken gebouwd waarin hele gezinnen werden ondergebracht. Deze werden onder leiding van Kapitein C. Vinck gerealiseerd, ingericht en natuurlijk bewaakt.


De geïnterneerden kregen vrij gemakkelijk permissie om meestal onder geleide naar Paramaribo te gaan om particuliere belangen te behartigen. Dat beviel een gedeelte van de bevolking niet en ook de Irenebrigadisten vonden dat niet ideaal. Het praatje ging ook dat de Gouverneur nogal pro-Duits was en de Duitsers met te zachte hand behandelde.


Klik hier voor een verslag van een spectaculaire ontsnapping uit dit concentratiekamp Copieweg

Begin 1942 werden de bewakers van de Prinses Irene Brigade vervangen door de Surinaamse Schutters, die over het algemeen geen vijandige houding hadden tegenover de Duitsers.

Een apart gedeelte van het kamp aan de Copieweg was tot mannenkamp gedoopt. Daar verbleef de bemanning van de Goslar, het Duitse schip dat in de haven van Paramaribo tot zinken was gebracht. Ook was daar een groep van 14 Zuid-Afrikaanse dienstweigeraars, die hier naartoe waren verscheept. Alsmede een groepje Surinaamse  critcasters van Gouveneur Kielstra, onder wie onderwijzer en parlementariër Wim Bos Verschuur en Huiswoud en Günther.
Er was voldoende voeding. De mannelijke geïnterneerden aten hetzelfde als hun bewakers en dat van de vrouwen en kinderen was op de persoon toegespitst. Toen de vrouwen en kinderen in het kamp op de Copieweg werden ondergebracht, bouwde men een aparte keuken waar een vijftal mannen de hoofdmaaltijd en koffie en thee verzorgden. Ook kon men elke ochtend als men dat wenste bij de wacht wat spullen kopen van de lokale Javaanse landbouwers. Degenen die ‘loyaliteitsverklaring aan het Duitse Rijk’ tekenden, konden bovendien aanspraak maken op een financiële ondersteuning door het Duitse rijk.

Op 12 april 1946 stond er in het Surinaamse Dagblad De West het volgende artikel:

De geïnterneerden in Suriname
'Men meldt ons van officiële zijde: In het kamp op Jodensavannah zijn geïnterneerd 139 NSB’ers uit Nederlandsch-Indië en in het kamp aan den Copieweg 128 personen, waaronder 52 Duitschers, drie en twintig Duitsche vrouwen en 32 Duitsche kinderen, terwijl nog veertien van de uit Zuid-Afrika hierheen gezonden Nederlanders aldaar afzonderlijk zijn ondergebracht. Het lag reeds lang in het voornemen zoo spoedig mogelijk de geïnterneerden Suriname te doen verlaten, maar van het beschikbaar komen van Transportgelegenheid hangt in hoofdzaak af wanneer aan dit voornemen uitvoering zal kunnen worden gegeven. Hierover duurt het overleg nog voort. Omtrent de nationaliteit van sommige geïnterneerden wordt een onderzoek ingesteld, tevens of in enkele gevallen er aanleiding zou kunnen zijn tot het toestaan van voortgezet verblijf hier te lande.'

'We waren nog maar net in Suriname, of een Duitse duikboot werd voor de kust gesignaleerd. Kapitein Van  den Hoek vertrok met een man of twintig, waaronder J. Samson, naar Pont Leiden. In de 18e eeuw was dat een belangrijke schakel in de Surinaamse  kustverdediging geweest, maar nu woonden er alleen muskieten en wel in aantallen van miljarden. Er was geen huis en geen enkele vorm van beschutting en de  kapitein gaf toen opdracht ons naar Fort Nieuw Amsterdam over te brengen. Daar  hebben we een week, misschien wat langer, over de wel 3 km brede riviermond naar  U-boten zitten uitkijken er kwam echter niets. Wat zouden we gedaan hebben als  er wel een was komen opdagen? Onze bewapening bestond uit één 2" mortier en twee brenguns. Gelukkig zijn de Surinaamse rivieren vanwege de vele modderbanken alleen maar met een loods te  bevaren.'

Na een week moest het eerste soldij aan het detachement betaald worden. Dat werd geregeld door de garnizoenscommandant na ruggespraak met de Gouverneur. De beloofde soldij bleek maar de helft van waarop was gerekend. In eerste instantie was dat 50 cent per dag. Dat was volgens de gouverneur voldoende, omdat het slechts om dienstplichtigen ging. Toen er echter min of meer een opstand dreigde, verhoogde de gouverneur dat bedrag razendsnel naar Fl 1,35 + een toelage voor de wasvrouw. Dit was echter nog maar een derde van wat de Amerikaanse militairen kregen.....

Reeds spoedig na het vertrek van het 1e Detachement werden vrijwilligers opgeroepen, teneinde "War-task Overseas" te gaan verrichten. Ook nu was aan belangstelling geen gebrek. Daar het ook vrijwel zeker was, dat het doel van de reis "ergens" in de tropen zou liggen, leek het menigeen beter daar te overwinteren dan in het koude Wrottesley Park. Dit Detachement bestond uit: 3 officieren, 7 onderofficieren en 82 korporaals en manschappen. Het geheel onder commando van Kapitein A.P. van Stolk. De meesten van hen waren afkomstig uit Canada en waren pas twee maanden ervoor uit het Canadese opleidingscentrum in Stratford (Canada) in Wolverhampton aangekomen. Vandaar de latere bijnaam Canadees Detachement.
Na enige weken vertrokken ze in de nacht van 13 op 14 oktober 1941 uit Wolverhampton per trein naar het Schotse Greenock, waar op vertrok 18 oktober werd ingescheept op het vroegere passagiersschip "Pasteur". Er waren ongeveer 4000 man R.A.F.-personeel aan boord, die in Canada en Amerika hun opleiding gingen voltooien. Dat was kostbare lading en ze werden dus goed bewaakt, door een groot vliegtuigmoederschip en enkele destroyers. De ‘Dutchies’ lagen op dek F, vooraan onder de waterlijn. Het konvooi voer snel, zodat U-boten weinig kans hadden de schepen te raken. Het was een geluk, dat de reis zo voorspoedig verliep, want de accommodatie aan boord was zeer slecht. Het eten was uitstekend, maar door het slechte weer werd hiervan niet naar ieders vermogen gebruik gemaakt.....

Aankomst  2e detachement met de Cottica in Paramaribo (Collectie Verbeek)

In het dagboek van J.J. Samson staat over dit tweede Detachement het volgende te lezen:

'Eind september scheepten we in op de Pasteur in Greenock, Schotland. We waren met  ongeveer 90 man, onder commando van kapitein Van Stolk. Verder nog: Erwin  Strauss, Eussie, Jan Telman, Jan van Polanan, Jim Gobets, Rinus Verbeek en nog een stel.  waarvan ik niet zeker meer weet tot welk detachement ze hebben  behoord. O ja, Edgar van Bloeme en Van Aggelen waren ook van de partij, want ik  heb nog een foto van een steward die op de Lady Nelson aan hen  het bordje 'Out  of bounds for all troops' wijst. De Pasteur had  verder nog een man of 3000 RAF aan boord, voor training in Canada. Dat was  kostbare lading en we werden dus goed bewaakt, door een groot  vliegtuigmoederschip (Enterprise?) en heel wat destroyers. De Dutchies lagen op  dek F, vooraan onder de waterlijn. Het konvooi  voer snel, zeker 21. knopen, zodat U-boten weinig kans hadden ons te raken.  Bovendien kwam de tweede dag een zware storm opzetten. Iedereen was zeeziek,  behalve ik en nog een handjevol lui, zodat we in en uit de kantine liepen, wat  ons voordien uren kostte.'
'Toen  stapten we aan boord van de Lady Nelson, eerste stopplaats was Bermuda. Het was daar onbehoorlijk warm en  wij liepen nog in battledress rond. Tropenuniformen werden niet uitgereikt. Het  gevolg was dat iedereen zijn eigen manier van luchtig kleden uitvond. En dat was  maar kinderspel vergeleken bij sommige tonelen die zich vervolgens aan boord  afspeelden. Een van onze soldaten, een beresterke IJmuidense visser, werd  vrijwel onhandelbaar als hij gedronken had. Dat deed hij nogal graag en veel en  dan moest hij vechten; liefst met een sergeant van de politietroepen.'

Aankomst in Halifax (Collectie Delwell)

De Pasteur kwam 23 oktober in Halifax aan. Ze verbleven daar een week in het gebouw van YMCA. Daar hoorden ze pas dat ze naar Suriname werden gestuurd. Vervolgens werden ze ingescheept op de "Lady Nelson", een klein schip, dat een "eilandhopper" bleek te zijn. De reis verliep langs interessante aanlegplaatsen: eerst Bermuda en daarna de eilanden Sint Maarten, Saba, Sint  Eustatius, St.-Vincent, Barbados, Granada, Tobago, Trinidad en als laatste Georgetown, in Brits Guyana. "Er waren ook inlanders aan boord, maar die moesten met hun kippen en varkens en andere beesten op het achterdek kamperen. De militairen hadden geriefelijke slaapgelegenheden en meer vrijheden aan boord."  
De "Cottica" bracht dit Tweede Detachement uiteindelijk van Georgetown naar Paramaribo aan de Surinamerivier. Hier werden ze op 21 november 1941 opgewacht door de militaire kapel van het K.N.I.L.-garnizoen en door het Eerste Detachement onder kapitein Van den Hoek, die op 30 september 1941 al waren aangekomen. Gelet op de kleding zag dit Tweede Detachement eruit als een haveloos allegaartje: Khaki shorts, lange linnen broeken, overhemden, hemden zonder boorden, lange kousen, wollen sokken, blote benen in tennisschoenen, het geheel een mengelmoes van "op-de-kop-getikte" kledingstukken. Zo werd Paramaribo binnen gemarcheerd, vergezeld door het in groen uniform gestoken 1e Detachement.

 
Aankomst van de Cottica in Paramaribo (Collectie Verbeek)

In korte broek... (Collectie Verbeek)

Hieronder meer foto's over deze periode

Ondertussen ging de Amerikaanse regering akkoord met de Nederlandse voorwaarden en op 24 november 1941 arriveerden de eerste duizend Amerikaanse militairen in Paramaribo. De aanwezigheid van hen bracht veel werkgelegenheid met zich mee. Ook werd de infrastructuur en de bewapening verbeterd. De Amerikanen namen tientallen tanks met zich mee en ook radarinstallaties. Hun dollars spendeerden ze aan luxe goederen, sigaretten drank en uitgaansleven. Ze introduceerden hun 'way of life': drank (Coca-Cola en bier), nieuwe dansen, muziek, films, kleding (uniformachtig of in kostuum), schoeisel (zwart-wit) en sluike haardracht.  
Zie hier de video Strijders voor Wilhelmina over de aanwezigheid van de Amerikanen in Suriname en het aandeel van Surinamers in de 2e WO.

        
Van links naar rechts: onbekend, Van Hoving, Merrienboer, Goossens, Claessens, Kas, Schepers.

Van links naar rechts: Boelhouwer, onbekend, v.d. Sman, onbekend, Van Hoving


Op pad in de binnenlanden, november 1941

Tegenover de komst van de twee Prinses Irene Brigade detachementen en 70 mariniers stonden op een gegeven moment ruim 2000 Amerikaanse manschappen.
De VS maakte zich zorgen over de inadequate verdediging van Suriname en dreigde waarschijnlijk zelfs met bezetting. Enkele dagen voor de aanval op Pearl Harbor arriveerde in Paramaribo een troepenmacht van een 3000 man, vnl. Puerto-Ricanen.

J.K. Meijer (Bron: NIMH)

De Nederlandse Regering in Londen reageerde meteen door begin 1942  vanuit Londen, de later in opspraak geraakte, kolonel (later generaal-majoor) J.K. Meijer van de KNIL naar Suriname te sturen. Op 1 april 1942 verzocht Gouverneur Kielstra hem om als territoriaal commandant van Suriname aan te treden. Hij had naam gemaakt in Wrottesley park in Wolverhampton, door in enkele maanden tijd samen met andere officieren de discipline aan te trekken bij 'Prinses Irene Brigade'. Bij zijn aanstelling kreeg hij te horen dat het met de defensie van Suriname droevig gesteld was. Hij kreeg vanuit Londen de opdracht om in Suriname uit de lokale bevolking een regiment gemotoriseerde infanterie te formeren om daarmede t.z.t. bij de bevrijding van Nederlands Oost-Indië de Amerikanen te assisteren en Nederland te vertegenwoordigen.
Iedereen was enthousiast over dit voornemen, vooral toen bleek dat in de U.S.A. bestelde bewapening en voertuigen bestemd voor het Indische leger naar Suriname gezonden zouden worden. Inderdaad arriveerden betrekkelijk vlug daarna in Suriname jeeps, vrachtauto's en Marmon-Herrington tanks. Suriname ontving o.a. 26 tweemanstanks, 28 driemanstanks en 19 viermanstanks.

Door de reoganisatie moesten officieren worden opgeleid. In zeer korte tijd werd er een officiersopleiding vier compagnieën in het geweer geroepen.

Beëdiging van de officieren bij het KNIL-vaandel

"Het  was een goede training met veel oefeningen te velde. In de twee delen ATV (algemeen tactisch voorschrift) sprak men nog van: "Onder hoerageroep een heuvel bestormen met een bajonet op 't geweer." De VPPTL (politiek politionele taak leger) was nog wel actueel voor de tropen, maar er stonden ook spannende verhalen uit de Atjeh-oorlog in.....

Bill de Roos, Henk Snoek, Huub Mouwen, Bernie Molenkamp, Bill Dill, Dolf Dikkers, Rueb en Visser maakte o.a. deel uit van deze opleiding. Ook Jack Jessurun, maar dat was geen Ireneman. Op 1 augustus werden ze vaandrig en Samson kreeg bijv. een peloton Hindoestaanse rekruten in opleiding. Op 1 oktober werd hij commandant van de derde compagnie van het derde bataljon aan de Gemelandseweg en bestond uit Creolen.
De rassenscheiding was niet bepaald bevorderlijk voor de Surinaamse identiteit, maar wel nodig vanwege verschillen in dieet. De hindoes aten geen rundvlees, de islamieten geen varkensvlees.
Het was een hele taak om de Surinaams jonge mannen een goede opleiding te geven. Toen bij een gelegenheid de compagnie moest worden ingeënt, moest de commandant, met de dokter op een tafel, zichtbaar voor de aangetreden compagnie, het voorbeeld geven, zonder daarbij een spier te vertrekken. Pas daarna liet iedereen zich gewillig inenten..."

Ook bestond er behoefte aan kader voor de zware infanteriewapens, zoals mortieren, P.A.G., luchtdoopmitrailleurs en werden 30 man opgeleid tot onderofficier, waarna zij bij deze onderdelen werden ingedeeld.
Het nieuwe leger dat in Suriname werd georganiseerd werd zo modern mogelijk bewapend en was het de bedoeling ook vlammenwerpers in de organisatie op te nemen. Ook hiervoor voor was deskundig personeel nodig, waarvan acht man door de Prinses Irene Brigade werd geleverd. Zodoende werd langzamerhand de gehele Irene Brigade in het Surinaamse leger opgelost.
De Treindienst bood velen de gelegenheid hun motorkennis t.b.v. de organisatie te gebruiken. Speciaal in het tweede detachement waren een betrekkelijk groot aantal dienstplichtigen, welke in Canada gerekruteerd waren en waarmee al direct een autowerkplaats geformeerd werd en die dan ook direct begon met het rijklaar maken van de nieuw aangekomen voertuigen.
Drie officieren werden gedetacheerd in de U.S.A. bij het Desert Training Center in California, waar gemotoriseerde infanterie en tankdivisies klaar gestoomd werden voor de strijd in de Noord Afrikaanse woestijnen. Die oefeningen waren voor hen een openbaring, hoewel ze toch in Engeland reeds het een en ander had gezien op cursussen en oefeningen. Het was compleet oorlog, dag en nacht; behalve dat er niet met scherp geschoten werd.
Eén oefening begon in Zuid-Arizona en bestond uit een mars per truck in carrés van 90 voertuigen op kompas richting in rechte lijn gedurende zeven dagen en nachten door de woestijnen naar Noord-Arizona. Iedereen had stofmaskers op, maar desondanks kreeg een van de officieren het zgn. desert fever ofwel San Joaquin Valley fever (een schimmelinfectie in de longen) en dat was voor hem het einde van de actieve dienst.
Er waren 200 chauffeurs nodig, welke voor een gedeelte werden opgeleid door het min of meer ervaren gedeelte van de Brigade, dat naar de treindienst overging. Een goed geoutilleerde garage werd ingericht en al het rijdend materiaal dat uit Amerika was aangevoerd, werd hier gemonteerd. Vooral dit gedeelte van de Brigade heeft in Suriname goed werk verricht.

Codisten (Bron Riemersma)

Er was personeel nodig op de Militaire burelen. Na een administrateurscursus te hebben gevolgd vonden ook hier enige Brigadisten een plaats. De meesten van hen werden al spoedig als onderofficier aangesteld en werden als administrateur of foerier bij de compagnieën ingedeeld.

Tenslotte werden kleinere groepen van de Irene Brigade ingedeeld bij de vechtwagens welke overigens geheel werden toevertrouwd aan de mariniers.

Enkelen gingen over de Radiodienst en Verlichtingstroepen als codisten en technici.
Bij de Militaire Politie, welke voordien ook nog niet bestond, vonden de onderofficieren van de Politie Troepen een plaats, versterkt door enige vrijwilligers.

De twee Nederlandse detachementen werden samengevoegd en kwamen onder bevel van garnizoenscommandant majoor Vinck, een K.N.I.L.-beroepsofficier.


Angisa ter gelegenheid van de geboorte van Prinses Irene (collectie Stichting Surinaams Museum Paramaribo (www.surinaamsmuseum.net ) Zeer populair bij militairen van de Brigade.

"Het eten was in het begin wel vreemd, maar gaf na de minder uitgebreide Engelse maaltijden geen reden tot ontevredenheid. Paramaribo maakte bij aankomst de indruk van een vriendelijk stadje. Deze eerste indruk was zoals later bleek ietwat geflatteerd. Wel was de binnenstad met de andere buurstaten vergeleken erg schoon en waren de straten grotendeels goed verzorgd, maar de buitenwijken zagen er zeer vervallen uit."

Veel vertier is er niet. De militairen moeten hun vermaak voornamelijk zoeken in de twee bioscopen, enige bars en het Militair tehuis
De militairen krijgen de beschikking over een KNIL-tropenuniform om aan te trekken, wat met enig tegenstribbelen gebeurt.
Door een resp. motorongeluk en ziekte overlijden in Paramaribo soldaat Richard Kassel en Bert van der Haas.
De militairen rouleren mee in de Surinaamse garnizoensdiensten met o.a. wachtlopen bij het paleis van de Gouverneur, fort Nieuw Amsterdam en de Prinses Irene-kazerne, het Duitse interneringskamp aan de Kopieweg, vliegveld in wording Zanderij en bij Jodensavanne, het interneringskamp voor Indische NSB’ers midden in het oerwoud. Tenslotte nog een kampement aan de Marowijne rivier bij Albina aan de grens met Frans-Guyana,, waarin de jeugdige luitenant Jan Willem Vermaas nog verdronk.


Plattegrond Jodensavanne (Collectie Claessens)

'Ook was ik nog een paar maanden commandant. van een ander - een wat dubieus - interneringskamp, dat gevestigd was op Nieuw-Amsterdam in Suriname. Wat voor soort lieden daar achter prikkeldraad  zaten, is me nooit duidelijk geworden. Boze tongen beweerden dat het een stelletje oproerkraaiers waren uit ons voormalig Nederlands-Indië  en dat zelfs een achterneef van Eduard Douwes Dekker (=Multatuli) zich onder hen bevond.'

Vanaf  19 augustus 1942 kwam er vier uur varen onder Paramaribo, midden in de jungle aan de Suriname rivier dichtbij het oude Joodse Kerkhof, ook een interneringskamp voor 146 uit Nederlands-Indië afkomstige gevangenen. Ze moesten dwangarbeid verrichten in de houtploeg, de bootploeg of de visploeg en kregen geen post en ook geen voedselpakketten van het Rode Kruis. Het kamp werd 'de groene hel' genoemd. De hygiënische omstandigheden waren slecht en veel gevangenen kregen dysenterie en malaria. Kamp "Jodensavanne" zou later bekend worden als Nederlands eerste en enige concentratiekamp. Pas op 15 juli 1946 kwamen deze geïnterneerden weer vrij. Verscheidene oud-Irenebrigadisten  w.o. W.(Bill) de Roos, Hub Mouwen en J.Samson waren er enkele maanden kampcommandant geweest.

Onder leiding van kolonel Meijer kwam er ook een Surinaamse Schutterij en een korps Stads- en Landwachten, waarvan ook 160 vrouwen deel van uitmaakten. Meijer kon echter niet opschieten met de gouverneur en werd in juni 1943 vervangen door militair commandant kolonel Van Oosten.


Linksachter Koos Groenenberg (Collectie Delwell)

De troepen die in Suriname werden gestationeerd, maakten graag plezier met de Surinaamse tienermeisjes. Er was ook prostitutie. Vanwege het opduiken van geslachtsziekten openden de Amerikanen een Prohylactic Centre. Op 7-8 oktober 1943, een maand voordat prinses Juliana vanuit Canada het land zou bezoeken, liet gouveneur Kielstra een razzia houden, waarbij 97 jonge mannen (zgn. ‘bendeleden’) en 76 jonge vrouwen (‘prostituees’) werden opgepakt. Ze bleven, zonder nader onderzoek of proces, tot eind 1944 geïnterneerd. De vrouwen verbleven op de voormailge plantage Katwijk in het district Commewijne. De mannen kwamen terecht in een interneringskamp bij vliegveld Zanderij. Eén van de mannen, A. Oostwijk, werd bij een herhaalde vluchtpoging op 19 juli 1944 zelfs doodgeschoten. (Bron: www.bevrijdingintercultureel.nl)

In Suriname werd in 1943 de Unie Suriname opgericht, met als leus ‘baas in eigen huis’. Leden van de eerste politieke partij op de Antillen gebruiken in 1944 dezelfde leus. Ze wilden meer zeggenschap. Maar de gouverneurs hadden door de oorlogssituatie alle macht. De eigenmachtige Surinaamse gouverneur Kielstra moest niets weten van een behoefte aan meer politieke zelfstandigheid en gaf de nieuwe oppositie in Suriname geen kans. Door vrienden op sleutelposten te plaatsen en door spionage, chantage en terreur wist hij alles in de hand te houden. De politicus Wim Bos Verschuur protesteerde hiertegen bij Koningin Wilhelmina. Kielstra liet hem meteen arresteren, tot woede van veel Surinamers. De politieke rel werd gesust met de vervanging van de uit de gunst geraakte gouverneur Kielstra door de minder autoritaire gouverneur J.C. Brons, eind 1943.


Zware mitrailleurwagen, oktober 1941 (foto: Verbeek, Den Haag)    
      
De aanwezige K.N.I.L.-troepen en Surinaamse dienstplichtigen en vrijwilligers waren niet in staat om alle tanks te bemannen. Besloten werd om het detachement van de sinds juli 1940 aanwezig 70 Mariniers als kern te gebruiken voor het op te richten "Bataljon Gevechtswagens". Daar deze mariniers en een handjevol K.N.I.L-militairen niet voldoende waren, werd een beroep gedaan op de Prinses Irene Brigade om aanvulling te leveren.
Als kampement diende de oude sociëteit Halakibee aan de Surinaamse rivier in Paramaribo.  De sociëteit werd hiervoor uitgebreid met enkele loodsen en zogenaamde quonset-hutten. Hier werd onder leiding van sergeant-majoor van Tooren van het K.N.l.L. ook gezorgd voor het onderhoud. Als oefenterrein kreeg men een gebied bij vliegveld Zanderij aangeboden. Niet alle tanks waren in gebruik, maar waren om beurten opgeslagen.
Over de tanks viel het volgende te zeggen; de lichte tweemanstank was een licht en snel voertuig, zeer betrouwbaar. Het was alleen te licht bewapend (2 x 7.62 mm mitrailleur) en de toren was slechts gedeeltelijk draaibaar (240°). De driemanstank had een volautomatisch 37 mm kanon, gevoed door een "clip" met vijf granaten. De motor was echter te zwak. De sterke en imposante viermanstank had zelfs een dubbel 37 mm kanon, ook volautomatisch, een 12.7 mm mitrailleur in de rechterzijde van de toren en twee 7.62 mm mitrailleurs achter op de toren tegen vliegtuigen. Door zijn zware gewicht echter, moest deze tank tot ergens eind 1943 of 1944 opgeslagen worden. Pas na verzwaring van de bruggen (deze konden de zware viermanstank niet dragen) werd dit voertuig operationeel, de Brigadisten hebben dit voertuig waarschijnlijk nooit in actie gezien.


o.a. informatie over Marmon Herrington-tanks van H. Heesakkers uit Oisterwijk
(Foto: T.L. van Rijswijk)

Tot het vertrek van de Mariniers in oktober 1943, stond het geheel onder commando van luitenant der Mariniers H.P. Arends, opgevolgd door 1ste luitenant der Huzaren Frans Kouwenhoven, hierna onder leiding van D.B.W. van Ardenne en W.K. Bredrode, beiden luitenant van het K.N.l.L.
Na 1943 kwamen er radio's en was er meer munitie beschikbaar. Desondanks is er waarschijnlijk nooit met het 37 mm kanon geschoten. Door het vertrek van de Mariniers en later ook de van de Brigademannen, ontstonden er personeelsproblemen. In 1944 waren er echter voldoende Surinaamse dienstplichtigen aanwezig om zelfs de viermanstank in dienst te nemen.

'Luitenant Han van Oort was de commandant in Moengo, een van de fijnste officieren die ik heb leren kennen. Hij was er op uit zijn mensen zelfstandig te maken en dat deed hij bijv. door ons mee het bos in te nemen met alleen een veldfles en een etensblikje. We leerden droog hout in een nat bos vinden en wat er allemaal voor eetbaars was. Ook controleerden en zo nodig verbeterden we kaarten van dit gebied. Zo mocht ik met vier man, de Njoe Boeroekreek -in kaart brengen door hem met een korjaal (Bosnegerkano)af te varen. Bij elke bocht werd de kompasrichting afgelezen en de afstand geschat. Bij het tekenen bleek dat alleen de uitmonding in de Cottica goed op de kaart stond, de kreek boog echter de andere kant op dan de kaart aangaf. Het dorpje Njoe Boeroekondre lag dus niet waar de kaart aanwees.'
'De Amerikanen hadden zich intussen op Zanderij gevestigd. Tot die tijd was dit vliegveld alleen per trein bereikbaar, maar nu werd een weg aangelegd die in de V.S. is beschreven als 'the most expensive in the world; built on bauxite and mahogany wood.' Het werd al gauw een drukke pleisterplaats voor verkeer naar Afrika, zoals voor de invasie van Marokko. Ook op Moengo en Paranam lagen v.s.-troepen. Zorg en Hoop, toen nog een verlaten plantage, werd een Blimp-basis. Met deze kleine Zeppelins werd langs de kust gepatrouilleerd.
Inmiddels arriveerde er ook verschillende KMA-oficieren en cadetten in Suriname. Kees de Gooyer werd bijv. commandant 1e compagnie en verdiepte zich in de taal en gebruiken en zelfs de godsdienst van zijn Hindoestaanse soldaten.'


Op de achtergrond de bauxietmijn in Moengo (Bron: Ingrid G. Boelhouwer)


De legeringsgebouwen in Moengo (Bron: Ingrid G. Boelhouwer)

De uitgezonden Brigademannen moesten in Suriname samen met KNIL-militairen dienst doen. De opdracht luidde het gebied te beveiligen tegen mogelijke aanvallen vanuit Frans-Gyana (een kolonie van het pro-Duitse Vichy-Frankrijk) of Brazilië, waar veel Duitsers woonden. Zelfs een Duitse invasie vanuit zee, met behulp van duikboten, werd niet uitgesloten. De enorme bauxietvoorraden waarover Suriname beschikte, werden vanaf 1939 van groot belang. Bauxiet is de grondstof voor aluminium en de Verenigde Staten en Engeland waren voor hun vliegtuigproductie grotendeels op de Nederlandse kolonie aangewezen. Tussen 1940 en 1943 leverde Suriname 65 procent van de Amerikaanse behoefte aan bauxiet. De bauxietmijnen- en fabrieken in Moengo, Paranam en Overwacht waren dus van groot economisch/strategisch belang en dienden goed bewaakt te worden. Het was de bedoeling om lokale Burgerwachten ('Schutters') o.a. daarvoor op te leiden. De Amerikanen voerden het bevel bij de bewaking over genoemde bauxietmijnen en het nationale vliegveld Zanderij. De Nederlandse bevelhebber legde zich meer toe op de bewaking van de kust, landsgrenzen en rivieren.  


Bewaking van de scheepvaart aan boord van een Fins vrachtschip. v.l.n.r.: Dikkers, Starink, Beekman, Van der Eijken, Oosterhuis met geweer, Buijtelaar en Vermeulen

Patrouille (let op wasvrouw rechts)

Vrachtschepen voeren de grote rivieren op, maar op het eind, bij Moengo, waar de Alcoa-mijn was, werd de Cottica rivier zo smal, dat de schepen de laatste mijl achteruit moesten varen, om er zwaar beladen weer uit te kunnen komen. Dit gaf natuurlijk grote mogelijkheden voor sabotage.

‘Om sabotage tegen te gaan gingen we als bewaking mee op de bauxietboten die van en naar de bauxietmijn Moengo gingen.. Als één boot zou zinken, zou de rivier verder onbruikbaar zijn.'


Het was hun taak dit te voorkomen. Daartoe werd meegegaan op de bauxietboten die van en naar Moengo gingen. Zo'n tocht duurde ongeveer 12 uur. Ook werd de groep gedurende lange tijd gelegerd in Moengo en Albina aan de Franse grens. In Moengo hielden ze de boel aan de gang tijdens een staking. In januari 1942 werd een staking in de Alcoa-bauxietmijn Moengo gebroken, door ontevreden arbeiders te arresteren en te ontslaan. Amerikaanse soldaten en Nederlandse militairen van de Prinses Irene Brigade namen hun plaatsen tijdelijk in. In Albina bewaakten ze de rivier.

Oversteek van de Commarijnerivier, oktober 1941 (Bron: Ingrid G. Boelhouwer)

"Een bijzonder interessante tocht werd door drie man gemaakt naar het meer zuidelijk gelegen in het binnenland, teneinde al de vergeten smokkelpaden op te sporen. Dit was van belang voor de defensie van Moengo. De Marowijne-rivier werd met een zeilboot opgevaren tot de Picorne-kreek, deze werd tot de oorsprong gevolgd, maar zeilen was hier niet meer mogelijk, zodat de gehele weg moest werden gepeddeld of gewaad door kleine stroomversnellingen. Inderdaad werden de smokkelpaden ontdekt en bleken zij allen in de richting van Moengo te lopen. Op de terugweg deed zich een klein incident voor, toen een opperhoofd van een van de vele langs de rivier gelegen Djoeka dorpjes weigerde een korjaal (kano) af te staan. Van beide zijde werd een enigszins dreigende houding aangenomen en tenslotte zwichtte het opperhoofd voor de geweren. Overigens werd van de Djoeka's meestal medewerking ondervonden. In een van die dorpjes was enige dagen tevoren het opperhoofd gestorven en was het geweeklaag en het afschieten van jachtbuksen mijlenver te horen. Vermeldenswaardig is dat het lijk naar de overzijde van de rivier gebracht werd, dus aan de Franse kant en daar acht dagen boven de grond bleef staan, daarna pas werden de niet zeer welriekende overblijfselen weer weggehaald en op het Djoeka kerkhof begraven. De gehele tocht duurde 3 weken."

Door tochten naar het binnenland, zagen de militairen de dorpen van de indianen en van bosnegers, de oorspronkelijk ontvluchte slaven. De winkels waren in handen van de Chinezen. In Albina, aan de grens van Frans-Guyana, was een Javaanse nederzetting. Vroegere koelies uit India kwam je overal tegen. Al deze gemengde rassen van de bevolking maakte Suriname voor hen een interessant land. De tropische natuur verschafte het bovendien een ongekende schoonheid.

Modern materiaal stroomde binnen en in het voorjaar van 1944 waren ze paraat en goed geïnstrueerd. Intussen arriveerde enige vaandrigs uit de Bredase K.N.I.L.- opleiding in Engeland en werden doorgezonden om het commando van de compagnieën over te nemen.
Eind 1943 keerde 200 van de 250 man hierdoor weer terug naar Engeland. Men had deze militairen nodig voor de op handen zijnde invasie in West-Europa. Voor de meerderheid was dit, na twee jaar en twee maanden, erg welkom.


37 mm kanon van Amerikaanse makelij te Fort Zeelandia  (foto: A.F. Nuyt)

'Kun je het voorstellen: aankomen in New York in tropenkleding, terwijl er een sneeuwstorm was? We werden drie weken ondergebracht in hotel Time Square. Een verlofvergoeding voor ruim twee jaar tropen......'

De M.S. Crijnssen van de K.N.S.M. bracht hen via Curaçao naar New Orleans. Daarna meer dan twee dagen per trein naar New York, waar ze 14 dagen wachtten om in december 1943 met de Queen Elisabeth naar Engeland terug te varen.

Soldaat Steijger ("Mickey, vanwege gelijkenis met filmacteur Mickey Rooney), Koos Groenenberg en Winand André in New York

Winand André schreef in de jaren tachtig een mooi artikel in de Vaandeldrager over zijn belevenissen met "Mickey", je kunt het hier op de website lezen.

Met de M.S. Crijnssen van de K.N.S.M. voeren we via Curaçao naar New Orleans, waar we weer in battledress  gestoken werden. De treinreis naar New York duurde tweeënhalve dag. Daarna was  het wachten op een troepentransportschip geblazen. Dat nam weer een maand in  beslag en in die tijd heb ik meer jazz gehoord dan ooit tevoren: Billy Holliday,  Dizzie Gillespie, Roy Eldridge, Teddy Wilson, Mary-Lou Williams en een heleboel anderen. Tenslotte scheepten we in op de Queen Mary met 16000 man. Het schip was  verdeeld in drie areas waartussen waterdichte schotten; elk onder commando van  tenminste een kolonel. Er was eenrichtingsverkeer in alle gangen en er werden  maar twee maaltijden per dag geserveerd. We voeren zonder escorte op hoge  snelheid al zigzaggend naar Greenock in Schotland.
In Wolverhampton waren niet veel oude bekenden overgebleven. Ik kwam bij de zware wapens van Kapt. Looringh van Beeck's ondersteunings cie terecht.'
Geraadpleegde literatuur voor deze info o.a.:
'Wereldoorlog in de West' van  Liesbeth van der Horst



Terug naar de inhoud