Frans van der Meeren ('Aanvuller') - Prinses Irene Brigade

Ga naar de inhoud

Frans van der Meeren ('Aanvuller')

Biografieën oud-leden
Vrijwilliger in de schijnwerpers

Velen kennen Irenebrigadist Frans van der Meeren als secretaris van de VOSKNBPI en uit de tijd dat hij bestuurder was van het Noothoven Van Goor Fonds.
Nelleke Swinkels wilde deze vrijwilliger nu eindelijk eens in de schijnwerpers zetten.


Frans in gesprek met Richard van de Velde, webmaster van deze website (Foto: R van de Velde)

Vertel eens iets over jezelf
Mijn naam is Frans van der Meeren, 01-09-1925, geboren in Bergen op Zoom, één van de 5 kinderen die mijn moeder mocht baren. Mijn jeugdige opvoeding was zonder zorgen, al hadden mijn ouders in de jaren dertig het niet gemakkelijk. Vader was, als zovelen, werkloos en moest elke dag gaan stempelen en werd in 1936 uitgezonden naar Diever (Drenthe) om venen te ontginnen. Toch mocht ik in 1932 naar de welpen, waar toen al in mindere mate ons een beetje discipline werd bijgebracht. Een heerlijke tijd; welp, verkenner enz. Jammer maar in de oorlogstijd werd de padvinderij verboden. Lord Powell de oprichter, was Engels. Wel moest ik op 1-9-1939, mijn veertiende verjaardag, gaan werken omdat die enkele gulden meer die binnen kwam echt nodig was. Mijn eerste baantje was jongste bediende op het kantoor van de Spiritusfabriek. Post ophalen en brengen, naar het belastingkantoor, twee keer per dag, om douane papieren in te laten klaren voor de zuivere spiritus (98% alcohol) voor export naar Italië.
De 2e wereldoorlog waar wij mee te maken kregen, was niet het prettigste om mee te maken. Maar wij, 7 oud zeeverkenners, die onafscheidelijk waren kwamen de tijd, op onze manier, wel door.  Ik zal niet uitwijden op wat voor manier, maar het was voor ons interessant. In 1942 wisselde ik van baan. Ik had ondertussen een kantoordiploma typen gehaald, en volgde de cursus boekhouden. Dit bleek voldoende te zijn om op het Arbeidsbureau te Bergen op Zoom in dienst te treden op de afdeling comptabiliteit. Dit bureau had bijkantoren in Roosendaal, Steenbergen en Tholen. Op dit kantoor werkte ook Jan Borghouts, beter bekend als Peter Zuid, als algemeen bemiddelaar. Jan was 1942 plots zoek.

Vertel eens iets over je (militaire) loopbaan
Begin december 1943, ik was net 18, kwam er een oproep om mij te melden op 3 januari 1944, op de Mookerheide op het Arbeidsdienstkamp. In 1942 was in de Staatscourant de verplichting gepubliceerd, dat 18 t/m 25-jarigen in overheidsdienst verplicht werden om hun arbeidsdienst te vervullen. Ook toekomstige studenten van die leeftijd. Mij was daar niets van bekend. In Duitsland was het dienstplicht. Omdat ik min of meer diverse contacten had, hebben we afgewogen, ga ik, of duik ik onder, of kan ik nog aan informatie komen op een of andere manier. Het antwoord was, gaan! Ik heb mij op die datum gemeld in Mook, al zou ik echt niet weten hoe ik daar gekomen ben. Het eerste wat moest gebeuren was onze eigen kleding verwisselen in arbeidsdienstkleding, strozakken vullen en de indeling. Laten we zeggen pelotonsgewijs.
Instructie op Duitse wijze enz. alles in looppas, 06.00 uur reveille, kwartier later aantreden (januari) in korte broek en shirt en sporten. Duitse commando’s en Duitse discipline. Tijd om elkander te leren kennen was er nauwelijks. Na een dag of vijf kreeg ik toch contact met twee “buurjongens” een Tilburger en een uit Rotterdam, hun namen zijn mij nooit bekend geweest. Op zondagmiddag hadden we contact met elkaar en konden we tot een afspraak komen. Vanavond, één uur na het áppel gaan we. We hebben ongemerkt het kamp kunnen verlaten. Maar toen, moeten we links, rechts of rechtdoor? Alle drie onbekend in Mook, gekleed in arbeidsdienstpak, zijn we op goed geluk op pad gegaan. Na uren omzwervingen in een donkere en koude nacht, 9 januari 1944, geen wegbewijzering, kwamen we voor ons gevoel bij een bewaakte brug. We hadden nog nooit van de tijgersluipgang gehoord, maar zijn toch op die manier de brug gepasseerd. Toen we verder de plaats in trokken kwamen we een groot gebouw tegen, wat voor ons gevoel iets met een klooster te maken had. Het was nog vroeg in de morgen en nog stikdonker toen we met de klopper probeerde contact te maken en dat lukte. We werden zeer vriendelijk ontvangen en moesten ons verhaaltje doen, waar zeer spontaan op gereageerd werd. We waren beland in het blindeninstituut in Grave. Eerst warme koffie om een beetje bij te komen, verwisselen van kleding, en verder moesten we het aan hun overlaten. Er werden contacten gemaakt met Tilburg, Rotterdam en Berg op Zoom, hoe en wat hadden wij niets mee te maken. Er werd geregeld hoe laat ik in Bergen op Zoom moest aankomen, de trein naar diverse plaatsen werd geregeld en ons werden treinkaartjes overhandigd.
De kleding die wij daar ontvingen moest later worden opgestuurd naar een bepaald adres, een adres wat wij in ons hoofd moesten opslaan. Ieder een ander. Zo ben ik dezelfde avond om ongeveer 22.30 uur in Bergen op Zoom aangekomen, waar mijn zus en iemand van de “organisatie” mij op stonden te wachten. Maar Frans was niet gek en is natuurlijk niet via de normale weg het station uitgelopen maar heeft een lange omweg gekozen. “Ik ben ook niet naar mijn ouderlijk huis gegaan, maar naar het adres van mijn meisje Isabella”. Na gebruik van mijn bekend fluitsignaal, kwam na enige tijd haar vader de deur openen, op verzoek van Isabel, die dat gefluit bekend voorkwam. Na enige tijd werden ook mijn ouders gewaarschuwd. Wat gaat er nu gebeuren? Ik kon niet naar het ouderlijk huis waar in de middag al huiszoeking was verricht en ik kon ook niet bij Isabel thuis blijven. Er woonde schuin tegenover ons een weduwe met 2 jonge meisjes, die hebben we uit bed gebeld en daar heb ik de eerst onderduiknacht doorgebracht. Na deze nacht werd mij in de loop van de dag al een adres toegewezen, waar ik mij moest melden en dat ging enkele dagen zo door, je kon niet te lang op een adres blijven, totdat uiteindelijk mij een vast adres werd toegewezen. Keldonk zou het worden. Ik zal niet verder uitweiden hoe mijn onderduikperiode is verlopen, maar tot op heden heb ik altijd nog contact met mijn “onderduikzusjes en broertjes”.

Bevrijding van Bergen op Zoom en opleiding in de Irene kazerne
Op 27 oktober 1944 werd Bergen op Zoom bevrijdt door de Canadezen. Enkele dagen later werd er een bureau geopend van het Militair Gezag, op dit bureau kon je je aanmelden als oorlogsvrijwilliger. Dat heb ik, met zo veel anderen, gedaan. Afwachten en in spanning leven, wanneer komt er een oproep en waar moet je heen. In januari 1945 werd de Cort Heijligers kazerne in Bergen op Zoom omgedoopt tot Irene kazerne door een officier van de Prinses Irene Brigade, commandant van de aanvullingstroepen.
De bedoeling was om de kazerne niet af te staan aan een of andere geallieerde eenheid. In deze Irenekazerne is mijn training, opleiding begonnen. Zes á acht weken afzien met de kennis van Lee Enfield, bren- en stengun en handgranaat werpen. Keuring, exercitie en dergelijke waren maar bijzaak. De spanning werd steeds groter, zouden wij toch nog de gelegenheid krijgen om ook West-en Noord Nederland mee te mogen bevrijden. Op 8 April kwam het verlossende woord, een deel van de opgeleide vrijwilligers kregen de mededeling dat zij zouden worden ingedeeld bij de Prinses Irene Brigade. Het onderdeel was ons niet bekend als Krijgsmacht, maar het voelde goed aan. Rond 10 april werden we met legertrucks vervoerd richting den Bosch. Deze oorlogsvrijwilliger werd ingedeeld bij de 1e gevechtsgroep en 1e peloton, dat gelegerd was in Engelen aan de zuidkant van de Maas.  Mijn eerste taak werd, de overkant bespioneren of er bewegingen waren. Ik kreeg tot mijn beschikking een veldverrekijker en telefoon, er werd mij een plaats toegewezen onder het ingestorte dak van een kerk en daar moest ik mijn eerste uur bij de brigade doorbrengen. Voor mij een belangrijke bijdrage. Een uur lang heb ik de kijker voor mijn ogen gehad. De volgende dagen moesten we de bevelen opvolgen die gegeven werden. Ik hoorde wel wat geruchten, maar de werkelijkheid drong niet echt tot mij door. Er waren schijnbaar verkenningen geweest, een Duitser was overlopen en toen liep bij mij de spanning toch wel wat op. Tot we op zondagavond 22 april overgebracht werden naar het Fort Crévecoeur vanwaar uit wij door Britse Buffelo’s, met geruisloze motoren, naar de noordkant van de Maas werden gebracht. Toen toch wel even een schietgebedje gepreveld, want nu zou de oorlog echt beginnen. Zouden ze ons zien komen en wat dan? De laatste gevechten, op Nederlands grondgebied kunt u nalezen bij de knop Hedel op de website van de Prinses Irenebrigade.

Klik hier voor een korte documentaire van Omroep Gelderland over de slag bij Hedel met uitgebreid commentaar van Frans van der Meeren.

Mijn militaire leven begint na de ontbinding van de Prinses Irene Brigade op 16 juli 1945, zes maanden na de algehele capitulatie van Europa. Dus nog even geduld. In de maand augustus werd ik plotseling bevorderd tot korporaal en werd ik naar de mijnenschool, niet te geloven, in Bergen op Zoom, gestuurd. Mijnenkennis, boobytraps en mijnenprikken. Met deze kennis keerde ik terug bij een onderdeel wat gelegerd was in Schoonhoven. Al heel snel werd ik opnieuw bevorderd tot sergeant-instructeur en gaf ik mijn kennis door aan vrijwilligers en dienstplichtigen die naar Indonesië zouden moeten vertrekken.
Ik herinner me nog de eerste, oudejaarsavond 1945-46, als wachtcommandant in Schoonhoven.
Ik zal u niet vermoeien bij welke onderdelen ik allemaal werd gedetacheerd, mijn eerste verplaatsing was naar de Harskamp in een tentenkamp, van waaruit ik ook aan de eerste Vierdaagse na de oorlog heb deelgenomen. We waren, als ik me goed herinner, met in totaal 301 militairen aanwezig. Verder ben ik gelegerd geweest in Kampen, Haarlem en niet te vergeten Bergen op Zoom, waar ik pelotonssergeant was bij het onderdeel Grenadiers.
In 1946 nog een cursus, voor onderofficieren, in Driebergen waar onze wel bekende, kolonel Herbrink, mijn pelotonscommandant in de Brigade, de leiding had. Op 1 april 1947 heb ik afscheid genomen van het militair leven. Ik was ondertussen getrouwd en heb me verder gericht op het burgerlijke leven.   

Loopbaan bij de groenteveiling in Bergen op Zoom
Na 1 april 1947 heb ik me opnieuw gemeld bij het arbeidsbureau, Wat ondertussen een bijkantoor was geworden. De nieuwe directeur, mij onbekend, moest een plaatsje zoeken om mij opnieuw in dienst te nemen. In hetzelfde gebouw was ook het Oorlogsschadebureau gevestigd en hij vertelde mij dat daar kantoorpersoneel werd gevraagd. Ik heb de knoop doorgehakt en heb mij aangeboden en ben daar aangenomen. Na een jaar werd dit kantoor opgeheven en overgeplaatst naar Breda. Ik wilde niet mee en heb gesolliciteerd op een vacature op de groenteveiling in Bergen op Zoom en werd daar voor het seizoen aangenomen. Het zijn uiteindelijk zevenentwintig jaar geworden. De laatste veertien jaar als veilingmeester d.w.z. de chef van het buitenpersoneel waaronder ook de keurmeesters. En ook de man van het product keuren, ziektes onderkennen en de bestrijding daarvan. Die kennis werd mij bijgebracht in Wageningen. Ook toen de veiling over ging op gasbewaring en er koelcellen werden gebouwd en het bewaarproces onder mijn leiding kwam, was ik weer de klos en ging opnieuw naar Wageningen, waar ik een diploma als koelhuischef behaalde.

Wat was de reden voor jou om te beginnen als vrijwilliger bij al die organisaties?
Vroeg in de jaren zestig, Isabel had in 1956 vier weken lang in het ziekenhuis gelegen vanwege struma, een te snel werkende schilklier, zonder succes, en daarom gingen we met andere zieken vijf dagen naar het Mariabedevaartsoord Banneux. Isabel vond het werk en de verzorging daar zo geweldig, dat zij dat ook wel zou willen doen. Vanwege deze interesse hebben wij eerst een EHBO-cursus gevolgd en ons toen aangemeld als verzorgers. Dat is ons direct gelukt en bij het eerste triduüm, waar het bisdom Breda aan deelnam, waren wij erbij.
Omdat het werk veelzijdiger was als wat wij ons hadden voorgesteld, hebben wij ons aangemeld bij het Rode Kruis, met het gevolg dat ik in het bestuur van het bisdom Breda werd opgenomen en ik tevens voorzitter werd van de EHBO. In de toen volgende jaren kwamen allerlei verzoeken op mij af. Ik zat jaren in het bestuur van de Stichting Bevrijding Bergen op Zoom en werd door de Stichting Ouderen gevraagd om activiteiten op te zetten in de Zoomflat, een flat met 161 woningen. Dat is gelukt.
Daarna werd ik gevraagd voor een bestuursfunctie in het Buurt- en clubhuis ONS Bergen, wat natuurlijk weer uitliep op het voorzitterschap. In 2008 heb ik in Bergen op Zoom de Stichting Veteranen Ontmoeting Centrum opgericht.
Het dertig jaar werken voor de bedevaarten naar Banneux is een verrijking geweest van ons leven.
Ik heb kort geleden afscheid genomen van mijn onderduikdorp Keldonk en Banneux, twee rode draden die ons leven hebben bepaald.  

Contacten met het Regiment zou ik niet willen missen
Mijn twee bestuursfuncties die mij nog zijn gegund, zijn het secretariaat van de Vereniging van Oud-strijders van de Koninklijke Nederlandse Brigade Prinses Irene, een mond vol, maar voor mij (sinds 1998) zeer belangrijk en mijn functie bij het Steunfonds Noothoven van Goor en Prinses Irene.
Twee functies die ik zal blijven vervullen tot de laatste man, van de oud-strijders, de deur zal sluiten. Mijn contacten met het Regiment zou ik, ondanks mijn leeftijd (95), niet kunnen missen. Ik ben trots op het dragen van de gouden Fuseliersspeld en de steeds terugkerende contacten met de regimentsgenoten.

Niet onvermeld mag blijven dat Frans op 27 oktober 2018 tijdens het 10-jarig bestaan van het Veteranen Ontmoetings Centrum (VOC) uit handen van de burgemeester een welverdiende Koninklijke Onderscheiding mocht ontvangen voor al zijn vrijwilligerswerk.

Terug naar de inhoud