Hans de Leeuw (Engelandvaarder) - Prinses Irene Brigade

Ga naar de inhoud

Hans de Leeuw (Engelandvaarder)

Biografieën oud-leden
Door Hans de Leeuw, Kalowria, Canada

"In de  vooroorlogse jaren was ik korte tijd in België werkzaam geweest. Na de invasie  van mei 1940  kon ik via Zuid-Frankrijk op een enigszins gecompliceerde wijze naar Engeland vluchten. Spoedig na aankomst in juli 1940 werd ik ingedeeld bij de restanten van de Nederlandse strijdkrachten die later de basis zouden vormen voor de Irene Brigade. Als korporaal ben ik in 1945 afgezwaaid, heb weer enige tijd in België gewerkt en ben tot slot in 1953 met mijn gezin van daar naar Alberta, Canada geëmigreerd.
Op aandringen van mijn veeltallige nageslacht hier (18), ben ik eens in de pen of liever achter  mijn computer geklommen om iets van mijn prille jeugd, mijn verdere  jonge jaren, oorlogservaringen en verdere levensloop te vereeuwigen. Het is een geïllustreerd boekje geworden in de Engelse taal. Ik maakte hierbij volop  gebruik van oude dagboekjes en andere documentatie over die tijd vergaard. Een  bladzijde uit mijn memoires heb ik vertaald voor de lezers van de Vaandeldrager."

In het vroege  voorjaar van 1944 verhuisde de Brigade naar de Oostkust. We vonden onderdak in de ontruimde woningen van
Frinton-on-Sea en Dovercourt Bay, even ten  Zuiden van  Harwich. We waren nu tegenover Nederland, aan de overkant van de Noordzee.
Tijdens het verblijf daar, werd ik naar een "assault" (aanval  en  leiderschap)  cursus  gestuurd in Norfolk. Dat moest ik echter even onderbreken, daar het huis in  Londen, waar mijn vrouw en zoontje woonden, gedeeltelijk door een vliegende bom  was verwoest. Gelukkig waren beiden ongedeerd, maar wat versuft aangetroffen  door een air-raid warden.
Na hen elders buiten de stad gehuisvest te hebben, keerde ik terug om de rest van de speciale training te beëindigen. Op l maart kreeg de Brigade onverwachts bezoek van de commandant van het XXXste  Legercorps, Generaal (later Veldmaarschalk) Bernard Montgomery, de veldheer,  die de Duits/Italiaanse legers onder Generaal Rommel van de Noord-Afrikaanse  woestijn had verdreven. (zie foto) Hij klom op het achterdek van één onzer voertuigen, gaf ons een 'pep talk' en bracht ons wat op de hoogte van  "Overlord", het plan voor de spoedige invasie van het Westen van Europa. Spoedig  daarna begonnen wij al onze eigen voorbereidingen hiervoor. Voertuigen en wapens  werden tegen zeewater ingevet met een speciale, geelgekleurde jelly. Dit was een  enigszins vies en smerig werkje!
In groot geheim  waren toen enorme geallieerde legereenheden, Amerikaans en van het Britse  Commonwealth, in het zuiden van Engeland geconcentreerd. De grootste armada ooit, voer op 6 juni over naar de Franse kust, niet naar de Pas de Calais, zoals  algemeen verwacht, maar naar de even zwaar versterkte kust van Normandië. (Het  verloop van de eerste landingen zal ik niet verder beschrijven; dat is een ieder  nu wel bekend). Wij van de Brigade wachtten in spanning, wanneer aan de beurt te  komen om over te gaan. Het werd ruim twee maanden later, voordat naar Londen  vertrokken werd om daar in te schepen op z.g.n. LST's (landing ships tanks), die dan - midden op zee - aansloten op een groot beschermd konvooi. De overtocht  verliep heel rustig. We kwamen aan in "Mulberry", de kunstmatige haven bij  Arromanches.
Oude  koopvaardijschepen, pontons er overbodige marine vaartuigen had men later zinken en twee hierdoor gevormde pieren voorzien van een  metalen wegdek. Hierover konden voertuigen geheel droog aan land gaan. Het vet  was ons niet nodig gebleken, gelukkig!

Op maandagmorgen 7 augustus 1944 was ik eindelijk weer op Franse bodem, halleluja!  't Was nog al rustig, alleen wat ver geschut gaf  kennis van de strijd, meer  verder weg.  Er waren veldkeukens op het strand, waarheen we ons haastten voor  onze eerste maaltijd op het vasteland van Europa. Sommige officieren, die voorrang probeerden te krijgen, werden door Militaire Politie terecht gewezen met: "Winston heeft hier gisteren ook 'm het rijtje gestaan." Toen stegen we weer in/op onze voertuigen en gingen op weg om stellingen over te nemen van de Ie Canadese Airbome Division in een sector, terecht met "Hellfire  Corner" betiteld.

Mijn gevechtsgroep (Fighting Unit II) belandde 's avonds tegen 8 ergens tussen de  plaatsje Plumetot en Cresserons, niet ver van een and gehucht, Delivrande-Douvre  genaamd. Met onze opvouwbare schepjes, groeven we met moeite in de rotsige grond. De ontstane 'putten' werden dan wat zachter gemaakt met enige kleding uit  onze kitbags. Zo vleiden we ons neer in zalige nachtrust. Maar dat zou niet van  lange duur zijn. Spoedig waren we weer wakker door het oorverdovend lawaai van  afweergeschut gericht tegen de laag boven ons vliegende Luftwaffe verkenning.
In de  verte kwam ook de doffe, kenmerkende 'flop' van mortieren en het holle gedreun  van 88's, vijand's lange-afstand geschut. Er waren enkele ontploffingen dichtbij te horen; wij bleven ongedeerd, maar anderen van ons  legertje waren minder gelukkig; de eerste 'casualties' vielen al.
We bleven  enkele dagen in deze stelling, door achter-echelons van proviand voorzien. Toen  werd het vertrek geblazen en trok ons konvooi over de Ome rivier bij Rankin om  ons in te graven in no-man's-land. Daar ik ook belast was met  communicatie en een two-way radio bediende, was ik de enigste in onze eenheid,  die steeds op de hoogte bleef, - ook via de BBC, van wat zich elders in de wereld en rondom ons afspeelde.

In het  midden van een nacht werd ik door één van onze officieren gewekt met een opdracht. Mijn peloton moest het voorterrein zuiveren van eventuele snipers. Met een paar man ging het voorwaarts, met geladen geweer en bajonet in gereedheid.  Ikzelf had de leiding. We liepen zo'n paar honderd meter voorwaarts in 'Indian  file'. Plots was er een geluid vlak voor te horen; het klonk als een wapen dat  tegen een helm stootte. Ik beval mijn kleine groep dekking te zoeken en ging alleen, moedig, maar met het hart in mijn keel, verder. Geen zin om ons allen  tezamen in gevaar te brengen. Sloop voorover buigend om zo min mogelijk doelpunt te bieden. Nog weer dat geluid. Wat nu te doen?..... Nam mijn helm af  en wierp het ding  met alle macht in de gewenste richting. "Duik!"  Een geweldig gekletter volgde. Het ding viel boven op een door de Moffen  achtergelaten, metalen granaathuls waartegen een - door regen natte -  overhangende boomtak constant tikte. Wat een held toch, die Hans de Leeuw! Voelde me een idioot. Ging terug naar mijn mannen, verklaarde mijn onverwachte 'ontdekking' en na nog een ongestoorde verdere verkenning keerden we veilig terug op onze stelling. "ALL CLEAR, Sir!" Dan maar terug onder de wol.

We  vertrokken kort daarop naar nieuwe stellingen bij Bréville en enige tijd later verder, ter beveiliging van het kuststad Ouistreham aan de monding van de Ome  rivier. Die liep binnenslands langs het grote wegen knooppunt bij Caen, dat nog in handen van de vijand was. Voor het eerst konden we onze persoonlijke hygiëne weer wat verzorgen: we sprongen ongekleed in het haventje, ongeacht de waarschijnlijk nog gemijnde metalen obstructies, daar door onze tegenstanders geplant om landingen te vermijden. Zalig toch, dat koele zoet/zoute water!
Eindelijk kwamen er ook wat 'APO' post (army postoffice) aan uit Engeland; er waren zelfs pakketjes bij van onze geliefden met allerlei lekkernijen en rookgerief. Daarvan werd gauw  wat bij burgers omgewisseld tegen 'Calvados', de vurige appel likeur, in Normandië gestookt. 't Ging onze veldflessen in ter vervanging  van het brakke water. Goed om tanden mee te poetsen!
In een  boerderij konden we wat hazenbout 'kopen', een welkome vervanging van onze 'iron  rations'. Ik had me ook wat rabarber uit een groentetuintje bemachtigd en dat in mijn metalen  eetgerief met wat saccharine (bij gebrek aan suiker) gekookt tot compote. Wat een rotsmaak! Voor lange tijd hield het me af van verdere experimenten met dit  spul. Vers gebakken eitjes, nu ja dat was ook een hele lekkernij daar. Waar sigaretten en chocolade niet goed voor waren! Dankjewel, vrouwlief.
Negen  dagen waren we daar ongeveer, behalve een kleine militaire excursie naar  Bréville in de buurt. Toen begon de grote doorbraak van de Amerikaanse  strijdkrachten op de Cherbourg peninsula, Patton ging op weg naar Parijs. Ook in onze sector werd vooruitgang gemaakt, duizenden vijandelijke voertuigen vernietigd, honderdduizenden gevangenen gemaakt.  En de grote opmars  noordwaarts van de  Koninklijke Nederlandse "Brigade 'Prinses Irene' begon nu  ook blijkbaar werkelijkheid te worden...

Uit:  Vaandeldrager 52 september 1998
Terug naar de inhoud