Jac Gelissen (hospik, fanfare) - Prinses Irene Brigade

Ga naar de inhoud

Jac Gelissen (hospik, fanfare)

Biografieën oud-leden
 
Jac Gelissen uit Beek

Jac met zijn ouders en zus Mia voor de ouderlijke woning in de dertiger jaren.

 
Jac werd geboren op 21 augustus 1919. Hij was het tweede kind van het gezin Gelissen-Peters. Zijn vader had een schildersbedrijf annex verfwarenwinkel aan de Burg. Janssenstraat 28 in Beek. (Het huis naast het tegenwoordige uitgaanscentrum Globe)
Na het beëindigen van de Lagere School werd Jac leerling en eerste assistent van zijn vader in het schildersbedrijf. Ook volgde hij zijn vader In de muzikale schreden en werd muzikant van de Koninklijke Harmonie St. Caecilia. die indertijd naast het huis van de familie Gelissen haar repetitielokaal had.
Jac groeide op in de naoorlogse twintiger jaren en de moeilijke dertiger jaren. Vooral de tweede helft van de dertiger jaren kwam het gevaar van een steeds sterker wordende bedreiging van agressie van onze oosterburen meer opzetten. Ook op economisch gebied waren het geen vette jaren.

Jac Gelissen met invasiekoord en onderscheidingen

 In 1939 moest Jac onder de wapenen, doch de onmisbaarheid in het bedrijf van zijn vader gaf hem een jaar respijt. Op 19 april 1940 werd hij ingelijfd in het leger en werd gelegerd bij het 13e Regiment Infanterie in de Willem II Kazerne te Tilburg. Ondanks allerlei niet-aanvalsverdragen met Engeland en Frankrijk werd de expansiedrang van de Duitsers steeds heviger. Nederland troostte zich echter met de gedachte dat Duitsland. evenals in 1914, de neutraliteit van ons land zou respecteren. Op 10 mei 1940 was het echter zo ver. Zonder voorafgaande oorlogsverklaring, maar wel onder het motto: “Wij komen niet om met jullie te vechten, maar alleen om door het land te trekken”, vielen ze ons land binnen. De jonge soldaat Jac Gelissen verbleef op dat moment in het Elisabeth ziekenhuis in Tilburg. Zijn onderdeel vertrok op 10 mei richting Den Haag. Op 11 mei werd de jonge rekruut Gelissen overgeplaatst naar Breda. Op 12 mei vertrok hij met een ander onderdeel vla Antwerpen naar Zeeuws Vlaanderen. Men trok terug via Breskens naar Oostende. In Oostende ontmoette Jac zijn dorpsgenoot Hub Clermonts, die chauffeur was op een trekker. Samen trokken zij richting Limoges in Zuid Frankrijk. Op bevel van het Franse leger werden de Nederlandse soldaten, die zich in deze regio bevonden naar Brest gedirigeerd, van waaruit zij op 10 juni met de 'Prinses Beatrix' overstaken naar Plymouth in Engeland. In juni 1940 waren er ongeveer 1300 Nederlandse militairen aangekomen in Engeland, die werden ondergebracht in een tentenkamp in Porthcawl, in Zuid Wales.

Jac als rekruut

 
Na vijf dagen weerstand geboden te hebben capituleerde het Nederlandse Leger. In veel Nederlandse gezinnen was blijdschap om de behouden terugkeer van echtgenoot, vader of zoon. In andere gezinnen heerste droefenis bij het vernemen van het bericht, dat een van hun dierbaren was gesneuveld bij de Grebbelinie of elders in het land. Er waren ook gezinnen waar onzekerheid heerste over het lot van een familielid. Zo ook in het gezin Gelissen in de Burg. Janssen-straat. Vader Gelissen informeerde her en der naar het lot van zijn zoon Jac.

 
Jac was getrouwd met Mia Martens en overleed op 84-jarige leeftijd op 31 augustus 2003. Hij ligt begraven op Begraafplaats De nieuwe hof in Beek.

Bron: lokale krant in Beek uit 1994

Jac Gelissen bij de Brigade

Van zijn kleinzoon ontving de webmaster een uitgebreide inzending van Jac over zijn periode bij de 3e gevechtsunit van de Brigade, die hij eens naar de Vaandeldrager heeft gestuurd, maar nooit is gepubliceerd.

Er worden de laatste jaren nogal wat boeken geschreven over de Prinses Irene Brigade. Nu heb ik twee van die boeken gelezen: die Van Hanny Meijler en van Theo de kort.  Ik vind dat men toch niet zo lukraak moet schrijven en fouten maken, want in het boek van Theo de Kort kom ik mezelf tegen in een verhaal waar niets van klopt, maar daar kom ik later nog op terug.
Nu we de periodiek De Vaandeldrager hebben, is het voor iedereen mogelijk om iets te schrijven en nu wil ik toch ook, in het kort, een stukje schrijven over een vergeten onderdeel van de brigade.
Tijdens mijn verblijf in Engeland, was ik lid van het muziekkorps van de brigade. Daar kan ik ook een heel boek over schrijven. We zijn in zijn geheel opgeleid tot personeel van de geneeskundige dienst, oftewel Hospikken genaamd. Nu viel mij en mijn collega Ben Klaassen de eer te beurt om ingedeeld te worden bij dit vergeten onderdeel van de brigade. Een eer om met zulke mannen om te gaan. Het was een geweldig onderdeel, een prachtige eenheid. Ze hoorden bij de derde gevechtseenheid (3e Unit), waren 16 man sterk en niet bevreesd voor 10 keer zoveel Duitsers: dit waren de mannen van het vreemdelingenlegioen. We zijn in Normandië aan land gegaan. Zie midden op de eerste foto op de achtergrond ligt  Coursieulles. In het water liggen nog enkele resten van de Mulberry haven. Van daaruit zijn we naar Cresseron gegaan en op 12 augustus werden we ingezet in Bréville op een boerderij.

Jac Gelissen bij de bewuste boerderij in Bréville in 1979

De plek vanwaar mijn vrouw bovenstaande foto heeft gemaakt, hadden wij hospikken onze schuttersputjes gegraven in de grond.
Onder de poort van de boerderij werden besprekingen gehouden, eten uitgedeeld, enzovoort. O, ik  heb het nog vergeten te vertellen dat we van het derde unit waren. Tijdens het verblijf van deze mannen op en om de boerderij alwaar ze nooit of zelden waren, want ze waren steeds op patrouille, zelfs tot in de Duitse stellingen en tijdens een van deze patrouilles hebben ze één van hun kameraden verloren. De voormalige dienstplichtige Nico den Breejen. We hebben hem ‘s nachts uit de voorterrein moeten weghalen, onder begeleiding van enkele van zijn kameraden.
De omstandigheden waaronder we daar hebben moeten leven, is al in verschillende boeken beschreven. Het was in ieder geval verschrikkelijk. Het heette niet voor niets Hellfire Corner. We waren in ieder geval blij te horen dat we spoedig zouden oprukken en op 16 augustus werd ons medegedeeld dat we ‘s nachts bij elkaar moesten komen. We zouden dus mooi 17 augustus heel vroeg vertrekken. Er moesten omsingelende bewegingen gemaakt worden om in het voorterrein, oftewel niemandsland. Dat was ongeveer één à 2 km breed en de afstand tussen ons en de Duitsers was zo ongeveer 250 á 500 m en het zat vol mijnen en boobytraps. Maar die strategie was niet naar de zin van deze mannen en onder leiding van sergeant Bauch ging het recht toe recht aan door het mijnenveld. Deze 15 mannen met Klaas en ik als hospikken. Ieder moest in zijn voetstappen lopen, want als er één foutje zou maken, was het vlucht met ons afgelopen. Toen het begon te dagen, kon je de voelsprieten van de mijnen en de boobytraps tussen het gras zien zitten. Wij hospikken hadden ook nog een draagbaar bij ons en die mochten we onder geen enkele voorwaarden neerleggen. Het is voor mij heden ten dagen nog steeds raadsel hoe dat gelukt is.

Ansichtkaart Kasteel Beneauville, met daarop aantekeningen van Jac Gelissen

Aangekomen op het kasteel van Beauville (zie foto) werden daar door de mannen enkele krijgsgevangenen gemaakt, waarvan er één zwaargewond was aan schouder en bovenarm. Die hebben we dan ook netjes verbonden. Dit was de eerste persoonlijke confrontatie met de Duitsers. Doordat we beide Limburgs spraken tijdens het verzorgen van zijn wonden en ook omdat hij niet verwachtte dat hij zo netjes verzorgd zou worden, was hij zo verbouwereerd. Hij staarde ons aan ons en zei: “Sie sind kein Tommies”. Waarop Claessens heel laconiek antwoordde: “Man we zijn Limburgse Hollanders.” Nadat de gewonden en gevangene waren afgevoerd, hebben wij onze eerste hulppost ingericht onder de trap van het kasteel. Dat was een grote kelder met enkele hele grote vaten, lekkere wijn.
In de loop van de dag arriveerde de Engelse commando’s. Die waren natuurlijk zeer verrast en zeiden de Hollandse SS’ers waren hun voor geweest, maar om iets goed te maken tegenover ons onderdeel gingen ze hun mortier opstellen op de oprijlaan naar het kasteel.

Jac Gelissen bij kasteel Beneauville in 1979

Men moet zich wel voorstellen dat die in 1944 niet zo mooi uitzag als bijna 40 jaar later. Sergeant Bauch dirigeerde zoveel mogelijk iedereen van ons naar binnen, want hij zei: “We krijgen zo dadelijk vuur van de Duitsers”. En zo was het ook. In de kortst mogelijke tijd moesten wij de Engelse hospik assisteren met het verzorgen van doden en gewonden.
We bleven drie dagen op kasteel Beneauville, daarna rukten we verder op naar Pon L'Évêque en Pont-Audemer. Die laatste stad hebben we ook bevrijd. Van daaruit na nog enkele dagen op rust te zijn geweest, werd opgerukt naar de rivier de Seine. Daar de snelle opmars van de geallieerde legers en omdat de Engelse luchtmacht alle bruggen hadden gebombardeerd, zijn de Duitsers hals over de kop, de rivier over gevlucht met achterlating van al hun materiaal. Onder andere vrachtwagens, auto's, motoren en 10 paarden.
Omdat de legerleiding graag zou willen weten hoe het aan de andere kant van de Seine eruit zou zien, was het wenselijk een patrouille naar de overkant te sturen. En wie waren er weer zo gek? (Overigens niet in het boek van Hanny Meijler): de mannen van het Legioen. Om 5 uur ‘s nachts de Seine over te steken en de andere nacht terug te komen met vijf Duitse gevangenen en de nodige informatie. Om zoiets te doen, moet je toch wel heel veel moed en lef voor nodig hebben en dat hadden zij, want aan de overkant krioelde het van de Duitse soldaten. In het boek van Theo de Kort staat vermeld dat de derde unit, de commandant leverde: 1e luitenant Kampinga, maar dat de mannen van het Legioen het uitvoerden, wordt niet vermeld. Nadat vele leden van de brigade zich daar een auto, motor of paard hadden toegeëigend, ging de opmars verder naar Frankrijk en België tot aan Leuven. Zonder enige tegenstand van betekenis. Tussen Leuven en Diest werd de derde Unit terdege onder vuur genomen door een paar achtergebleven Duitse tanks, alwaar we weer de nodige doden en gewonden hebben achtergelaten. Vandaar werd de veldtocht voorzet naar Beringen. Daar konden deze mannen weer behoorlijk actief zijn en door hun inzet, want ze verplaatsen zich van de ene kant naar de andere kant, waardoor de Duitsers dachten dat er ontzettend veel mensen en materieel aanwezig was. Zij hadden ons niet nodig door hun bewegende activiteiten, daardoor werden we opgeroepen om naar een vooruitgeschoven post te gaan. Daar was tijdens het wisselen van de wacht in een oud schuurtje een granaat op het dak terechtgekomen en waren er 6 gewonden gevallen. Het transport was erg moeilijk,  gedeeltelijk over een spoorlijn en dat met een ambulance. Hier heeft de Brigade ook weer naam gemaakt.

Jac Gelissen bij het oorlogsmonument in Beringen in 1979
In de nacht van 20 op 21 september gingen we de Nederlandse grens over bij Valkenswaard, richting Eindhoven en Grave. Wat een belevenis om na vier jaar in je eigen land terug te zijn. Na in Grave te zijn aangekomen, werden wij als hospik ingekwartierd in een gebouw van de oude vesting. We hebben daar heel wat burgers moeten verbinden. Omdat de Duitsers nogal met granaten gooiden vanuit vliegtuigen in een soort containers, die dan op een bepaalde hoogte uit elkaar sprongen.
Op 17 oktober vertrokken we weer terug naar de omgeving van Eindhoven om aan het Wilhelminakanaal, tussen Best en Oirschot, nieuwe stellingen in te nemen. Na ongeveer een week vertrokken we naar Tilburg en daar werd de aanval op 25 oktober ingezet. We zaten aan het riviertje de Leij, aan beide kanten van de weg met de mannen van het Legioen. Wij hadden een gewonde bij ons die vervoerd moest worden. Ik dacht dat het marechaussee Dijkstra was. En nu kom ik terug op het verhaal wat in het boek staat en waar helemaal niks van klopt. Doordat het zo gevaarlijk was om een ambulance naar voren te sturen, kwam daarvoor in de plaats een carrier.


Jac Gelissen bij een brengunn carrier

De hospikken Vissers, Gelissen, Raaijmakers en Eisman zaten met de zwaargewonde in de sloot langs de weg. Toen de carrier arriveerde, moesten de gewonde hierop geplaatst worden. Door deze manoeuvre kwamen Vissers en Gelissen in het schootsveld. Er viel een schot dat door Gust Vissers’ sigarettenkoker ging, daarna afketste op de carrier en de Amerikaanse Nederlander Raaijmakers in zijn buik trof. Die viel terug in de sloot, waarna Vissers en Gelissen bij hem bleven om hem in die sloot te verbinden onder zeer moeilijke omstandigheden. Eisman was met de gewonde mee met de carrier. Daar er geen vervoer meer naar voren kon komen, hebben beiden de gewonde Raaijmakers tientallen meters terug vervoerd door die sloot en dit werd mogelijk gemaakt door Jan van der Plas, een van de 15 mannen uit het Legioen. Die zat nog vooraan aan het riviertje en hield de Duitsers geregeld onder vuur. Hiervoor heeft Gust Vissers het Kruis van Verdienste gekregen. Nadat de gewonde op de eerste hulp te hebben afgeleverd, zijn we naar de foerier gegaan voor droge kleren en om ons van modder te ontdoen.
Na verschillende verplaatsiingen en te hebben meegeholpen Brabant te zuiveren van Duitsers, zijn we op 14 november naar Zeeland vertrokken. Onze mannen kregen daar tot taak om de brug over het kanaal van Zuid-Beveland te bewaken tegen eventuele Duitse aanvallen, want het was een voorname verbinding voor Zeeland. We werden allen ingekwartierd in Schore. Wij hospikken werden ingekwartierd bij de familie Van Koeveringe. Hier kregen we in plaats van onze militaire schoenen, klompen, die we ook elke avond volgens Zeeuws gebruik buiten aan de deur lieten staan. De eetzaal voor ons allen, werd een grote ruimte boven een bakkerij. Het was voor deze mannen een saaie bedoeling dat bewaken van de brug, want daar was geen actie, geen gevaar en ook geen oorlogsbuit. Geld hadden ze genoeg, want toen wij hospikken met de sergeant een Sint Nicolaasfeest organiseerden voor de kinderen van het dorp, gooiden ze zoveel geld op tafel dat elk kind wel twee of meer cadeaus had. Prachtige mannen, dit kwam echt uit het hart. Maar door voor hun doen saaie leven, sprongen enkele van hen een keer uit de band. Ze pikten een truck en gingen eens lekker op stap in Antwerpen. Ik vind dat ook bij oorlogsvoeren horen.
Na het Sint-Nicolaas en het kerstfeest op waardige wijze te hebben gevierd in Schore, werden we op 3 januari 1945 overgeplaatst naar Vlissingen. Daar moesten de mannen weer patrouille en bewakingsdiensten verrichten. Door onze commandant werden wij hospikken bevorderd tot koks zonder salarisverhoging. Overigens moesten we het eten voor deze mannen gaan verzorgen. Dat is ons bijzonder goed gelukt, want ze zeiden maar steeds dat ze de laatste tijd nog nooit zo lekker hadden gegeten. Dit heeft maar ongeveer een maand geduurd en toen werden we overgeplaatst naar Vrouwenpolder voor kustbewaking. Daar vonden onze mannen een vèrdragend Duits mortier en een bunker vol met granaten. Nou, dit was weer een beetje sensatie. Ze hebben wat afgeschoten op één- en twee persoons duikbootjes, waarvan er één door de Duitsers op het strand tot ontploffing werd gebracht. In de tussentijd was mijn collega gewond geraakt en zijn plaatsvervanger was Jan Verhees, ééntje van de aanvullingstroepen. Nadat we in de duinen nog een bunker vol met flessen Hero Perl en op het strand aangespoelde kisten vol met chocola vonden, zijn de wintermaanden rustig verlopen.
In begin april werden we overgeplaatst naar Hedikhuizen aan de Maas, bij Heusden. Doordat de mannen daar weinig konden slapen in verband met hun patrouilles, heb ik als hospik nog wacht moeten kloppen in een groot huis: een uur buiten aan de deur en een uur binnen aan de telefoon.
Vervolgens kwam de overtocht naar Hedel en met sergeant Bouch voorop, ging het lopend naar onze stellingen. Terwijl we daarmee bezig waren, liep vlakbij ons een carrier op een mijn. De opdracht van onze mannen was het voorterrein te zuiveren van Duitsers. Dat werd ook met succes bekroond en stellingen ingenomen. Maar in de vroege morgen rond een uur of vier op 25 april, kregen wij van de Duitsers een zware aanval op onze stellingen te verduren. We werden al een heel eind uit onze stellingen teruggedreven tot op een boerderij. “Tot hier en niet verder,” zei sergeant Bouche. Van daaruit gingen ze de Duitsers te lijf en hoe dat kon, is in deze korte uitleg onmogelijk te beschrijven. In de kortst mogelijke tijd hadden de Legionairs hun stellingen en het voorterrein weer heroverd. Omdat het aan onze kant iets rustiger werd, zijn deze mannen overgeplaatst naar de Hoofdweg bij de spoorbrug, daar waar de Duitsers heel ver doordrongen. En die werden dan ook prompt alle onschadelijk gemaakt of gevangen genomen door deze mannen.
Na al die acties in Hedel kwam de order om het bruggenhoofd te ontruimen en zo eindigde de laatste grote actie van de Irene Brigade en de mannen uit het vreemdelingenlegioen.
Met kameraadschappelijke groeten,
P.J.H. Gelissen uit Beek, Limburg.



Reisleider Jac in het voetspoor van de Irenebrigade

In mei 1993 ontstond het idee om een reis organiseren, die helemaal in het teken zou moeten staan van de bevrijdingstocht van de Prinses Irene Brigade. Jaques Disbergen van Arke Reizen was ooit zelf officier bij 13 Painfbat GFPI in Schalkhaar. Hij was dus vertrouwd met het verhaal van de Brigade en wilde daar graag iets mee gaan doen.
Mede door het drukke herdenkingsjaar 1994, bleken er niet zo heel veel oud-Brigadeleden te zijn die als Arke-reisleider het zware reisprogramma wilden gaan volgen. Na een selectie bleven er slechts twee over: onze leden Jac Gelissen uit Beek en Jon Vriends uit Rijsbergen. In mei dit jaar ging de eerste groep op weg. De N.C.R.V.-televisie besteedde hier aandacht aan. In totaal zouden twaalf reizen worden gemaakt. Gelissen nam daarvan twee voor zijn rekening, Vriends drie. De andere reizen moesten het doen met een reisleider zonder "Brigade-verleden".
Jac Gelissen schreef een verslag over zijn ervaringen:
"Ieder van ons, de oud-Brigadeleden Jon Vriends en Jac Gelissen, had zijn eigen bus met zo'n 30 tot 40 mensen aan boord. Wij als oud-strijders hebben de mensen niet alleen verteld over onze eigen ervaringen zoals de inscheping in de Tilbury Docks in Londen, de aankomst aan de kust van Frankrijk en de ontscheping van de Brigade in Normandië. We vertelden ze ook over de Amerikaanse sector.
Na drie dagen Engeland, waarbij we verschillende locaties en musea bezochten (o.a. Southwick House) zijn we vanuit Portsmouth vertrokken naar Cherbourg. Vandaar vervolgden we de reis via St. Mère Eglise (een fotostop gemaakt) en verder naar Pointe-du-Hoc en het Amerikaanse kerkhof in St. Laurent's mere. Vandaar via Arromanches, Quistreham naar de Pegasus Bridge. Deze brug is inmiddels al vernieuwd, wat door de Engelse oud-strijders niet in dank is afgenomen. De oude brug ligt een eindje verder in een weiland.
Na een kopje koffie in het beroemde café aldaar, zijn we doorgereisd naar Bréville, het kasteel St. Come (Hell Fire Corner), bij velen van ons bekend. Daar is nu ook een kleine plaquette van de 6de Luchtlandingsdivisie, net aan de ingang naar het kasteel. De oude schuur, waar we toen konden eten en waar besprekingen werden gevoerd, staat er nog steeds. De rest is keurig herbouwd. Het kasteel van Beneauville, ongeveer 12 km. verder, dat in de nacht van 16 op 17 augustus 1944 door het peloton van de legionairs werd veroverd (daar was Gelissen als hospik ook bij), is ook weer prachtig hersteld.
Na al deze bezienswaardigheden ging de reis naar Caen voor overnachting. De volgende dag gingen we naar het grote museum daar. Van daaruit vervolgden wij onze tocht weer in de voetsporen van de Brigade, te beginnen bij Petiville en via Dozulé, Pont l'Eveque naar Pont Audemer. Na de lunch werden foto's gemaakt bij de plaquette bij het gemeentehuis en kon de stad worden bezichtigd. We overnachtten in Rouen. De volgende dag gingen we naar Amiens. Hier werd de stad en de kathedraal bezichtigd. Daarna werd de Brigadetocht vervolgd: via Doullens, Arras naar Douai voor de lunch en dan via Tournai, St. Pieters Leeuw naar Brussel.
De andere dag kwamen we via Leuven bij het plaatsje St. Joris- Winge. Hier werden we met de Brigade beschoten door enkele Duitse tanks. Unit 111 kreeg hier de meeste klappen: 3 doden en vele gewonden. Op zo'n plek stop je natuurlijk even met de bus. Dan: via Diest naar Beringen. Daar hebben we onze gasten uitvoerig verteld over de hevige gevechten van de Brigade bij de brug en omgeving. Natuurlijk werden foto's gemaakt bij de plaquette van de Brigade aldaar.


Jac Gelissen met zijn tweede groep, hier op 8 augustus 1994 vertrok in Beringen

In Leopoldsburg kregen we een mooie uitleg over het kamp in Beverlo en het museum Piron. In het kamp van Beverlo zijn nog reservisten van onze Brigade opgeleid. De barakken staan er nog, ook nog die waarin Duitse krijgsgevangenen hebben gezeten. Vanuit Hasselt, waar overnacht werd, zetten we onze tocht voort naar de Nederlandse grens. Wij hebben onze gasten uitgebreid verteld hoe het was om na vier en een half jaar weer Nederland binnen te trekken.
Natuurlijk werd de oude weg gevolgd en dus via Valkenswaard, Eindhoven naar Veghel. Daar werd een bezoek aan het museum gebracht. Na de lunch reden we naar de kazerne in Oirschot. Tijdens de reis hebben we onze gasten nog verteld over de strijd van de Prinses Irene Brigade in Brabant, op de Zeeuwse eilanden en tenslotte de gevechten bij Hedel. In Oirschot hebben we het museum van de Brigade bezocht. Dit werd tevens het einde van onze 10-daagse D-Day-reis.

Terug naar de inhoud