Jan Tiemstra ("Aanvuller") - Prinses Irene Brigade

Ga naar de inhoud

Jan Tiemstra ("Aanvuller")

Biografieën oud-leden
Jan Sjoerd Tiemstra ('Aanvuller')
Als Jan Sjoerd Tiemstra werd hij geboren op 9 september 1925 in Nijmegen. Zijn ouders waren Jan Sjoerd Tiemstra (1893-1975) en Margje Burggraaf (1896-1973). Ze kregen samen drie kinderen: Marijke Aafke (1921-1970), Gatze Jacobus "Bob" (1923-2010) en Jan Sjoerd jr. (1925-2004).

Hun grootvader was de ‘oude’ Gatse Tiemstra, timmerman en ondernemer, geboren op 10 augustus 1865 in Franeker. In 1903 nam Gatse het bedrijf van zijn werkgever M. Wijers over. Op 31 januari 1919 kreeg het bedrijf bij notariële acte de naam G. Tiemstra & Zn.. De naam veranderde op 4 juni 1923 in NV Aannemersbedrijf, voorheen G. Tiemstra en Zn. In 1930 trok Gatse senior zich terug en het aannemersbedrijf werd voortgezet door zijn zoons Jan Sjoerd en Cornelis. Tijdens de oorlog weigerden zij voor de Duitsers te werken.
De twee zonen van Jan Sjoerd volgden het voorbeeld van hun vader: Bob sloot zich in september 1944 aan bij de 82nd US Airborne Division als tolk en gids. Zij ondervroegen onder andere verdachte Nederlanders. Tijdens een actie bij Driel in oktober 1944 reed de auto waarin hij zat in een hinderlaag van de Duitsers en dankzij zijn Amerikaanse uniform en goede uitspraak van de Engelse taal werd hij als krijgsgevangene aangemerkt en naar Polen overgebracht.
Jan Sjoerd jr. meldde zich kort na de bevrijding van Nijmegen aan als oorlogsvrijwilliger. Op 26 januari 1945 werd hij met nog zo'n honderd anderen verzocht om in vrijwillige dienst te gaan en aan te melden op de Groesbeekseweg bij de St. Annastichting. Na afgifte van hun 'akkoord papiertje' werden ze in vrachtauto’s geladen en in de avond al naar Bergen op Zoom vervoerd. Daar kwamen ze aan bij de Rijks-HBS, die zolang door de geallieerden was gevorderd om militairen te herbergen.

"We kwamen laat aan en werden zonder veel poespas, maar wel met een bord eten in de buik naar bed gestuurd. We waren doodmoe en blij te kunnen liggen op een strozak met paardendeken."
"Een maat die in die periode met mij meeliep was Toon Brands, ook uit Nijmegen. Over de trainingen: “Omdat wij allen ‘A’ gekeurd waren, werd van ons ook lichamelijk een hoop gevergd. We kregen zeer goed te eten. ’s Morgens om 6:30 op. 7:30 aantreden en daarna een zeer ruim ontbijt. En dan begon de afmattende training. Hardlopen-liggen-kruipen-lopen-enz, lange tijden achtereen. Maar ook schieten. Anderhalf uur lopen en hardlopen naar de schietbaan. Handgranaten, boobytraps, tijdbommen, mortieren, piatgranaten en al dat spul werd ons bijgebracht, totdat we in zes weken klaargestoomd waren en ‘rijp’ geacht waren om de uitgevallen militairen van de Prinses Irene Brigade te kunnen vervangen."

Op 31 maart 1945 kwam Jan, met legernummer 6419, officieel bij de Prinses Irene Brigade: “Ik vermoed dat het eind maart was toen we met plm. 30 man in een pelotontruck werden geladen.  M’n maat Toon was er niet bij. De andere jongens kende ik wel, maar er was niet een echte vriend bij. Waar we uiteindelijk heengingen en terecht kwamen werd ons niet verteld. Na een koude en afmattende tocht kwamen we aan in de Provincie Zeeland op een plaatsje Kamperland op Noord-Beveland. Bij een school kregen we thee en brood en handgranaten en munitie. Omdat ik nogal flink van stuk was, werd ik ook aangewezen als mitrailleurschutter. Zo’n ding weegt 30 pond, maar daar had ik geen moeite mee. Voorts werd ons verteld dat wij behoorden tot de 3e gevechtsgroep en wel het 4e peloton. Zo’n peloton van plm. 30 man is weer verdeeld in 4 secties. Mijn sectiecommandant was John Cnossen. Een vrijwilliger uit Amerika, maar van Hollandse komaf. De andere sectiecommandanten waren een Canadees, een Afrikaan en een Engelsman, die tevens als sergeant-majoor de baas van het hele peloton was.”

"We werden in een grote boerderij ingekwartierd en ik sloot vriendschap met Herman van Ommeren, een boerenzoon uit Beuningen. Over werk en leven daar: “We trokken veel samen op d.w.z. wat praten en wandelen, altijd gewapend! Want tegenover ons lag Schouwen-Duiveland, met Zierikzee als grote plaats en havenplaats. De Duitsers kwamen wel eens overvaren en dan kwam er een patrouille Moffen even polshoogte nemen. We hebben daar nooit een vijand ontmoet. Wel moesten we dagelijks en ’s nachts achter en in de duinen wachtlopen en uitkijken. Het eten werd iedere dag driemaal daags door onze truck gehaald uit de grote veldkeuken. We kregen echt goed te eten en iedere maand werden er rantsoenen uitgedeeld. Dan kreeg iedereen chocolade, sigaretten, snoep, zeep, veters en alles wat je zo nodig kunt hebben. Drank was er niet bij. Ook kregen we ‘soldij’, oftewel salaris. Iedere week, maar dat was niet veel en waar moest je dat aan uitgeven?”

Na enkele weken op het eiland werd zijn peloton vervangen door Engelse militairen. Vervolgens werden ze verplaatst richting Hedel, nabij 's Hertogenbosch. "Wij gingen met al onze spullen in de grote truck en na lang rijden kwamen we aan in Herpen, aan de Maas vlakbij Heusden. We nestelden ons in een boerderij achter de rivierdijk en wij vervingen een Engels peloton, die weer ergens anders heengingen. Overdag zaten we in holen en loopgraven in de dijk. Aan de overkant lagen de Duitsers. Je moest goed uitkijken, want als je je hoofd boven de dijk uitstak, werd dat direct met Duits vuur beantwoord. Maar soms moesten we wel schieten, omdat die Duitsers lichtspoormunitie hadden, kon je precies zien waar de schoten vandaan kwamen c.q. naartoe gingen. Ik had in mijn mitrailleur zo om de 5-6 kogels een lichtspoor ingestopt. Die kogel werd roodgloeïend en je kon hem dus volgen.’s Nachts was het eenzaam en zat je met twee man in dat gat in de dijk te waken, terwijl er twee ondergronds op stro sliepen. Dat duurde twee uur en dan vier uur naar de boerderij, daarna weer twee uur de dijk in enz. We moesten erg opmerkzaam zijn voor overvarende Duitsers, maar die hebben we niet gezien. Op 25 april moesten we weer verhuizen. We werden op het eind van de middag in swimming tanks gezet en we staken de Maas over naar Hedel. Daar zaten nog Duitsers en we kwamen dus in nog bezet Nederland. Daar hebben we een paar zware dagen meegemaakt en enkele jongens van ons peloton zijn gewond geraakt, bij andere werden er een stuk of acht doodgeschoten. Ik wil verder op die Hedel geschiedenis niet ingaan. (Hij is erg bescheiden, want hij kreeg voor zijn inzet daar het Bronzen Kruis, red.) Na die Hedeldagen werden we in rust gelegd. Ook daar in de buurt van Herpen. In een klein boerderijtje. We mochten veel slapen en onze wapens schoonpoetsen, wandelen enz. We begonnen met 30 man en nu waren we wegens onze gevechtshandelingen nog met 24 man. Pech gehad, zeiden we tegen elkaar.”

"Bijna moest het restant van ons peloton weer in actie komen. Na een klein weekje rust moesten we weer verhuizen. Waar we toen kwamen, weet ik niet meer, maar het was ook bezuiden de Maas. ’s Morgens kwam er een kolonel en die sprak ons aan. We hadden ons best gedaan aan de dijk bij Herpen en vooral ook in Hedel. Maar er moest nog meer actie tegen de Duitsers worden genomen. Wij allen haatten die vijand en waren erg gemotiveerd om ons land te bevrijden. Na een uur kwam die kolonel weer en zei dat we ons gereed moesten maken voor nog een aanval op de Duitsers aan de overkant van de rivier. Ik vond het heel erg en had eigenlijk geen moed; ik had zoveel meegemaakt, van zeer dichtbij m’n mitrailleur leegschieten op anderen en wat dan nog leefde daar gooide ik een paar handgranaten op. Ik had al genoeg gehad. Maar order is order. En we maakten ons gereed voor een nieuwe confrontatie met de vijand. We waren goed en wel ingescheept in de grote legertrucks of er kwam het sein: ‘Stop, de Duitsers hebben gecapituleerd!!’ Het was 3 mei 1945. Enerzijds vond ik het jammer, want we hadden een spannend leven, anderszins was ik blij, want de rest van Nederland, boven de rivieren, zou bevrijd worden en voorzien van eten.”


Jan Tiemstra in mei 1945  (Bron: S.Tiemstra)

Op 26 februari 1945 besloot majoor Looringh van Beeck van deze zgn. Aanvullingstroepen, om de eerst door de Duitsers bezette Cort Heijligers-kazerne te gaan gebruiken. Om te voorkomen dat de Engelse troepen de kazerne voor zich zouden opeisen, veranderde hij de naam. Hij liet de metalen letters waarmee de naam op de muur stond, verwijderen en stelde met dezelfde letters de naam "Prinses Irene Kazerne" samen. De letters die hij hiervoor te kort kwam liet hij door een plaatselijke smid bijmaken.


Uitreiking Bronzen Kruis aan Jan op 13 juli 1945. Bron: Nationaal Archief


Prins Bernhard temidden van zojuist gedecoreerde militairen van de Prinses Irenebrigade in de grote zaal van de toenmalige Clingendaalkazerne. (Bron: NIMH)

Over zijn uitreiking van het Bronzen Kruis in Den Haag schrijft Jan: ‘Het was denkelijk half juli toen mijn commandant naar me toe kwam met de boodschap dat ik bij de kolonel moest komen. Ik er heen en krijg van die man te horen dat ik van Prins Bernhard een onderscheiding zou krijgen gelijk met nog een stuk of 12 anderen. Dat was mooi. Het was 13 juli en de hele Brigade moest naar de Clingendaalkazerne komen. Allen werden in een groot carré gezet en de mensen die de decoraties kregen, waaronder ik dus, stonden netjes in het midden. Enfin, Prins Bernhard kwam en alles even plechtig. Ik kreeg het Bronzen Kruis. Na de decoratie te hebben ontvangen, moesten wij twaalven met Prins Bernhard mee naar binnen om koffie te drinken en te praten. Hij wilde zoveel weten en was erg geïnteresseerd in ons en met de belofte dat we altijd persoonlijk een beroep op hem konden doen, werd het koffie uurtje besloten. Alle militairen weg, wij in een truck en ook weer retour kazerne. Het was toch een indrukwekkende dag geweest.”



In zijn nabeschouwing is Jan erg bescheiden over zijn bijdrage in de gevechten bij Hedel. Volgens overlevering heeft hij met zijn Brengun veel Duitse militairen uitgeschakeld.
Na de Militaire Willemsorde en Bronzen Leeuw is het Bronzen Kruis de belangrijkste Nederlandse Koninklijke Dapperheidsonderscheiding, gevolgd door de het Kruis van Verdienste.

UITTREKSEL 12 Juli 1945 No. 7
Wij Wilhelmina, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje Nassau, enz.,enz., enz.,
Op voordracht van Onze Minister van Oorlog van 5 Juli 1945, Afdeling L.O., Nr. 25;
HEBBEN GOEDGEVONDEN EN VERSTAAN:
Toe te kennen het BRONZEN KRUIS
Aan:
de Soldaat-oorlogsvrijwilliger
J.S. TIEMSTRA,
wegens:
"Moedig en beleidvol optreden getoond tijdens de gevechten bij HEDEL op 25 April 1945."
Onze Minister enz.
HET LOO, den l2 juli 1945.
(get.) WILHELMINA
Zijn moedig en beleidvol optreden in de strijd tegenover de toenmalige vijand het Nazi Duitsland, mogen een voorbeeld voor ons allen zijn.


Jan tijdens zijn periode in Den Haag/ Scheveningen (Bron: S.Tiemstra)


Oefening in de duinen bij Scheveningen v.l.n.r. Selten, Tiemstra en Hopman (Bron: S.Tiemstra)


Links Jan, zijn zus Marijke, Bob met vooraan hun blijde ouders (Bron. Coll. fam. Tiemstra)

Tijdens zijn verblijf in Den Haag hoorde Jan dat zijn broer Bob weer was thuisgekomen: ”Een sergeant van een andere unit, die in Nijmegen woonde, had vernomen dat mijn broer boven water was gekomen en thuis zat. Ik pakte snel wat spullen en heb naar Nijmegen gelift, wat zeer snel ging. De wegen waren vol met legerauto’s. Thuis ontmoette ik hem weer, voor het eerst sinds september ’44. Ook mijn zus was weer thuis. Het was een prachtige dag, vooral voor mijn ouders.”
Na zijn demobilisatie besloot Jan in augustus 1945 gehoor te geven aan de oproep voor vrijwilligers voor de Expeditionaire Macht. Er tekenden nog zo'n 120 Brigadisten, want er was geen tijdsduur aan verbonden en de opleiding zou in Engeland plaatsvinden. Hij vertrok op 10 augustus via Antwerpen. Na een boottocht van een dag en een lange treinreis, werd hij ingekwartierd in Wolverhampton, de Engelse thuisbasis van de Brigade voor de invasie. Op 13 februari 1946 kwam hij weer terug en werd op 28 maart 1946 eervol ontslagen.

Jan had na zijn lagere school nog drie jaar de MULO gevolgd en zijn broer Bob zelfs de HBS. Dat waren in die tijd opleidingen met aanzien. Na de oorlog volgden de jongens nog een vakopleiding om hun vader te helpen in het bouwbedrijf, omdat Nederland (lees Nijmegen) in puin lag.


Kwartaalblad van de firma ‘Verenigde Bedrijven Tiemstra’

Het bedrijf NV Aannemersbedrijf, voorheen G. Tiemstra en Zn, kwam in 1955 in handen van de derde generatie: Gatse ("Bob") en Jan namen het roer over. Het bedrijf heeft na de oorlog in en buiten Nijmegen talloze bouwprojecten uitgevoerd. Veel gebouwen uit de tijd van de wederopbouw behoren daarbij. Een selectie uit Nijmegen: restauratie van de Doopsgezinde kerk, de Hema, Belastingkantoor, Arbeidsbureau, Metterswane, nieuwbouw Stadhuis, kantoor en fabriek van Friden Holland NV, het Nijmeegs Lyceum, Blindeninstituut St. Henricus, gebouwen van het Radboudziekenhuis, Bevrijdingsmuseum, verbouwing Arsenaal tot Gemeentearchief, Stadsschouwburg, Estelgebouw, Brandweerkazerne en de nieuwe spoorbrug.
In 1977 bestond de onderneming, die toen Verenigde Bedrijven Tiemstra B.V. (VBT) heette, uit vijf sectoren (utiliteitsbouw, woningbouw, industrie, ontwikkeling, dienstverlening).
Tot 1988 bleef VBT eigendom van de familie. Omdat Bob en Jan bij hun pensionering geen opvolger hadden, hebben zij de Verenigde Bedrijven Tiemstra in 1988 verkocht aan NBM-Amstelland dat later is opgegaan in de huidige Koninklijke BAM Groep.
Jan was getrouwd met Josephina Maria Theodora Hartman (1925-1993) en ze kregen samen een zoon en drie dochters.


Gedenktafel met Jan's onderscheidingen en aandenken aan de Brigade

Op 12 juli 2004 overleed hij op 78-jarige leeftijd in Nijmegen.

Met dank voor de info van de familie Tiemstra en www.huisvandenijmeegsegeschiedenis.nl
Terug naar de inhoud