P.J. Bakx (Militair) - Prinses Irene Brigade

Ga naar de inhoud

P.J. Bakx (Militair)

Biografieën oud-leden
 
Oorlogsdagboek van Korporaal P.J. Bakx
 
10 mei 1940 – 18 juni 1940

 
Dit is de tekst van het oorlogsdagboek van onze vader P.J. Bakx, geboren op 27 september 1914 en overleden op 9 november 1979. Het dagboek is omstreeks 1980 gevonden op de Noordsingel te Bergen op Zoom, waar hij na een hartaanval overleed. Pas in 2014 kreeg ik het onder ogen en heb toen besloten om het ook voor de andere familieleden bereikbaar te maken door het te digitaliseren. De getypte versie vind je hier. In totaal zijn er 185 bladzijden geschreven tekst. Aan het einde zijn nog enkele pagina’s van het originele dagboek afgebeeld. Na een lange speurtocht heb ik zijn verblijf in Engeland en zijn belevenissen tijdens de invasie kunnen reconstrueren. Hier alleen de originele tekst van het dagboek. Het gehele verhaal is ook in boekvorm te verkrijgen.

© Harry Bakx december 2017  
E-mailadres: harrybakx@gmail.com     
 
 
Enkele opmerkingen vooraf:
 
-          Om de authenticiteit zoveel mogelijk te bewaren, heb ik de tekst letterlijk overgetypt, inclusief de toenmalige spelling en inclusief spelling-, stijl- en grammaticale fouten.
 
-          De datum waarop hij gemobiliseerd is, is mij niet bekend. Het moet vóór 10 mei geweest zijn, omdat hij beschrijft dat hij diverse malen wacht gehouden had bij de bruggen aan het kanaal en daar gelukkig niet was toen de oorlog uitbrak, omdat toen bijna een kwart van zijn compagnie daar de dood had gevonden. In de geschiedenis las ik dat de algehele mobilisatie in Nederland op 31 augustus 1939 plaats vond.
 
-          Ook heb ik gegevens gevonden van de Prinses Irene Brigade ( de naam werd pas in 1941 gegeven als eerbetoon), die exact stroken met het verhaal in het dagboek. Nadat ik de hele tekst had doorgewerkt, heb ik een aantal teksten gevonden die 1. Het dagboek onderschrijven en 2. Informatie geven over de Prinses Irene Brigade.
 
-          Het lijkt alsof hij de bedoeling had om zijn gehele oorlogsperiode te beschrijven, maar het is beperkt gebleven tot ongeveer 6 weken. Na de oorlog heeft hij de laatste nog lege bladzijden gebruikt om aantekeningen te maken betreffende voorraden van legermaterialen (pistolen, geweren etc.). Deze aantekeningen zijn van 1950 en 1951. Het is mij niet bekend of hij in de periode die hij in Engeland doorbracht, ook nog dagboeken heeft geschreven. Tot op heden is mij daarvan niets gebleken.
 
-          Wat mij opviel tijdens het lezen was, dat hij het dagboek waarschijnlijk niet dagelijks heeft bijgehouden. Af en toe beschrijft hij een gebeurtenis en schrijft daar dan bij dat het later anders zou blijken te zijn.
 
-          Na de uitgave van de 1e versie van dit oorlogsdagboek verscheen er op 29 april 2017 een uitgebreid verslag van een interview met mij in dagblad BN/DeStem. Ik kreeg hierop zoveel reacties en extra informatie, dat ik het 2e deel van het boek kon herschrijven en het nog veel persoonlijker kon maken.
 
-          Voor suggesties of verbeteringen houd ik me aanbevolen.
 
-          Het originele dagboek is in het bezit van zijn oudste zoon Frans Bakx
 
-          Het complete boek is in boekvorm te verkrijgen.
 
Inhoudsopgave van de getypte versie van het dagboek

 
Onderwerp                 
 
Zijn route van Nederland tot Engeland                                                                   
 
Zijn route van Nederland tot Engeland op kaart                                                      
 
Nieuwe ontdekkingen                                                                                                
 
Het vervolg                                                                                                                 
 
Krantenartikel                                                                                                             
 
Na het krantenartikel                                                                                                
 
E-mailreacties                                                                                                            
 
Engeland                                                                                                                     
 
Porthcawl                                                                                                                   
 
Congleton                                                                                                                   
 
Wolverhampton                                                                                                          
 
Uitreiking van het vaandel                                                                                       
 
Dovercourt                                                                                                                  
 
Narborough                                                                                                                 
 
Leytonstone                                                                                                                
 
Frankrijk                                                                                                                      

Saint-Côme                                                                                                               
 
Pont L’Eveque                                                                                                            

Pont-Audemer                                                                                                             
 
Richting België                                                                                                           
 
Sint Joris-Winge                                                                                                        
 
Beringen                                                                                                                      
 
Engeland                                                                                                                     
 
Zijn route:

10 mei 1940: Hij is gestationeerd in Reusel. De eerste 2 dagen zijn er enkele gevechten Ze verplaatsen zich op de fiets. Ze komen in Aerendonk.

11 mei Vanaf 11 mei slaan ze op de vlucht, Ze komen in Bladel, daarna in Hoogeloon. Er zijn gevechten met geweren en handgranaten. Via Vessem naar Hilvarenbeek. Ze worden beschoten door 3 vliegtuigen: 3 doden, 2 zwaargewonden en 1 lichtgewonde. Op weg naar Tilburg wordt zijn fiets beschoten (9 kogelgaten). In Goirle vinden zware explosies plaats.

12 mei Via Alfen naar Chaam, dan naar Ulvenhout (mitrailleurvuur). Een NSB’er probeert ze naar Breda te lokken, maar ze komen er op tijd achter dat dat al bezet is. Weer terug naar Chaam, dan naar Meerseldreef (veel vluchtelingen onderweg). Dan naar Poppel (beschieting door Duitse jagers) en Hoogstraten.

13 mei Antwerpen. Weer richting Nederland om Zeeland te verdedigen. Via Sint Niklaas naar Clinge. Sint-Jansteen, Hulst, Axel, IJzendijke.

14 mei Philippine, Waterlandskerkje, Sluis (bombardement), Sas van Gent.

18 mei Vlucht uit Zeeland via Eden, Sluis naar St. Kruis. Via Knokke, Blankenberge, Brugge en Oostende naar Lapanne en Nieuwpoort. Tot hier nog steeds met de fiets. Hij krijgt een lekke band en de sergeant adviseert hem om de fits achter te laten en te voet verder te gaan. Ze zouden elkaar weer in Duinkerken zien. De laatste 28 kilometer liep hij naar Duinkerken. Toen hij in Duinkerken aankwam, kwam hij midden in het zware bombardement van Duinkerken terecht. Zijn compagnie heeft hij nooit meer gevonden.

19 mei Vanaf hier was hij lange tijd te voet op zoek naar zijn kameraden. Hij komt uiteindelijk in Calais. Vlak voor Calais ontmoet hij Nederlandse soldaten in wagens, die hem meenemen. Vervolgens gaat het naar Le Havre, Amiens en Montreuil.
N.B. Waarschijnlijk heeft hij zich vergist in de volgorde van de steden, want die lijkt erg onlogisch.

20 mei Abbeville. Er is daar een bombardement en ze gaan weer te voet verder. Vervolgens stappen ze op een bus en gaan ze naar Bolonge, (hij bedoelt waarschijnlijk Boulogne sur Mer). Ze zwerven daarna geruime tijd te voet rond en worden bijna geëxecuteerd, omdat men de groep voor Duitse parachutisten aanziet. Daarna worden ze in een Engels kamp verhoord en blijven daar tot men ze naar Rouen brengt op een zoektocht naar een Nederlands kamp.

25 mei Rouen Na 4 dagen worden ze op een trein gezet naar Bordeaux, omdat daar een Nederlands kamp te zijn. Treinreis van meer dan 24 uur. Blijkt niet te kloppen.

30 mei Nantes. Terug naar Nantes. Wederom een treinreis van bijna 24 uur. Blijkt een Pools kamp te zijn. Verblijven daar een dag en dan op
31 mei naar Caen, waar eindelijk een Nederlands kamp gevonden wordt. Ze komen onder het commando van kapitein Zouteriks.

9 juni Ze vertrekken naar Brest om het schip de Beatrix naar Engeland te gaan. 300 man gaan met legervoertuigen en 100 moeten met de trein, omdat er te weinig plaatsen zijn. Daar aangekomen blijkt de Beatrix al vertrokken te zijn met de 300 soldaten die met de voertuigen gingen. De Beatrix zou terugkomen, maar kwam niet meer terug.

15 juni Kapitein Zouteriks weet een vrachtschip te regelen om met de 100 man naar Engeland te varen: de Flensburg (bijlage 3). Tijdens de zeereis worden ze nog bijna belaagd door een Italiaanse duikboot, maar die wordt op het nippertje door de RAF gebombardeerd.

18 juni 1940 Aankomst in Newport (Wales).
 
1  Nederland
 
 
Vrijdag 10 Mei 1940
 
Geheel onverwachts en terwijl we rustig laten te slapen, werden we deze morgen met groot lawaai wakker gemaakt, door de luchtwacht commandant van het plaatsje Reusel vlak bij de Belgische grens. Deze kwam binnen rennen de woorden schreeuwend: “Kom eruit”! “We zijn in oorlog met Duitsland. De sergeant Jansen en ik lagen met z’n tweeën op één kamer. Ik was nog half slaperig, en wist eigenlijk niet goed, of liever gezegd het drong niet ver tot mij door wat er nu wel aan de hand was. Dat was de reden dat ik de luchtwacht toesnauwde: “Als je ons soms op stang wilt jagen, blijft dan thuis.” De sergeant zei niets , stond op, kleedde zich aan en verdween de kamer uit. “Het is zes uur”, hoorde ik hem nog zeggen. Ik draaide me om en sliep weer in, zonder er zich bewust van te zijn wat voor een grote ramp ons 2 was overkomen. Maar ik zou het gauw weten, een kwartier naderhand kwam de sergeant mij wekken en vertelde dat het geen smoesje was, maar alleen de harde werkelijkheid. Ik schrok en dacht aan thuis, aan vrouw en kind, aan familieleden en allen die mij dierbaar waren, even werd ik koud maar kwam direct weer tot bezinning. Ik kleedde me aan en kwam naar voren, alle jongens waren al uit bed en daar heerschte een gedrukte stilte in de voor kamer, enkele jongens zaten in stilte te schreien, anderen keken star voor zich uit. Allen wisten we dat ons een onzekere vreselijke tijd te wachten stond. De kantine baas zorgde voor het eten, maar zoo als je wel begrijpen kan werd er niet veel gegeten. Onder het eten werden we ook nog gestoord door zwaar geronk, allen vlogen we naar buiten en zagen we twaalf formaties bommenwerpers naderen, elke formatie bestaande uit drie vliegtuigen. Ook heel de bevolking van Reusel was op de been en de Belgische mensen die nog naar hun werk kwamen op de 3 sigaren fabrieken. De vliegtuigen passeerden boven ons hoofd naar richting België op grote hoogte. Vijf minuten later hoorden we dat juist even over de grens een munitiefabriek door bommen geraakt en in de lucht gevlogen was, ook enkele bruggen werden in elkaar gegooid. Het was ons nu wel duidelijk, en vooral toen om negen uur door de radio vermeld werd, dat op verschillende plaatsen parachutisten uitgeworpen werden. De werkmensen van de sigarenfabrieken hadden een vergeefsche reis gemaakt, de fabrieken bleven gesloten, ook werd er geen geld meer uitbetaald en ze konden zonder iets naar huis terugkeren. Een van de zwaarste momenten van deze dag kreeg ik om half negen v.m. toen ik een brief van mijn vrouw kreeg, waarin stond dat ze zaterdagmiddag naar Reusel zou komen voor enkele dagen vacantie met de pinksteren. Mijn keel werd dichtgesnoerd en ik kon in geen minuten spreken. En in plaats op de bewuste zaterdagmiddag dat ik mijn vrouw af kon halen, vochten we met Duitse parachutisten.
4  Om tien uur deze morgen kregen we bericht van ons hoofdburau, dat we voorlopig konden blijven zitten, totdat er zicht zou komen van vertrek. Den gehelen dag passeerden vijandelijke vliegtuigen boven Reusel naar richting België met honderden tegelijk kwamen ze en demonstreerden hun vernietigend werk boven Arendonk en Turnhout vlak tegen de Nederlandse grens. Om half tien werd door de radio afgeroepen dat er al zeventig Duitse vliegtuigen nar beneden gehaald waren, en dat er in limburg hard gevochten werd achthonderd Nederlandse soldaten hadden reeds het leven verloren, maar veel meer Duitsers. De douane en grenskommies hadden afgedaan en moesten bij ons hun wapens inleveren. Dat waren 13 pistolen en 13 gummi knuppels en bij elk pistool 250 patr. Was precies voor de man een pistool 250 patr. De gummiknuppels gebruikten we niet, die hebben we later op een militair terrein ingeleverd. Direct na het bekend geworden was, dat Nederland en België door Duitsland aangevallen waren, werden de grenzen van beide landen verbroken 5 en kwamen wij in verbinding met de Belgische troepen, waarmee we nu samen gingen werken. ’s Middags kwam er een berichtje van het gemeente huis van Reusel dat er ongewenste gasten in het dorp rond liepen en we er een patrouille op af moesten sturen. Sergt Jansen ging er zelf met twee jongens op af en het duurde niet lang of ze hadden ze te pakken, het waren twee Belgen zonder geldige papieren Ze werden dan ook direct vast gezet. Ook zijn we ‘s middags met z’n drieen in Arendonk wisten kijken en aanschouwden daar de eerste vernietigingen van bomaanvallen Verschillende huizen en enkele bruggen waren daar in elkaar gegooid. De gehele nacht hebben we patrouille gelopen in Reusel, doch niets gezien, al vroeg in de morgen hoorden we weer het geronk van de Duitse vliegtuigen.
 
 
Zaterdag 11 mei 1940
 
Zaterdagmorgen werden over geheel Nederland parachutisten neergelaten en 6  Duitse vliegtuigen waargenomen Om 10 uur v.m. kregen we bericht van het hoofdkwartier dat we om 1 uur namiddags moesten vertrekken en bij de compagnie vervoegen. We maakten ons direct klaar en namen het voornaamste wat we mee konden nemen mee, bonden het op de fietsen, de rest moesten we in de kisten achterlaten. We waren gewapend met een geweer 100 geweerpatr. Een pistool en 250 pistoolpatr. later in Tilburg kregen we meer munitie. Nadat we ons klaargemaakt hadden voor het vertrek, wachtten we op het eten dat om twaalf uur opgediend werd. Veel werd er niet gegeten wat wel aan te nemen was, want nu ging het pas komen. Na het eten werden we door de Wel. Ed. Heer Rector van Reusel bij elkaar geroepen, die ons daarmee enkele bemoedigende woorden toesprak. En ons er ook op wees dat we een onzekere tijd tegemoet gingen. Maar we moesten op God blijven vertrouwen, dat kon ons sterkte geven en ons enigst redmiddel zijn. Hierna drukte hij allen de hand en gaf ons de H. absolutie Hij nam afscheid van ons met de beste wensen. 7  Deze plechtigheid kwam ons allen aan het hart en niet allen konden hun tranen bedwingen. Nu zou onze lijdensweg beginnen. Om 1 uur precies vertrokken we, na eerst afscheid genomen te hebben van bekenden, en hartelijk toegejuicht door de bevolking met de woorden “Houd moed hoor jongens.” Daarna ging het op Bladel aan waar we voor het eerst dekking moesten zoeken voor 14 vliegtuigen die op geringe hoogte vlogen en even later zagen we de zelfde vliegtuigen boven België met Belgische vliegtuigen in het gevecht, dat ging in een razend snel tempo van links naar rechts omhoog en omlaag en je kon de mitrailleurs horen ratelen. Dat was het eerste gevecht dat we zagen. Ook konden we zien dat van uit Turnhout België grote rookwolken en vlammen op sloegen. Dit alles zagen we vanuit een boerderij. Die boerderij was van een van de jongens die ook bij ons was en dus thuis stond. Ik heb hier het afscheid gezien van moeder en zoon, Dat was een moment dat ik me ook maar met moeite kon bedwingen. Ik troostte de moeder met de 8 woorden dat ze niet ongerust hoefde te wezen, want wij komen niet in de eerste linies en dat haar zoon wel gezond thuis zou komen. Daarna vertrokken we verder, de vliegtuigen waren verdwenen en nu ging het naar Hoogeloon. In Hoogeloon aangekomen, kwamen we voor een verrassing te staan, die niemand had kunnen of had durven denken. We werden aangehouden door een kapitein, die eerst vroeg waar we vandaan kwamen . En toen de opdracht gaf, die we eerst niet aannamen, omreden dat we van onze compagnie com de opdracht gehad hadden om rechtstreeks naar Vessem te komen. Maar er was niets aan te doen, onze kapitein werd ervan in kennis gesteld en gaf orders dat de opdracht uitgevoerd moest worden; De opdracht luidde: Er zijn Duitse parachutisten gedaald in de omgeving van Hoogeloon vermoedelijk in de hei. We werden er op uit gestuurd, en stapten met een lachend gezicht op de fiets, want we hadden de gedachten we zullen toch wel niets zien Maar daar vergisten we ons lelijk in. Na tien minuten fietsen door een 9 zandweg, zagen we drie personen in de verte over de hei baggeren, we sprongen van onze fietsen af. Nu was het terrein tamelijk heuvelachtig, waar we profijt van trokken en wat later bleek ons geluk geweest te zijn. We sprongen achter de heuveltjes en verdeelden ons in twee groepjes de sergeant met zes man en ik met vijf man, en zoo sprongen we van het eene heuveltje naar het ander, tot dat we op ongeveer driehonderd meter genaderd waren, en beter in het zicht. Maar tot onze grote ontsteltenis zagen we er geen drie meer maar 5-6-7-10-11 en ten laatste 13 man. We schrokken even, maar we bleven kalm en ze hadden ons nog niet bemerkt. In zoo ver we konden zien, hadden ook geen wapens bij zich. Ze waren gekleed in grijs groene ketelpakken met vrij grote kraag laarzen aan en zonder hoofdeksels. We hadden eerst in colonne achter elkaar gelopen, maar ik liet mijn mannen nu verspreiden achter de heuvel enkele meters van elkaars. We konden ze nu goed zien en ze waren blijkbaar aan het beraadslagen. Ik opende het vuur eerst 10 en de anderen volgden, ook de serg met zijn mannen die twee honderd meter rechts van ons gegaan waren, volgende ons voorbeeld. Blijkbaar verrast door het plotselinge vuren stoven ze uit een en vielen plat op de grond. Wij schoten onze geweren leeg, en vulden ze opnieuw, met deze rustpoos sprongen ze op, en gaven tekenen van overgave en stonden met de handen half in de hoogte. We sprongen op en gingen er op af in een cirkel vorm en geweer in de aanslag. Maar ik zal wel vertellen dat we bijna de dood tegemoet waren gegaan op ongeveer 50 a 60 meter afstand gekomen, werden we bestookt met hand granaten, die ze uit de kragen van hun ketelpakken haalden en vermoedelijk wel één of twee die ze in hun handen gehad hadden Het siste geweldig boven mijn hoofd en de scherven vlogen me rond de ooren, en ik wist niet waar ik heen liep. Zoo was het met allen van ons, we lagen aardig van elkaar gespreid nu. De een was daar heen gelopen de ander daar. Een van onze jongens werd gewond aan zijn hand. Ze gooiden in totaal achtien handgranaten 11, maar dank zij de heuvels, die ons beschermden en ons in de gelegenheid stelde buiten het bereik van de granaten te komen, en zoodoende ontsnapten we voor de eerste maal op het nippertje aan de dood, maar het was niet de laatste maal wat later wel zal blijken in mijn verder schrijven. Maar om er op terug te komen, we hoorden niets meer en richtten ons op ik kon nog juist zien dat ze de vlucht namen Ik liet een schreeuw: “Ze gaan op de vlucht, we gaan er achter.”Zoo deden we, en al lopende schieten maar Ze waren al te ver weg om een goede tref kans te hebben, en weldra waren ze verdwenen in het beboste gedeelte, de sergt wou hebben dat we de bossen in zouden gaan, maar keurde het ten stelligste af, we konden niet ongezien de bossen in komen, en zoodoende zouden ze ons rustig kunnen volgen, en in een tweede hinderlaag lokken. Nu werd het goed gevonden en we keerden terug dwars over de hei naar onze fietsen bij de terugweg vonden we twee valschermen en enkele gummi valhelmen die we op het gemeentehuis van Hoogeloon afgegeven hebben. Die valschermen bestaan uit een  12 zijachtig stof, en waren niet bizonder groot, van onder tot boven is het bolvormig doek gespannen met koorden die tot een tros bij elkaar komen bevestigd met een band, daar aan zit ook het draagstelsel van de parachutist. We brachten rapport uit, in het gemeentehuis en konden onze weg verder vervolgen. We waren eerlijk gezegd in de luren gelegd, door die rot moffen. Maar we hadden daar onze verontschuldigingen voor. 1e We hadden nog nooit iets meegemaakt wat oorlog voeren betreft. 2e Kwamen voor een onverwacht feit te staan, dat ons wel een klein beetje in de war bracht, vandaar ook de weinige trefkans die we gemaakt hadden niet tegenstaanden, dat we vermoedelijk wel enkele geraakt hebben, dat konden we wel aan hun lopen zien. Maar het was een lesje geweest, en ze zouden ons niet een tweede maal in de luren leggen. De soldaat die gewond werd was Olsthoorn uit het westland, het was een tamelijk grote wond boven op zijn linker hand, we hebben een noodverband gelegd, en in Tilburg is hij verder verbonden.
13  Vanuit Hoogeloon vertrokken we naar Vessem een half uur fietsen ging het goed, maar toen moesten we weer dekken, voor zestien vliegtuigen die op geringe hoogte over kwamen vliegen. Na een paar minuten waren ze uit zicht en konden we weer verder gaan. Ook van de andere grensplaatsen ontmoette de jongens van onze Compagnie, en zoo kwamen we met zessendertig man in Vessem aan. Het gedeelte dat in Vessem lag was al door naar Tilburg. Alleen het overblijvend personeel was druk bezig de munitie wagens te laden en fourage wagens. We kregen ook opdracht door te gaan naar Tilburg, daar werd heel het Batj bij elkaar verzameld bij het gemeentehuis ook werd ons gezegd, dat vele van onze jongens die aan het kanaal zaten gesneuveld waren. Vanuit Vessem vertrokken we toen met zestig man onder leiding van sergt. Jansen. Eerst ging het naar Hilvarenbeek. Onder het rijden zagen we hoe drie Duitse jagers, op een hoogte dat je ze maar amper kon zien, grote witte strepen 14  in de lucht maakten. Deze strepen dienden om aan te geven waar ze moesten bombarderen Even voor Hilvarenbeek ontmoette we de eerste Franse gemotoriseerde colonne’s. Voor deze kerels heb ik respect gekregen die waren voor niets bang, maar dan ook voor niets. We hebben ze zien schieten op vliegtuigen dat ze gewoon in het veld bleven staan. Tot in en even voorbij Hilvarenbeek ging het goed. We reden met zestig man op de fiets en met drieën naast elkaar door Hilvarenbeek buiten Hilvarenbeek kwamen we op een open weg. Na ongeveer een 200 m. op deze weg te zijn, hoorden we een zwaar geronk, en spoedig zagen we drie vliegtuigen op grote hoogte. We wist eerst niet wat het waren, maar we vermoeden wel dat het moffen moeten zijn. De meesten wilden al dekking zoeken, maar het mocht niet van de sergt. Hij zei: “Als het moffen zijn zien ze ons toch niet, daar zitten ze te hoog voor” Maar hij had zich lelijk vergist. Op een gegeven moment vlogen ze uit elkaar en kwamen met een duik naar beneden, terwijl hun 15 mitrailleurs al reeds ratelden. We lieten ons als bezeten van de fiets vallen, en stoven links en rechts van de weg de ondiepe greppels in. Ik kwam rechts in de greppel terecht, en ging op mijn rug liggen, maar niet lang. Ik zal het nooit vergeten. Terwijl ik zoo op me rug lag, zag ik een vliegtuig plotseling met een duik op me af komen. Ik zag hem op een hoogte van ongeveer 45 M. ik kon de piloot goed zien zitten, op dat moment begon hij ook te vuren ik draaide me om en durfde ook niet meer op te zien. Ik had één gedachte mijn laatste uur is geslagen. De kogels floten ons rond de oren, en we hoorden ze ketsen op de straatweg, en op de wal van de greppel waarvan het zand opstoof en ons in de nek en op het lichaam viel. Ook de andere twee hadden hun duik genomen, en hun moordend vuur op ons afgeknald. Het was een leven van je welste De jongens die aan de linkerkant van de weg in de greppel lagen, waren niet zoo gelukkig geweest als wij. Daar waren de vuurbundels in de greppel terecht gekomen. Drie jongens lieten daar het leven en twee zwaar gewonden en één 16  lichtgewonde, was het rusultaat van deze vreselijke daad. Alles bij elkaar duurde dit twee minuten, in deze tijd hadden ze tot driemaal toe over ons heengevlogen, en gemitrieerd. Na dat ze weg gevlogen waren stonden we op en constateerde dat er slachtoffers te betreuren waren. Ik zien ze nog liggen de stumpers twee waren er in het hoofd getroffen en één in het hart en lag, op zijn rug in de greppel, ze gaven geen van drieen tekenen van leven meer, en hun gelaat was met bloed bedekt twee lagen er te kreunen de één schot in de rug en een schot in zijn schouder gehad de andere drie schoten in zijn heup. De lichtgewonde had een schot in zijn arm gekregen, en stond lachend op en zei “Bij mij is het gelukkig niet zo erg”Vier jongens bleven bij de slachtoffers achter, en een toevallig passerende ordonans hielden we aan, dat hij in Tilburg het roode kruis moest waarschuwen. We reden toen verder op weg naar Tilburg, dat ze op dat ogenblik aan het bombarderen waren. Maar het maakte geen indruk meer op ons we waren door dat voorgevallene te veel versuft geraakt om nog 17  gevaar te zien. Vlak voor we in Tilburg zelf kwamen moesten we maken dat we van de straat af kwamen wederom werd er gemitrieerd. We vlogen met een man of vier een huis binnen, ook de anderen hadden zich overal veilig kunnen stellen. Na vijf minuten oponthoud konden we weer verder niemand was nu gewond geraakt, wel een paar honderd meter verder in de straat was door de woonkamers heen geschoten. We gingen nu Tilburg in naar richting gemeentehuis, waar onze verzamelplaats van onze compagnie was aangekondigd. We reden weer op de oude afstand achter elkaar die afstand was vijf meter tussenruimtes. Bijna aan het gemeentehuis aangekomen ben ik als door een wonder aan de dood ontsnapt. De kapitein stond op de trappen van het gemeentehuis onze aankomst te regelen. Toen er weer juist een Duitse jager laag over het gemeente huis kwam gevlogen, en het vuur opende in de straat. Ik had er geen flauw idee van dat ik werkelijk beschoten werd. Ik hoorde alleen getik op de straatstenen en rook kruitdampen, en voelde dat mijn voorband plat viel. Wij allen lieten 18  ons van de fiets af vallen en van de straat af dit alles gebeurde in minimum van tijd. Na dat het gevaar geweken was, en bij onze fietsen terugkwamen, verschrok ik pas. Want nu bleek terwijl ik op me fiets gezeten was, mijn fiets geraakt was met negen kogelgaten schuin in de voorband terechtgekomen en zoo door de velling heen, de band lag te smeulen. Allen schrokken er ook van, en wensten me proficiat dat ik zoo goed was weggekomen. Ook de kapitein feliciteerde me en ging persoonlijk een nieuwe fiets voor me vorderen in Tilburg. We moesten nabij een open plaats bij het gemeente huis verzamelen. We hebben daar drie kwartier gezeten, we konden nog niet verder omdat ze aan de andere kant van Tilburg nog aan het bombarderen waren. De bedoeling was eigenlijk dat we in Tilburg zouden blijven slapen in de kazerne in de zomer str. Maar ondertussen kwam er bericht, dat die juist in elkaar gebombardeerd was. De kapitein besloot toen door naar Goirle te rijden. Het luchtalarm werd afgeblazen en we stapten op de fiets, en reden door de straten van Tilburg. We waren 19  nog maar goed en wel eene straat uitgereden of daar werd weer luchtalarm geblazen. De fietsen werden aan de kant gegooid en tegen de muren van de huizen aan. Ik vloog een winkel binnen om wat cigaretten te halen, en wat eten te vragen Ik werd buitengewoon ontvangen door die mensen ik kreeg croos koffie chocolade en cigaretten en ik moest ook nog enkele andere jongens binnen roepen. Bommen werden toen daar waar wij waren niet geworpen. We zijn ongeveer twee uur in Tilburg geweest, en hebben de terugtocht uit de peel toen ook gezien. Rijen van colonnes kwamen er door. Velen hadden geen jas meer aan en ook waren er vele fietsers en jongens te voet sommige waren niet meer erkenbaar zoo zwart als ze zagen. Het was een droevig gezicht, en het was er toen al in te zien dat we gauw verloren zouden zijn. Tussen schemerdonker vertrokken we met drie vierde van de compagnie naar Goirle een vierde van onze compagnie waren we reeds al kwijt. De meeste van hun zijn gesneuveld aan het kanaal waar ze op brug wacht zaten Ik heb er verschillende malen op wacht gezeten 20  aan de bruggen, maar gelukkig zat ik er niet toen de oorlog uitbrak. We kwamen om half tien in Goirle aan. Onderweg hadden we nog wat kanon gebulder gehoord en lichtkogels zien afschieten. In Goirle werden we ondergebracht in een oude fabriek We zouden buiten wat stroo halen, en in de fabriek sjouwen, dat alles gebeurde in donker want er mocht geen enkel lichtje gemaakt worden. Ik had gauw wat stroo gehaald en ben neergevallen ik was dood op. We lagen daar als varkens door elkaar. De meeste konden niet in slaap komen van de vermoeienis en de demoralisatie tengevolge van de bombardementen en andere wederwaardigheden. Om een uur of twaalf ik was zoo wat ingedompeld werden we opgeschrikt door twee zware explosies van bommen niet ver van de fabriek uit. Maar ik met nog enkelen anderen bleven liggen ik was te vermoeid om op te staan. Nog lang hoorden we het geronk van Duitse vliegtuigen, tot net zoo lang dat we in slaap gesukkeld waren.
 

21                                               Zondag 12 Mei 1940 1e Pinksterdag
 
Om half vier werden we gewekt, we stonden op uit het stroo, sprongen op de fiets zonder eten of drinken vertrokken we uit Goirle, het was tamelijk fris in de vroege morgen en nog niet al te licht. Het merkwaardige van het geval was dat we geen van allen er erg in hadden dat het vandaag eerste pinksterdag was, dat hoorden we later op de dag pas. Van Goirle ging het overal door binnenwegen naar het Belgische plaatsje Alfen, net even over de grens. Waar we voor het eerst van de dag Duitse vliegtuigen ontmoetten en dekking moesten zoeken tussen de huizen Na tien minuten oponthoud ging het weer verder naar Chaam. In Chaam aangekomen, kregen we rust, en ook gelegenheid om ons te wassen bij de burgers Ook kregen we wat te eten bij de menslievende Chaambewoners. We kregen het hier zwaar te kampen met Duitse vliegtuigen. De reden daarvan was wel dat er vele Franse troepen hier zaten er werd op verschillende plaatsen 22  vlak bij ons gemitrieerd op de stellingen van de Fransen die zij overal langs de weg en op de velden gemaakt hadden. Maar de Fransen waren goed in actie met hun afweer geschut, en voortdurend werden die moffen verdreven. Na één uur in Chaam gewest te zijn, en we weer tamelijk fris waren moesten we verder naar Breda. Onze kapitein had het Comando overgegeven aan een 1e luit. Om reden dat hij zelf met zijn staf vooruit moest naar Breda om nieuwe orders te ontvangen. Deze fijne luit bleek later een N.S.B. er te zijn. Van Chaam ging het door de bossen richting Ulvenhout In de buurt van Ulvenhout moesten we weer dekking zoeken in de greppels omdat er in de bossen waar we in zaten gemitrieerd werd. Ook zaten hier velen burgers en kwamen er steeds meer bij die van uit Breda kwamen en gevlucht waren. Verscheidene burgers vroegen ons waar we heen moesten we zeiden dat we op moesten rukken naar Breda. Ze konden dat niet begrijpen, want ze zeiden: “Breda is helemaal bezet. En wat moeten jullie tegen die overmacht doen. Maar ja we 23  gingen er niet op in, Want mogelijk konden ze ook wel NSB ers zijn, er was niemand meer te vertrouwen. We moesten in ieder geval verder daar was niets aan te doen. Een half uur naderhand kwam er een ordenans met een oficieel bericht dat we terug moesten trekken. Maar meneer de Lt wou er niet van horen, en we zouden en moesten verder. We begonnen nu aan hem te twijfelen, en enige Eindhovensche zeiden dat hij werkelijk N. S B er was. Toen we dit hoorden werd hij door verschillende jongens bedreigd met het geweer “als je niet maakt dat je weg komt leggen we je neer”. Hij had niet veel tijd en was zoo verdwenen.  Onze kapitein die naar Breda was gegaan om orders, kon van uit Breda niet meer terug bij ons komen daar de terugweg door de moffen afgesneden was, en hij met zijn staf ijlings de vlucht moest nemen over Roozendaal naar Bergen op Zoom en zoo naar Antwerpen waar wij hem later weer voor het eerst ontmoeten. Nadat die luit was verdwenen nam een jonge vaandrig het comando op zich. We zijn daar nog even blijven 24  zitten om te beraadslagen wat we het beste konden doen. Onder wijl kwam er een burger naar ons toe, of onze ziekenauto niet even naar een stelling wou rijden 2 K.M van ons van daan die gebombardeerd was. Drie ziekendragers en een sergeant reden er naar toe. En ze kwamen terug met één zwaar en één licht gewonden. ‘Het was verschrikkelijk ’zei de sergt die geheel en al er van overstuur was, “van de 150 man hebben we er twee levend uit de stelling gehaald’.  We hebben ze in de wagen zien liggen die eene jongen zag er verschrikkelijk uit en lag zwaar te kreunen, ze hadden een noodverband gelegd maar het bloed sijpelde langs alle kanten langs het hoofd. Na even oponthoud bij ons zijn ze ermee naar Antwerpen gereden. Onze nieuwe commedant zei: nadat er wat heen en weer gepraat was dat er nog een mogelijkheid bestond om weg te komen om niet bij de moffen in de handen te vallen, en dat was proberen over Chaam terug te komen, en dan zoo binnenwegen in Antwerpen zien te komen. Nu zoo gezegd zoo gedaan. We stapten op de fiets het geweer over het stuur en daar ging het weer verder.
25 Na een poosje gereden te hebben geraakte we een gedeelte van de compagnie kwijt, waaronder ook van de Riet Vroegop en Withagen bij waren die een verkeerde weg genomen hadden maar later toch in Antwerpen bij ons kwamen. We waren nu nog ongeveer met een veertig man, en met een flinke vaart ging het op Chaam af. In de buurt van Chaam waar die Fransen nog steeds waren kregen we weer last van de vliegtuigen er werd gebombardeerd en gemitrieerd, maar we keken nergens naar, we hadden één doel zoo gauw mogelijk in Chaam komen en dan de Belgische grens over te komen. We kwamen in Chaam aan, hield de vaandrig een burger aan en vroeg of hij ons als gids kon begeleiden om langs de kortst mogelijke weg in Belgie te komen We troffen het toevallig goed. De burger die er voor bereid was het te doen was een smokkelaar die alle binnenweegjes blindelings kon. En zoo ging het door alle binnenpaadjes naar richting Meerseldreef. Maar onze tocht werd weer spoedig onderbroken en langer dan ons lief was. Na twintig hoorden we 26  weer moffen geronk, en al gauw zagen we ze het waren zes vliegtuigen. We zochtten vlug dekking in de langs het pad gelegen korte most. Maar ze hadden schijnbaar opgemerkt we zaten goed en wel in de most of ze kamen laag over de most gevlogen en opende het vuur, dat ze tot zes maal toe herhaalde. Je kon de groene takjes door mitrieur kogels geraakt met dozijnen op de grond zien vallen. We stonden doods angsten uit daar. De oorzaak dat ze ons tot zes maal toe mitrieerde is wel deze: We hadden geen gelegenheid gehad om onze fietsen met pakkages en dekens uit het zicht te bergen zoodra ze dit in de gaten kregen kregen we ook de volle laag. Maar gelukkig vielen alle bundels voor ons en een vijftig meter achter en naast ons. Ook verschillende bagages hadden geleden, er was door verschillende dekens geschoten en door zadels van fietsen. Na de zesde aanval kwamen er geen meer maar er bleven geregeld vliegtuigen in de buurt en boven ons cirkelen Zoo dat we ons drie uur in het bos hebben moeten schuil houden. Nadat het enigszins veilig was hebben we het bos verlaten en zijn verder gegaan. Spoedig 27  kwamen we in Meerseldreef aan, juist toen een luchtalarm geblazen werd. We konden dekking vinden onder het gemeentehuis, waar we ook een stukje brood te pakken kregen. Toen het alarm afgeblazen werd waren er twee bommen gevallen in de bossen. In deze buurt Meerseldreef,  poppel en Hoogstraten verschillende grote bomkraters gezien. De bedoeling van de moffen in deze bossen te bombarderen was; het Franse matriaal te vernietigen  dat met grote massa’s hier verborgen zat. Ongeveer een half uur zijn we in Meerseldreef geweest. Nu gingen we verder naar Poppel en Hoogstraten Wat we hier zagen was droevig. Duizende vluchtelingen liepen hier langs de weg. Mannen vrouwen en kinderen en ongelukkigen sjokten over deze weg voort. Van allen kanten kwamen ze. Velen hadden karretjes bij zich met een voornaamste goederen en enig voedsel er in. Ook zag ik er met kruiwagens rijden, en moeders met kleine kinderen op hun arm van twee en drie weken en aan weerskanten nog een paar kleine peuters van drie en vier jaar. Die moeizaam en slepend 28 mee voortliepen. Ook zag ik kreupelen en onwijzen oude mannen en vrouwen in de stoet. Ik was werkelijk droevig. Even schoot het tot in mijn keel en dacht misschien verkeert mijn vrouw en dochtertje en familie’s in de zelfde omstandigheid. Was het niet vreselijk. Maar hij zal er voor boete de schuldige. Treurig gezicht was het ook hoe de moffen in bovengenoemde dorpen hadden huis gehouden Geen huis stond hier meer bijna meer overeind en verschillende huizen waren doorzeeft van kogelgaten. Je kon geen bebouw zien of het was gebombardeerd of gemitrieerd. Ook troffen we langs de weg en op de weilanden grote bomkraters aan van zwaare bommen. Dat hier zoo toegetakeld was kwam ook dat de Fransen daar zaten ook zijn daar verscheidene Fransen gesneuveld. In Poppel kwamen we weer eens voor de zooveelste keer goed weg. Drie Duitse jagers kwamen van uit de richting Antwerpen, en merkten ons op en trachtte ons aan te vallen. De weg waar we op reden, was een open weg, er stonden geen bomen en overal in de omtrek was het vlak. We konden niets anders doen dan plat in 29 korenveld te dekken, maar dat was ook goed zichtbaar. Maar Goddank stonden voor en achter ons 20 stuks luchtdoelgeschut opgesteld van de Fransen, die alleen bij zien van de moffen in actie kwamen, en ze verdreven. Eenmaal kwamen ze nog terug, en probeerdde het nog eens opnieuw, maar ze kregen geen kans om iets uit te richten. Toen ze in de gaten kregen dat het te werd gingen ze er vandoor. Het was weer veilig, en we konden weer opstaan, en verder gaan. Wat was dat een leven met al dat geschut tegelijk in actie, enkele van ons waren er zelfs doof van geworden. Maar we hadden weer geluk gehad, waren die Fransen hier niet geweest niets had er van ons over gebleven. Na een half uur fietsen kregen we weer hetzelfde maar nu was het maar één vliegtuig, dat we tijdig aan zagen komen. Op de fiets rijdende, hadden we ieder een opdracht. Somige moesten naar links kijken het terein anderen naar rechts weer anderen van tijd tot tijd naar boven kijken, de achtersten man keek af en toe naar achter, en de voorste keek steeds voor zicht uit. Ook waren er nog 30 paar die niets anders doen moesten dan luisteren Nu we moesten weer dekken, de dekking was hier beter dan de vorige, blijkbaar heeft hij ons niet gezien, want hij vloog een paar keer rond en verdween weer. Toch hadden we nog een mooie bak, en deze betrof mijzelf. Toen we het vliegtuig aan zagen komen lieten we ons van de fiets af vallen en sprongen over een langs de weg staande heg. Maar terwijl ik sprong viel ik voorover, en kwam met mijn voet in een ijzerdraad verward, die kronkelend in de heg verwerkt was, zoo bleef ik hangen tussen hemel en aarde, en kon niet meer terug en ook kon ik ook niet naar de grond komen. Dat de jongens moesten langs en even de gek mee hielden was te begrijpen Ze zouden me eerst maar laten hangen werd er lachende gezegd, maar ze hebben me toch maar los gemaakt. Na nog een uur gefietst te hebben kwamen we bij een witte paters klooster aan dat midden in de bossen stond. Onze vaandrig klopte daar aan voor wat eten te krijgen, en dat lukte we kregen ieder een stuk brood met een grote flesch trapisten bier, dat smaakte 31 als ham, we hadden flink honger, want we hadden sinds smorgens tien uur niets meer gehad, en het was nu acht uur s avonds,  Nu je kunt wel begrijpen de gehele dag op en af de fiets met volle uitrusting om geweer bij je en ik had ook nog een pistool, twee honderd vijftig pistool patr., en vijf honderd geweer patronen. dus je kunt nagaan hoe zwaar dit alles was, en van dit werk kreeg je ontzettende honger, we vlogen er dan ook op af als leeuwen. Ondanks al onze wederwaardigheden hielden toch de moed er in, en werd ook nog wel eens gelachen. Ook was daar een Belgische kapitein gekomen om de zaak te onderzoeken of we wel goede Hollanders waren. Nadat alles in orde was gingen we weer verder, na twintig minuten fietsen kwamen bij een gezondsheid kolonie aan bezijden Antwerpen is dat, we klopten daar weer aan om onderdak te vinden voor de nacht. Nu we konden daar slapen maar op een stenen vloer. Maar dat mocht ons niet hinderen als we maar onderdak hadden. We troffen hier ook nog Bredasche vluchtelingen aan. Waar we nog even een gesprek mee hadden over de vernieling van Breda. Daarna spreidde we onze jassen op de grond uit, onze korte 32 jas als hoofdkussen, de eene deken die we bij ons hadden over je lichaam, en alleen je schoenen uit en het was voor elkaar. Dat de grond hard was voelde je niets van, daar waren we te vermoeid voor, en waren onze zenuwen te veel voor gespannen. Hier en daar hoorden we in de verte nog kanon gebulder, ook enkele vliegtuigen waren nog hoorbaar, maar verders heb ik deze nacht niets meer gehoord en geslapen als een os.

                              Maandag 13 Mei 1940 2e Pinksterdag

Werden we gewekt om vijf uur, we stonden allen op zoo stijf als een hout. Eten en waschen was er niet bij zoodat we om kwart over vijf alweer op de fiets zaten. De meesten van ons konden in het begin hun trappers rond krijgen, maar later ging het alweer beter. Na drie kwartier zijn we eerst af gestapt om onze fietsen met groene dunnen takken te camufleeren. Om ongeveer negen uur in de morgen reden we Antwerpen binnen. We werden daar verrast doordat de Antwerpenaars ons met overdonderend gejuich ontvingen 33 En we werden op van alles getracteerd op: chocolade cigaretten sinaasappelen. Ik met een paar andere jongens kregen een goed maal. Bij een van de Antwerpsche winkeliers. Nu dat ging er wel in, want veel hadden we sinds het uitbreken van de oorlog niet meer gehad uitgezonderd in Tilburg. We vertelden bij die mensen dat we weer terug naar Holland gingen om in Zeeland te vechten. Nou ik dacht dat die mensen gek werden ze hadden ons wel om de hals willen vliegen. Goed zoo mannekus ag gu kunt hou de smeerlappen uit Belgie. We kregen ieder nog twee stukken chocolaad mee, en namen afscheid van deze goede mensen ze stonden met tranen in de ogen toen we vertrokken. We gingen nu naar een grote kazerne, en toen we daar kwamen waren er reeds vele andere Hollandse soldaten ook het gesplitste gedeelte van onze compagnie was in deze kazerne. Tot onze grote verrassing kwam onze kapiein weer in ons midden, en er ging een gejuich op van jawelste. Onze compagnie werd weer samengetrokken en er werden 21 jongens van ons vermist. Ook van de anderen werden weer compagniëen gevormd, nietegenstaande 34 dat het van alles door elkaar was, attelerie cavellerie motordienst enz. enz. Dit geschiedde onder leiding van onze kapitein Donders wiens naam ik hier nog wel eens mag vernoemen. Na dat allemaal gebeurd was en we alleen nog wat te eten gekregen hadden, Hield kapitein Donders een reden. Hij sprak over dat we weer direct terug naar Holland zouden gaan en wat ons daar te doen stond. Ook werden de reeds gevallenen herdacht, en hij sprak ook over het grote verraad, en dat we onze ogen de kost moesten geven en dat we niet moesten twijfelen en geen pardon moesten kennen. Tot slot bedankten hij de soldaten voor hetgeen zij reeds gepresteerd hadden en wensten alle het beste. Terwijl de kapitein zijn rede hield werd er een lucht alarm gemaakt zoodoende dat deze een tien minuten onderbroken werd we lagen alle plat tegen de muren van de kazerne. Twee andere kazernes werden in elkaar gebombardeerd maar gelukkig bleven wij gespaard één half uur duurde dit alarm, en toen werd er 35 veilig geblazen. We vertelde onze kapitein wat we meegemaakt hadden met de Lt. Arriaans en hij was woedend hierover. “Ik had er bij moeten zijn”, zoo zeidde hij “dan had hij nu niet meer gelopen.” Nadat alles weer zoowat georganiseerd was trokken we weer op Holland aan onder luidde toejuichingen van de Antwerpenaars. Zoo ging het door de bekende tunnel van Antwerpen de laagte in. Dat hier geen ongelukken gebeurd zijn is mij nog een raadsel. We hingen met trossen aan elkaar, en zo ging het op de fiets de sterk dalende en donkere tunnel in terwijl er ook geregeld verkeer van de tegenovergestelde richting kwam, zoo ging het met een vaartje van ongeveer zestig kilometer Het was net een tour de France, we zagen geen gevaar en alles ging goed. Dit duurde ongeveer twintig minuten eer we de tunnel uit waren. En nu ging het berg op de vlakte in naar Sint nicolaas. Even hadden we nog een humoristisch geval aan de hand We waren goed en wel de tunnel uit of daar kwamen drie zware vliegtuigen in de richting 36 naar ons toegevlogen. We dachten dat het Duitsers waren, en we vlogen van de fietsen af en zochten dekking achter steenhopen en in het lange gras dat langs de hagen stond. Ook stonden er vele Franse militairen op de weg en in het land die gewoon bleven waar ze waren. Het slot van het liedje was dat de vliegtuigen die over ons heen vlogen Franse waren. De Fransen die daar in stelling lagen hadden de grootste schik. We stapten weer op onze fietsen, en ging het op Nicolaas aan. We reden in ploegjes van tien man met een tussenruimte van ongeveer driehonderd meter. Van Nicolaas ging het naar Clinge St Jansteen Hulst Axel en IJzendijke. We kwamen in IJzendijke aan om ongeveer zes uur Daar werd onze rustplaats. Overal werden onze jongens ingekwartiert in scholen en aparte gebouwen en bij burgers L v Hoof waren een van de laatste die een kwartier werd aangewezen, en dat was ‘ s avonds om negen uur, maar het spreekwoord zegt: lest is best, en dat was nu ook het geval. We kregen een kwartier bij een slager, bij een zekere mijnheer Smit. Reuze goede mensen waren 37 het. We kwamen daar aan met een kwartiermeester van het dorp, deze Mijnheer belde aan, de juffrouw voor, en hij zei hier heb ik twee soldaten voor je die onderdak moeten hebben en eten. “kom maar binnen jongens zei jullie zullen jullie wel honger hebben en vermoeid zijn, nu dat waren we ook. We werden binnen gelaten, en ze zetten direct waswater voor ons klaar, ze maakten eten klaar voor ons het beste stukje vleesch dat ze in de winkel had kregen wij, kortom we konden alles krijgen wat ons hartje verlangde. We hebben nog een poos met haar zitten praten, over de toestand en wat we zoal mee gemaakt hadden. Daarna gingen we naar bed, dat voor ons boven klaar gemaakt was. Haar man was bij de luchtwacht en was niet veel vrij zoodoende hebben we hem maar een paar maal gezien Niet tegen leek hij ook een beste kerel toe. Ze vrouw was wel danig overspannen, van hetgeen ons land overkomen was, en ze was geweldig bang van vliegtuigen. Ze zei nog toen we naar gingen als er veel vliegtuigen komen vannacht roep ik jullie wakker hoor! We zeiden als je bang word roept maar gerust hoor! Maar we hebben niets 38 gehoord, we stapten in een fijn bed en we sliepen als ossen, en waren de oorlog helemaal vergeten. We werden de andere morgen om elf uur al wakker. Eer we ons aangekleed hadden en gewassen was het twaalf uur, en waren we net op tijd klaar voor het middag eten, dat opper best was. Na de middag hebben de juffrouw gezelschap gehouden, en gepraat over thuis enz. enz. Hun waren ook nog niet lang getroud, en haar man was ook voetballer, en zoo zaten we te praten toen er opeens een sergt. van ons naar binnen gestoven kwam die een paar huizen verder lag als wij en kwam vertellen dat we in de kortst mogelijke tijd ons moesten hangen en verzamelen, want er waren parachutisten buiten het dorp neergekomen, en we moesten er direct op af. We maakten ons klaar L v Hoof zat wel een beetje in zijn knijpert maar ik niet meer, al schrijf ik dat hier zelf ik had ze al eerder mee gemaakt, en ze zouden me niet voor tweede maal in de lure leggen dat had ik ze beloofd, ik was duivels, op die kerels Toen we klaar waren namen we afscheid, van juffrouw Smit die met tranen in de ogen stond 39 en reden naar de verzamelplaats, daar aangekomen gingen we de polder in onze kapitein voorop. Ongeveer een half uur buiten IJzendijke gekomen bemerkte we inderdaad in de nabijheid van een boerderij soldaten in een Nederlands uniform, en daar er niets van bekend was van hun aanwezigheid daar. de Duitsers ook Nederlandse uniformen droegen vuurden wij er direct op. Na enkele malen gevuurd te hebben en in linie naderbij gekomen waren, kwam de commandant een 2e luit verschrikt met een wit laken in de hoogte aanlopen, toen hij bij ons aankwam zag hij zoo wit als het laken zelf. Nadat hij zich bekend had gemaakt bleek dat het Nederlanders. De 2e luit. was met 20 jongens van zijn Compagnie afgesukkeld en verdwaald geraakt in de polder. Het resultaat ervan was dat we twee paarden die in de wei liepen getroffen hadden, en eene was op slag dood en de andere leefde nog. gelukkig maar onbegrijpelijk hadden we geen soldaat getroffen. Wel hebben we nog gelachen om een Zeeuwsch boertje dat op het land aan het werk was terwijl wij 40 daar aan het schieten waren, en gewoon door bleef werken. Onze kapitein vloog naar hem toe en met een grote vloeken en de revolver in zijn rug maakte hij hem duidelijk dat hij de sloot in moest springen en dekken. Met de handen in de hoogte en schreeuwend je zult me toch niet dood schieten sprong hij in de sloot. Hier was de slag weer geleverd de Luit. met zijns jongens ging met ons mee en we konden weer naar onze kwartieren terug. Deze dag zijn we s avonds om zes uur vertrokken uit ijzendijke naar Phillipine vandaar naar waterlands kerkje, daar werden we ingekwartierd in een school, s avonds om een uur of acht klopten L v Hoof en ik bij mensen in dat dorpje aan om wat eten nu deze mensen waren er ook niet te beroerd voor, vooral toen ze hoorden dat we van Bergen op Zoom en ossendrecht kwamen toevallig trof het dat die vrouw ook een ossendrechtsche was, direct werd overal voor gezorgd we kregen van alles, en over en weer gepraat en oude koeien werden uit de sloot gehaald. We hebben 41 daar tot tien uur gezeten, en toen zijn we naar de school gegaan en in het stroo gekropen de nacht verliep hier verder rustig.

                                 Woensdag 15 Mei 1940

Het eerste wat wij hier smorgens hoorden toen we wakker werden was een bericht van Generaal Winkelman, dat hij besloten had vesting Holland over te geven om verder bloed vergieten, ten gevolgen van de zware bombardementen te voorkomen. S morgens om tien uur stonden we daar in een café, toen plotseling weer het bericht van Winkelman doorkwam, maar wij mochten er geen waarde aan hechten, want het bericht moest valsch zijn Smiddag’s na het eten dat we kregen van de keukenwagen, zijn we vertrokken naar Sluis. Waar we weer een bombardement mee maakten, en met mitr. vuur beschoten werden ik kon geen andere dekking vinden dan in een sloot te springen, ook andere deden dit we stonden tot ons middel in het water. Trouwens de gehele route door Zeeland hebben we 42 veel last gehad van lucht gevaar, en hebben we verschillende malen in gaten en holen in brandnetels en ik weet niet wat ons heil gezocht Van Sluis ging het naar Sas van Gent en vandaar naar Eden in Eden werden we ingekwartiert bij de boeren Waar we voorlopig zouden blijven We sliepen daar in de schuur in het hooi. We aten van onze eigen keukenwagens.

                               Donderdag 16 Mei 1940

’s morgens werden we wakker om acht uur. om acht uur het was mooi en helder weer om negen uur aten we. Daarna ben ik het dorp in gegaan om een paar schoenen te vorderen, ik was n.l. door mijn schoenen heen beide zolen waren er af en ik liep op mijn kousen, met enkel nog wat bovenleer boven op mijn voeten. Ik heb overal in het dorp om schoenen gevraagd maar kon er nergens geen krijgen, ten slotte vorderde ik een paar Zeeuwsche gele klompen, daar kwam ik mee terug op de boerderij. Toevallig was net onze kapitein daar en zag me lopen. Hij 43 me bij hem, en vroeg: “ hoe ik aan die klompen kwam.” ik zei: “Die heb ik gevorderd kapitein.” en ik wist dat het niet mocht, want vorderen kan alleen een officier. In ieder geval ik kreeg een uitscheiter, en moest de klompen terug brengen, ondertussen werd er voor schoenen gezorgd. smiddags had ik weer nieuwe schoenen aan. Overigens was er vandaag niet veel te melden, behoudens enkele Duitse vliegtuigen die overkwamen, en in de verte hoorden we voortdurend kanon gebulder vermoedelijk vanuit vlissingen 's avonds kwam we op wacht met 10 man en een sergt te zamen met de Fransen en moesten 's nachts patrouillelopen.

                             
                                  Vrijdag 17 Mei 1940

Vrijdag zijn er 150 man die bij onze tocht door Brabant en Zeeland waren aangesloten om reden dat ze hun compagnieën kwijtgeraakt waren ontwapend, en voor bestemming naar Frankrijk aangewezen. Eer dit gebeurde hield onze kapitein een korte toespraak en vroeg ons af wat wij wilden doen mee naar Frankrijk gaan of door
44 blijven vechten tot het laatste, enkele gaven zich op, maar het grootste deel van de compagnie dat nog over was wilde blijven vechten. Nadat deze mensen hun wapens ingeleverd. Moesten wij met een dertig man hun beveiligen tot de Belgiesen grens. We hebben naderhand nooit meer iets van hun gehoord. Onze kapitein had een order gekregen Het klein stukje Zeeland dat nog vrij Nederland was tot het laatst toe te verdedigen. Ook zijn we naar een Duitse bommenwerper gaan kijken die vlak bij ons neerstortten. Deze machine was door een aantal boomen naar beneden gekomen die hij tottaal vernielde. Op een lengte van twee honderd meter en een breedte van honderd meter lagen overal onderdelen van het vliegtuig, de drie motoren lagen vijftig meter van elkaar geslingerd. Ook de vier inzittende waren tot stukken geslagen hier vond je een been daar een arm weer een eind een romp hun hoofden waren gescalpeerd vermoedelijk gekomen door dat ze door de bomen kwamen zetten ik heb van alle vier de schedel met haar in 45 mijn handen gehad. De propeller was zoo diep in de grond geslagen dat we hem er onmogelijk uit konden krijgen. Kort daarna werd met het opruimingswerk begonnen en de lijken weggedragen in zakken. Het vliegtuig was helemaal doorzeefd van kogels, vermoedelijk boven vlissingen door afweer geschut getroffen. Het was een vreeselijk gezicht, maar wij waren te hard geworden om dat nog goed te beseffen. De cabine was totaal uitgebrand. De motoren hadden zulke diepe gaten in de grond geslagen dat ze nauwelijks meer te zien waren. Het was een vreselijk gezicht deze mensen zoo aan stukken te zien liggen.
Om zes uur was het eten, daarna hebben we nog een poosje bij de boer naar de radio geluisterd, en toen zijn we op het stroo gekropen ik kon wel slapen deze nacht de vorige nacht had ik patrouille gelopen.

 
46                                                Zaterdag 18 Mei 1940

Werden we vroeg gewekt, ongeveer 1/2 vier uur het was nog schemerdonker , toen we buiten kwamen. Er was n.l een bericht binnen gekomen, dat ook wij hier zoo spoedig mogelijk Zeeland moesten verlaten. Er was niets meer aan te doen. Holland zou spoedig geheel Duits zijn Dit bericht maakten ons allen zeer onder de indruk. We beseften allen wat het betekende je eigen moederland te moeten verlaten, en meteen ook allen die je zoo zeer aan het hart lagen. Maar we gingen al was het met tegenzin, en met het gevoel als een geslagen jongen. Om ongeveer vier zaten we op de fiets en ging het van Eden naar Sluis. In het begin ging het langzaam, de vermoeidheid begon een woordje mee te spreken van de zeven zware dagen die achter ons lagen. Maar dat was nog niets het zwaarste zou nog komen, en vooral voor mij. Na een uurtje gereden te hebben, waren de spieren warmer geworden en ging. Het beter, en het tempo werd dan ook hoger opgevoerd.om zes uur precies waren we
47 in Sluis. In Sluis hadden we onze kapitein weer die met zijn wagen vooruit gereden was. En die vertelde dat hij juist een bericht gekregen had van een militaire post, dat om zes uur Duitse gemotoriseerde troepen het dorpje Eden binnentrokken dus juist twee uur later als wij het verlaten hadden. Vanuit Sluis hebben we de Nederlandse grens verlaten. Wanneer zouden we deze weer terug zien! Het kan misschien kort zijn, en het kan lang duren, en misschien wel nooit meer! Niemand weet het. Om half zeven reden we de Belgische plats St Kruis binnen, juist toen er een luchtalarm gegeven werden. We zochten dekking tegen de huizen, even later hoorden we zwaar geronk dat ons niet onbekend was, speodig zagen we ze dan ook het waren drie laagvliegende Duitse toestellen, een zware bommenwerper en twee messerschmitts, zoo zag je ze en zoo waren ze weer in de laaghangende wolken verdwenen. Na tien minuten was er niets meer te horen of te zien. We zijn toen weer op de fiets gestapt, om naar een verzamelplaats te rijden die de kapt. Opgegeven had en waar we ons ontbijt mochten gebruiken 48 van onze eigen proviandwagen, en keukenwagen die we nog steeds bij ons hadden. Na het eten ging het weer direct op de fiets, het was toen ongeveer half acht in de morgen en het ging naar de bekende Belgische badplaats Knokke en naar Blankenberg, Brugge, Ostende naar Lapan.ne een plaats 4 K.M.van de Franse grens, waar we s”middags om 1 uur ariveerde, dit alles was in één ruk doorgegaan , en hadden we zoowat ongeveer 150 KM. Op de fiets afgelegd, en nog zou dit het laatste niet zijn voor vandaag. Wel hebben we onze tour door België verschillende malen moeten onderbreken om dekking te zoeken voor vijandelijke vliegtuigen die het ons nog steeds lastig maakten. Ook in België stond alles op zijn kop, en zag je in sommige plaatsen, echte oorlogsbeelden soldaten zwaar bepakt die klaar stonden om naar het front te gaan grote stukken geschut, amunitiewagens ambulances, grote groepen cavelerij attelerie, overal zag je groepjes mensen bij elkaar staan die de toestand bespraken, schreiende vrouwen en kinderen, die hun mannen en vader 49 naar het front zagen gaan/ Dit alles achteraf bekeken was een schrikwekkend en afschuwelijk schouwspel, maar wij hadden geen tijd om daar diep op in te gaan, we hadden genoeg aan onszelf, en alles trok ons als een schim voorbij. Wel trokken wij eel belangstelling bij de belgen, en werden steeds vriendelijk toegejuicht. Ostende had ook al zijn deel van het oorlogsgeweld gehad toen we er kwamen, het was al tweemaal gebombardeerd, grote gebouwen lagen met de grond gelijk, en op verschillende plaatsen brandde het flink, men was druk bezig met het opruimingswerk. Onderweg paseerden ons ook vele dienstauto’s met soldaten die naar de richting Frankrijk uitweken, ook vele particulieren en vluchtelingen op de fiets. Het weer was helemaal opgeklaard, en van een bewolkte lucht veranderd in een helderblauwe, en de zon deed zijn kracht al terdege voelen, en hoe dieper we in Belgie kwamen hoe warmer het werd, we waren dan ook flink bezweet en vermoeid toen we in Lappanne aankwamen, tussen twee haakjes de omgeving waar wij doorgefiets zijn is schitterend mooi, dan kwam je weer in vlak terein, dan weer in heuvelachtig , bizonder Lapanne  50 is ook mooi. Het licht 4 K.M. van de franse grens in heuvelachtig terein je hebt daar al aardige bergjes, bovendien is het een pracht van een badplaats Het is meer een vacantieoord voor toeristen, en daarvoor zij overal speciale zomerhuizen voor gebouwd Nu er waren er al velen en ze waren zeer vriendelijk voor ons. Eerst hebben we voor in de stad gerust, en we kregen van alles van de bevolking limonade sinasap chocolade wijn broodjes druiven enz enz kortom te veel om op te noemen. Ondertussen was onze kapitein een kwartier voor ons aan het opzoeken, want we bleven in Lapanne overnachten, maar later bleek dat het anders zou gaan, en vooral met mij. Onze kapitein kwam terug en had een kwartier gevonden een oude Timmerfabriek, nu moesten enkele jongens mee om kwartier te gaan maken, stroo er in te brengen en wat in de weg stond opzij te zetten enz. Wij moesten ons ondertussen ook klaar maken om naar de andere kant van de stad te fietsen. Het was ongeveer drie uur toen we weer op de fiets stapten. We gingen nog niet naar ons kwartier maar even buiten de stad in de bossen waar we ons avond eten klaarmaakten. Met een kalm 51 gangetje ging het door de stad, luidde toegejuicht door de bevolking van deze stad, en de ontelbare vluchtelingen die in deze stad aangekomen waren en die in dichte drommen op de trotoirs stonden, vanuit alle kanten werden we toegeroepen van de straat vanuit de benedenkamers, en bovenverdiepingen, het was een zegetocht van een of andere wedstrijd of iets dergelijks, die naar zwaar vechten overwonen was zoo reden we door de stad. Buiten de stad gekomen, kwamen we in een soort bos of woud waar we inreden, en afstapten. Onze fouragewagen hadden we ook nog bij ons, die terwijl zijn inkopen gedaan had in Lapanne, van vleesch aardappelen brood en al hetgeen er nodig was. We zijn toen met een ploeg an de slag gegaan om aardappelen te schillen ieder kreeg zoo wat zijn werk somige moesten pannen schoonmaken, ander water halen, weer anderen fietsen nakijken en banden maken want er waren al heel wat lekke bandjes gereden, tot nog toe had ik het er goed afgebracht. Ondertussen was ook de keukenwagen gekomen en konden ze aan de slag om eten te koken. Nadat we klaar waren met aardappelen schillen ben ik met L. v Hoof 52 het bos een eind ingelopen dat  tamelijk heuvelachtig was na poos gelopen te hebben kwamen we weer op de grote straatweg uit die naar Frankrijk liep. Hier passeerden duizende vluchtelingen auto’s fietsers vrachtwagens voetgangers, de meeste waren voetgangers vrouwen met kinderwagens mannen met karretjes en kruiwagens hun voornaamste goederen mee slepend. Vele jonge jongens met hun dekens op hun rug en in stok in de hand zoo trokken ze voort de richting naar Frankrijk. Het was een droeve stoet waar geen einde kwam want steeds bleef de stroom van vluchtelingen aanhouden, zonder ook maar even onderbroken te worden. Nadat we tot ongeveer kwart voor zes aan de kant van de weg gezeten hadden, gingen we naar ons tijdelijk kamp, waar ondertussen het eten klaargemaakt was, en we onze eetketels voor de dag konden halen. Nu we wachtte er dan ook niet lang mee, want we hadden honger als leeuwen en het deed ons vanzelf goed smaken. Maar opeens werden we in ons goed smakend maal gestoord. Het zal u wel opvallen ook in 53 mijn verder schrijven in mijn oorlogsdagboek, dat we bijna geen één dag en in géén enkel land plaats of dorp met rust gelaten zijn. Het was ongeveer zes uur, toen we een zwaar geronk hoorden, en weldra zagen we drie Duitse  bommenwerpers laag boven ons hoofd, en die weldra boven de stad vlogen. Ik was gelukkig juist klaar met eten. De meesten van ons waren dat niet, en zoodoende was meteen de smaak van hun eten bedorven. We vlogen allen naar de toppen van de verschillende heuvels die aan de rand van het woud grensden, om de afloop van dit schouwspel goed te kunnen zien. Het afweergeschut ging geweldig tekeer, maar kon niet verhinderen dat er enkele bommen uitgeworpen werdn.. Het was een helderblauwe lucht, en het was een mooi gezicht de afgeschoten granaten in de lucht te zien ontspringen, en te zien veranderen in witte wolkjes. Maar het mooiste kregen we te zien, toen de aanval ongeveer vijf minuten bezig was. Op een gegeven moment werd één der aanvallers door een granaat van het afweergeschut getroffen in de benzinetank 54 we zagen eerst een roodblauwe steekvlam uit het toestel te voorschijn komen, wat ten gevolg gaf dat direct daarop het gehele vliegtuig in lichte laaie vloog. Eén van de inzittenden zag kans om met zijn parasute uit het vliegtuig te springen, daarna stortte het toestel brandend en met donderend geraas naar beneden, en kwam op het strnad terecht. Een luid hoera ging op van de bij ons in de buurt zijnde burgers, toen het toestel naar beneden stortte. De andere twee aanvallers kozen het hazenpad toen ze zagen dat hun kameraad(en) getroffen was en naar beneden stortte. Kort daarop gevolgd door engelse jachtvliegtuigen, en later hoorden we dat die er ook nog een tje van neergeschoten hadden. De piloot van het neergestortte vliegtuig, hing naar een flinke val rustig in de lucht, en kwam langzaam naar beneden. Maar deze piloot moet wel dood angsten in de lucht uitgestaan hebben, wnat het Belgisch mitrailleurvuur afweergeschut, de bemanning althans daarvan kende geen medelijden met hem , en opende het vuur op de parasutist zoo kwam hij langzaam naar beneden de mitrailleurs zwegen toen hij bijna beneden was. Hij kwam midden in de stad terecht. Allen renden we naar de stad waar de parasutist naar beneden gekomen was. We kwamen daar aan en zagen een opeenhooping van mensen de politie kon de menigte niet van de plaats afhouden waar de Duitser was neergekomen en was genoodzaakt een charge uit te voeren, anders hadden ze de mof gelynst. Toen hij beneden kwam leefde hij nog maar zijn benen waren doorzeeft van kogels en hij verloor ontzettend veel bloed. Toch praatte hij nog heel kalm in het Frans, zeidde hij dat hij geen Duitser was, maar een Fransman, en gedwongen geweest was om in een vliegtuig te kruipen, en Lapanne mee te gaan bombarderen. Of hij de waarheid sprak weten we niet. Even later kwam er een ambulance auto, waar hij na verbonden te zijn weggevoerd werd, een hele plas bloed op de straat achterlatend. Met dit voorgevallene was onze kapitein van gedachte veranderd, en achtte het niet al te veilig om in Lapanne te blijven. Besloten werd om verder te trekken de Franse grens over. Zoo gezegd zoo gedaan het kwartier werd opgezegd en we trokken weer verder naar Frankrijk 56 Het viel wel niet mee na eerst ongeveer 150 km. Afgelegd te hebben, en nu weer verder te moeten, maar het was voor onze eigen veiligheid, en daar werd alles voor gedaan. Achteraf gezien was dat niet voor mij het geval, want ik ontsnapte ternauwernood aan de dood. Om zeven uur werd gezamenlijk vertrokken naar Frankrijk, tussen de duizenden vluchtelingen door. Na enkele kilometers gereden te hebben kwam de pech voor mij. Op een gegeven moment reed ik de band van me fiets kapot. Ik meldde dit bij de vaandrig, die voor een fietspomp zorgde en nu moest ik om de vijf honderd meter van de fiets af om op te pompen, en me dan weer rot trappen om bij te komen, en als ik dan goed en wel bij was was mijn band weer leeg. Dat was geen doen, ik was zonder adem en zweette me rot. Ik reed weer naar de vaandrig en vroeg wat ik moest doen. Hij zei probeer mee te komen tot Duinkerken verder gaan we niet, en dan kunnen we verdere maatregelen nemen Nu ik peddelde mee hoewel het onmenselijk zwaar was, met uitrusting om geweer bij je op een lege achterband rijden, en dan nog i een flink tempo en om niet te vergeten dat we al 150 km, in de 57 benen hadden zitten. Ik moest tenslotte ook lossen ik kon niet meer bij houden ik was op. Aan de Franse grens haalde ik alles weer in waar alles moest stoppen. Hier stonden duizenden Belgische vluchtelingen in lange rijen te wachten om nadat een papieren gecontroleerd waren de grens overgelaten te worden, ook stonden er verschillende Nederlanders. Naar we vernamen stond er voor de grens een colonne autos van allerlei soort van wel 30 km. lengte. Het was een ware opstropping hier de grens was helemaal afgezet met afrastering  behoudens dan de kleine openingen waar de controle was en een leger van douane stond hier achter. Alle burgers moesten hun beurt afwachten en hadden kans dat ze wel 24 uur moesten wachten maw. militairen werden direct doorgelaten. Na ongeveer een kwartier oponthoud waren we de grens gepaseerd en stapten we weer op de fiets naar het eerste Franse plaatsje Nieuwpoort. Hier stapten we af en namen een rustpoos, we trachtte hier nog wat eten te krijgen voor de nacht, maar we konden niets krijgen alles zat hier vol met vluchtelingen en vele burgers konden ook geen plaats krijgen, en waren genoodzaakt in de open lucht te overnachten. Toevallig sprak ik ook nog een Bergenaar met zijn vrouw zijn naam 58 ben ik vergeten, die was voor de oorlog uit Bergen op Zoom vertrokken, en wist ook niet waar naar toe.  In alle huizen en zaken en cafe’s , die leeg waren, lagen de vluchtelingen op de grond, een onder hen en een deken over het lichaam en zoo brachten ze de nacht door. Ze lagen als het ware op elkaar geplakt van alles door elkaar mannen vrouwen kinderen jongens en meisjes, en leek net een beestenstal. Ongeveer acht uur vertrokken we uit Nouwpoort naar duinkerken, ik nog steeds op mijn platte band. Even buiten Nieuwpoort kreeg ik mijn ongeluk, wat later bleek misschien mijn geluk geweest te zijn. Tot nog toe hadden we steeds mystieke wegen gehad, en goede fietspaden. Dit was niet het geval buiten Nieuwpoort, waar we op een grote klinkerweg kwamen, dit werd blijkbaar te machtig voor mijn achterwiel, en na ongeveer tweehonderd meter gereden te hebben, gaf het dan ook de geest, en zakte finaal in elkaar. Daar stond ik nu, ik kon bij niemand achterop zitten, want ze waren allen flink bepakt met bagage, en niemand wou bij me blijven, ze wilden alleen maar vooruit, de vaandrig stapte even af, en zei ik moest vanavond nog maar in Duinkerken zien te komen en daar hun opzoeken ze zouden wachten op me. 59 Ik haalde mijn bagage van de fiets af gooide de fiets aan de kant van de weg, en ging te voet verder, in de hoop in duinkerken weer bij de jongens te komen. Na een half uur gelopen te hebben, begon het al te schemeren, ik volgde de stroom van vluchtelingen, anders wist ik niet waar ik uitgekomen zou hebben, begrijpelijk wist ik hier geen pad of baan. Om half elf kwam ik zwaar gepakt en gezakt in Duinkerken aan, want ik had alles nog bij me. Een geweer met 350 patr. een pistool met 250 patr ransel en de rest van me uitrusting. Het was ondertussen flink donker geworden, later werd het lichter, ja zelfs helder licht toen de maan opkwam. Overal in de omtrek zag ik zoeklichten tegen het hemelspansel schijnen, dat was het teken dat de moffen weer in aantocht waren. Ongeveer half twaalf kwam ik doodvermoeid aan het kanaal in duinkerken aan, de plaats waar naderhand het hevigst gevochten is. Ik kwam daar juist aan toen er luchtalarm geblazen werd, en even later hoorde ik het bekende gezoem van de moffen vliegtuigen. Ik hield een paar Franse burgers aan, en vroeg hen in gebarentaal of zij geen Hollandse soldaten gezien hadden, want Frans spreken kon ik niet, en ook niet verstaan, maar ik stond net zoo lang gebaren te maken totdat ze mij begrepen, en me naar 60 De stad stuurden. Ik liep lags het kanaal naar de stad, terwijl er steeds meer geronk van Duitse vliegtuigen boven me hoorde, maar er gebeurde niets totdat op een gegeven moment, een gefluit van uit de lucht waarnam, en direct daarop een zware ontploffing aan de overkant van het kanaal, ik schrok me bijna dood. Een luchtaanval was in duinkerken begonnen, die ik niet licht zal vergeten. Dit bombardement was zoo erg en verschrikkelijk. Dat ik het in alle andere tevoren meegemaakte bombardementen niet meegemaakt hebt en mogelijk wel niet meer mee zal maken ook. Eerst liep ik nog door naar de stad, totdat een ontzettend geluid boven me van uit de lucht te horen was, dat waren de zoogenaamde fluitbommen, die een ontzettende morele uitwerking op de mensen hebben, deze soort bommen hebben we met duizende brandbommen drie uur te verduren gehad, en hebben hun morele kracht niet gemist, ook niet op mij, en vele anderen die dit bombardement meemaakten. Dit bombardement begon snachts om half twaalf en eindigde om ongeveer drie uur in de morgen. Ik durf je eerlijk te vertellen ik was als het ware gek geworden van angst , en woede, en 61 als dit bombardement nog een uur langer geduurd had ik had niet meer getroffen te hoeven worden door een bomscherf, ik had de geest zoowel gegeven. Zooals ik eerst schreef liep ik door naar de stad, maar een ontzettend fluitend gehuil dat de sterkste mens schrik aan joeg brak boven mijn hoofd los, ik liet me plat op de grond vallen, direct daarop volgde twee zware explosies, aan de overkant van het kanaal, de andere dag hoorde ik van een vlaming dat door deze bommen een kazerne getroffen was met achtienhonderd soldaten en waarvan de meeste onder de puinhopen begraven lagen. Na dit gebeurd was stond ik op en liep langs het kanaal naar het open veld, terwijl er honderden brandbommen om me heen vielen deze dingen geven zoo een geweldige hitte af, dat het groen was gewoon er van weg brandde, weldra braken ook de eerste branden uit. De lucht was één vuurzee geworden op het laatst, blakende van roode gloed van de verschillende branden die uitbraken, lichtflitsen van bommen die vielen, en flitsen van het afweergeschut, en daarbij de vele zoeklichten die in actie waren. Na ongeveer tien minuten gelopen , kwam ik aan een open veld, dat ik op liep en me plat onder een bosje liet vallen. Hier dacht ik veilig te 62 zijn, terwijl aan de overkant van het kanaal, het gedreun van bommen, en afweergeschut niet van de lucht was, lag ik daar moederzielig alleen af te wachtten hopende dar gauw het veilig signaal gegeven zou worden. Maar dit gebeurde helaas niet, het begon pas, en ik zou er ook het mijne van krijgen. In een regelmaat van een klok bleven steeds de Duitsers aankomen, en steeds in groter getale, en steeds werden er meer bommen met dat angstaanjagend geluid losgelaten dat je gek maakte, wanneer deze bommen losgelaten werden kon je precies de hoogte van de vliegtuigen bepalen. Na ongeveer twintig minuten daar gelegen te hebben, hoorde ik schuin achter me naar ik schatten kon drie vliegtuigen naar beneden duiken, en het was net of ik voelde dat er iets gebeuren ging, ik drukte me platter dan ooit op de grond. Ik had het niet mis terwijl ze hun duik namen, werden de bommen losgelaten met hun vreeswekkend geluid, ik kreeg een gevoel of ze recht op me afkwamen, en stierf bijna van angst, en toen plotseling gebeurde het. Een klap, en ik werd opgepakt en een paar meter weggeslingerd en weer neer gekwakt, ik was half versuft, en wist eigenlijk niet goed wat er gebeurd was, maar ik kwam weer gauw 63 Tot bezinning, en voelde zand in mijn oogen mond en oren, Ik stond op keek om me heen, en zag vier grote kraters die in de grond geslagen waren om me heen. Ik besefte dat ik weer door een oog van een naald gekropen was, maar nog een grotere angst sloeg me over het hart, ik vluchtte weg en wist niet waarheen ik hoorde of zag niets meer totdat ik ten laatste op een kerkhof terecht kwam, hier hoorde ik weer voor het eerst geluid of liever gezegd gehuil en geschreeuw. Ik liep er op af en toen ik er bij kwam zag ik met de lichte maan dat het twee vrouwen en twee mannen waren. Op dat ogenblik waren er geen vliegtuigen boven ons, eerst dacht ik dat ze gewond waren, maar dat was niet het geval, deze vrouwen waren zo gedemoralliseerd dat ze niet meer wisten wat ze deden of waar zij waren Ik liet me hun onder de bosjes vallen die daar stonden ik voelde me weer wat geruster, dat ik weer bij mensen was, en luchtte heel wat op. Een van de mannen sprak me aan in het Frans wat ik natuurlijk niets van verstond, ik zei alleen tegen hem “Hollande”, hij mompelde daarna nog enkele woorden, maar ik geen antwoord terug geven, daarna werd niets meer gezegd en stil 64 afgewacht. De vrouwen waren ondertussen tot bedaren gekomen aar de vliegtuigenstroom bleef aanhouden, en het bleef bommen regenen, en als bizondere actractie ne en dan werden er van die zware explosie bommen afgeworpen. Vanaf het kerkhof, dat als het ware op een heuvel lag, kon ik het tooneel goed aanschouwen, het gefluit van bommen en gedreun van het afweergeschut was niet van de lucht, en het was net of de wereld verging. Duinkerken was ondertussen één vuurzee geworden, aan alle kanten van de stad braken branden uit. De aanvallen wisselde zich voortdurend af, ik wil zeggen, dan werd er een aanval gedaan in het zuiden van de stad dan in het noorden enz elke aanval werd apart uitgevoerd. Na ongeveer tien minuten op het kerkhof gelegen te hebben kwamen er weer nieuwe bommenwerpers, die naar het scheen hun aanval concentreerde op het kanaal. Ik had me niet vergist, want weldra herhaalde zich het ontzettende gefluit en de bommen kwamen op ongeveer 200 meter van ons af, en ze waren goed en wel gevallen of met sizzend geluid kwamen vele brandbommen naar beneden die om ons heen vielen. De vrouwen die daar bij me lagen begonnen weer te huilen , en 65 ik hoorde nog meerdere angstgeluiden op het kerkhof. Het vliegtuigen geronk bleef aanhouden, en bommen werden steeds maar uitgeworpen, dan weer wat verder af, dan weer wat korter bij, plotseling weer dat ontzettende gehuil dat het net leek of het recht op je af kwam, ik drukte me zoo vast tegen den grond aan als ik maar kon, en eens weer een harde klap de takken van de bosje waar wij onderlagen werden afgerukt, ik zelf kwam op het voetpad terecht, twee zware bommen waren voor de tweede maal binnen de tien meter van me afgevallen nu op het kerkhof, waar die Fransen gebleven zijn en of ze gewond waren weet ik niet, ik hoorde of zag niets meer, en vluchtte weg verder het kerkhof op en ik wou het land in, maar aan het einde van het kerkhof kwam ik tegenover een hoge muur te staan en kon niet verder, ik liep terug langs het voetpad waar heen wist ik niet, maar opeens zag ik met behulp van de maan een graf kelder met een groot stuk uit het deksel, en een gat vertoonde, zonder me te bedenken liet ik me daar invallen, met uitrusting en al om plonste ik half bewusteloos neer, daar lag ik nu een bom er op en ik was ineens begraven geweest. Het bombardement duurde voort, eerst pas om kwart voor drie werd het stil, Ik bleef in mijn eigenaardige 66 schuilplaats liggen en trachtte wat te slapen wat me eerst niet lukte, maar na een poosje onrustig gedraaid en gekeerd te hebben, viel ik in slaap, over liever gezegd ik sliep en ik was wakker ik weet  eigenlijk niet wat het was. Om kwart over vier kwam ik overeind en zag dat het al licht was. Het was dus zondagmorgen.

                                              Zondag 19 mei 1940

Ik klom uit mijn schuilplaats te voor schijn en daar stond ik op een kerkhof in een vreemd land geen cent op zak de Franse taal niet machtig en niet weten waarheen. Ik pakten me spullen weer op nek en mn’n geweer aan de schouder, en ging weer op pad, toen ik vooraan het kerkhof kwam, zag ik de plaats terug waar ik gisteravond gelegen had, daar bij twee grote bomkraters. Op de grote weg langs het kanaal gekomen, lagen verschillende scheepjes in tweeen die door bommen getroffen waren, het groene gras van weerskanten van het kanaal was met grote plekken weggebrand veroorzaakt door brandbommen. Aan de overkant van het kanaal de stad op zichzelf, stond op vele plaatsen in 67 lichte laaie grote roetzwartige en olieachtige rookwolken stegen vanuit alle delen der stad omhoog, en ook de vlammen sloegen zoo hoog op. Zoo lieten de Duitsers Duinkerken voor de eerste maal gebombardeerd achter. Ik liep langs het kanaal af naar de grote brug, en daar zag voor de eerst vandaag mensen aankomen, toen ze vlak bij me waren, vroeg ik hen met gebarentaal en een paar gebroken Franse woorden die ik in Holland wel eens gehoord had, of ze geen Hollanders gezien hadden, mar konden me geen antwoord geven, en keken afschuwend en wantrouwend aan, wat ik me naderhand ook in kon denken toen ik bij mensen aan kwam en in de spiegel keek, en schrok toen van mezelf, zoo beestelijk als ik er uit zag. Ik vervolgde m’n weg verder, moedeloos en zonder enig denkbeeld de grote weg op, die naar ik later van Belgen hoorde naar Callé (noot: bedoeld wordt Calais) liep. Om ongeveer half vijf was ik op stap gegaan en na ongeveer anderhalf uur lopen trof ik een cafétje langs de weg. Achter me lag het brandende Duinkerken, waar de rook en vlammen nog hoog opstegen, en op grote afstand zichtbaar waren. Ik klopte bij deze mensen, eerst kreeg ik geen gehoor, maar ik merkte al spoedig dat ze nog 68 op bed lagen, Ik wist eerst niet wat te doen, zou ik ze niet uit hun slaap storen, en wachten totdat ze op waren, maar ik kon niet ik stikte bijna van honger en dorst, en ik wilde me wat opfrissen. Ik klopte nu wat luider aan, en even later hoorde ik een zacht gestommel met direct gevolg ging de deur open. Een meisje van een jaar of achtien kwam voor, en op het zien van mij, schrok ze zoo, dat ze direct terug naar binnen liep, en even later met haar vader terug kwam. Ik salueerde en zei: de la salde Hollandé meer kon ik natuurlijk niet zeggen, en ik ook niet of het goed Frans was. Met m’n handen maakte ik een gebaar dat ik me wassen wilde, ik werd binnen gelaten in een klein keukentje, maar je kon zien dat ze me wantrouwden, en niet op me gesteld waren. Enfin ze haalden water voor me en zeep, onder die wijl stond ik alleen in de keuken m’n geweer op de schouder en me volle uitrusting nog om, voor me hing een spiegel. En ik schrok van mezelf toen ik er in keek. Ik zag er veel erger uit dan de grootste boef van de Amerikaanse onderwereld, ik had geen gezicht meer, bovendien zag ik zoo zwart als roet, ook m’n uniform was met slijk 69 en vuiligheid bedekt. Ondertussen was het meisje terug gekomen met water en zeep, ik deed mijn uitrusting af trok m;n jas uit, en stond in m’n flanellen hemd, dat ook zoo vuil als een kolenbaal was. Nu begreep waarom dat meisje zoo een schrik van me had gehad, en ik had eigenlijk geen gebaren behoeven te maken om te kennen te geven dat het noodig was, dat me gezicht eens nat gemaakt werd. Nu ik bekwam en helemaal toen ik gewassen was, maar dat was niet voldoende voor me, want ik stikte van de dorst en had honger als een paard. Ook dit trachtte ik met gebaren duidelijk te maken, maar dat lukte me niet hoe ik het ook deed, ze haalden ontkennend hun schouders op, en sprekende in het Frans en met handgebaar gaven ze me te kennen dat ik wel kon gaan. Ik ging maar niet verder dan vijftig meter van het café af . daar ging ik zitten op een kar die langs de weg stond, en vermoedelijk van de caféhouder was, want andere huisjes stonden er niet. Ik ging hier zitten afwachten totdat de dag helemaal goed aan de gang zou zijn, ik dacht mogelijk komt er wel iemand die me helpen kan. En hier was het voor het eerst van de oorlog dat de tranen over mijn wangen 70 rolden, en me eenzaam en verlaten gevoelde Ik kan het niemand vertellen of uitleggen of enig denkbeeld van geven hoe zwaar ik het toen had. Maar in ieder geval je kun je er wel iets van voorstellen. Ik zat daar eenzaam alleen ver van huis van vrouw en kind en familieleden, reeds al veel meegemaakt geen cent op zak geen woord Frans kunnen spreken en niet wetende waar naar toe, daarbij kwam nog doordat ik geen Frans kon spreken niet aan eten en drinken kon komen, en wat zou me nog te wachten staan, ik wist geen raad met mezelf. Maar ik bleef zitten waar ik zat, en na een poosje begon er al wat leven op de weg te komen, verschillende auto’s passeerden er al over de weg, en ook enkele fietsers Ook in de lucht kwam er weer actie, in de nabijheid lag een vliegveld, verschillende vliegtuigen streken daar neer vermoedelijk terugkomende van het front andere stegen weer op. Ook woedde achter het vliegveld enkele grote branden, die de vorige nacht door treffers van de Duitsers veroorzaakt waren. Ik had gewacht tot acht uur, en steeds werd het drukker op de weg. De dag beloofde prachtig te worden, de zon scheen helder, en gaf al heel wat warmte af in de 71 vroege morgen, en de lucht was helder blauw. Ik zat nog steeds op de boerenkar, en het vluchtelingenaantal dat over de weg voorbij reed, werd steeds groter ook begonnen er voetgangers voorbij te trekken, de meesten waren Belgen die Frans spraken, dus aan hen kon ik geen hulp vragen, hoewel ik naar hulp zat te snakken. Het ongeveer kwart over acht geweest zijn, toen een stelletje fietsrijders , bij het cafétje afstapten, en aan hun praten hoorde ik dat het Vlamingen waren. Ik was zo blij als een kind, ik had geluk, me hulp was gekomen, ik wist dat hun mij konden helpen, de meeste Vlamingen spreken ook vloeiend Frans. Ik stapte direct op hun toe, en vertelde hun mij netelige positie, en alles wat ik meegemaakt had. Het waren allen Antwerpenaars beste kerels, ze namen me mee het café binnen, vertelden de waardin wat er met mij aan de hand was. Ik moest toen weer achter komen, en kreeg wat ik verlangde. Twee grote sneden met witte brood met reusel, en een grote Franse kom met zwarte koffie. Ik deed me goed aan het brood, want ik honger als een leeuw, maar ik dacht dat ik een fijn bakje koffie had ook, en dronk met een vollen teug, maar 72 ik schrok toen ik gedronken had, en had het wel uit willen spouwen, maar ik durfde dat niet in het bijzijn van de mensen. Het leek meer op vergif, dan op koffie. Ik vertrouwde het dan ook niet, maar ondanks dat durfde ik het toch niet te laten staan, en dronk mijn kom met tegenzin leeg. Ik kon me trouwens niet schelen ook, want ik gaf in deze dagen niets om mijn leven om, dat was geen leven meer. Nadat ik m’n maaltje op had, ging ik naar voren en liet één van de Vlamingen de mensen vriendelijk bedanken , ondertussen kreeg ik nog een paar glaasjes bier van de Belgen en nam daarna afscheid van hun. Het ongeveer kwart over negen toen ik weer op pad ging, met de moed in m’n schoenen sjokte ik voort, m’n benen wogen honderd kilo, en m’n voeten begonnen hoe langer hoe pijnlijker te worden, ook van m’n schouders had ik veel last, die door de last van m’n uitrusting helemaal ruw geworden waren. Na een half uur ongeveer gelopen te hebben, deed ik een ontmoeting, een verassende ontmoeting. Aan de overkant van de weg zag ik twee hollanders zitten, ik stapte op hun toe, en sprak hen aan, eerst erkende ik hem niet, en hij mij niet, maar we stonden 73 elkaar met verbazing aan te kijken, wel vijf minuten lang. En eindelijk ontdekte we tot onze grote verbazing dat we allebei Bergenaren waren, en op dezelfde fabriek gewerkt hadden. Deze persoon was n.l. Janus Hoppenbrouwers in levende lijve. Maar ik was veel veranderd en had bijna geen gezicht meer, maar hij was nog meer veranderd, zijn gezicht was zoo mager als een hout geworden, en bovendien zijn gelaatskleur was zo geel als sefraan, zijn maat die bij hem was zag er beter uit en was een Limburger. Je kunt de vreugde van deze ontmoeting wel indenken natuurlijk, maar het was maar van korte duur. Zij waren beter af als ik, ze tenminste nog een fiets bij zich, en na een poosje gepraat te hebben, gingen ze weer verder, en ze konden me niet meenemen. Dus ik stond weer alleen, en ging maar weer op pad, niet wetend waarheen. De weg was ondertussen weer een stroom van vluchtelingen geworden. Honderde auto’s duizende fietsers paseerde over de weg,ook veel voetgangers, met sommige van hen ben ik wel eens samen opgelopen, dat waren jonge Belgen, met één deken op de rug en wat proviand bij zich hadden ze gehoor gegeven aan de oproep dat hun land gedaan had toen de oorlog een 74 een paar dagen oud was, en zij moesten naar het zuiden van Frankrijk. Maar op den duur moest ik ze laten schieten, omdat ze te hard liepen. Ik heb verschillende malen geprobeerd auto’s aan te houden, maar tevergeefs, ze bekommerde zich niet om mij. Nu was het moeilijk om te stoppen ook, want het was een eindelooze colonne geworden zonder tussenruimte, en van allerlei soort, burger auto’s miltaire wagens maar ik zag geen Hollandse militaire wagen tussen de colones. Na drie uur verder gelopen te hebben kon ik bijna niet meer, mijn voeten waren totaal stuk gelopen en mijn schouders door mijn uitrusting, ik was op en liep te wankelen als een dronken man. Nadien heb ik geen honderd meter meer verder gelopen, om een gegeven moment werd het zwart voor mijn oogen, en ik stortte neer in greppel. Ik weet niet precies hoe lang ik daar gelegen heb, maar ik kwam weer tot bezinning, en merkten dat ik in gezelschap verkeerde. Een grote dikke meneer was mijn polsen aan het nat maken, en terwijl een mevrouw een odeur flesje onder mijn neus hield. Het eerste wat hij tegen me zei dat ik hoorde: “Hallo jongen wat is er met jou aan de hand”. Ik hoorde hollands spreken en rees op, maar ik wist eerst niet wat ik zeggen moest. Maar de mevrouw 75 begon druk te praten en vroeg waar ik vandaan kwam en hoe ik zoo alleen gekomen was, en wat ik meegemaakt had enz enz. Deze familie was een zekere familie Smit uit Rotterdam, en hadden daar een manufacturenzaak. Maar tengevolge van het zware bombardement hadden ze ook overhaast moeten vluchten, ze hadden twee kinderen bij zich een jongentje van zes jaren en een meisje van drie Ook hun zaak was in puin gegooid vertelde vrouw met tranen in de ogen ze hadden een intiemste goederen nog, kunnen redden, en ontsnapten nauwelijks aan de dood. Het was verschrikkelijk vertelde ze me, van heel Rotterdam blijft niets meer over. Ik kreeg ook nog wat te eten van hun van het weinige dat ze hadden, en ze zouden me dolgraag mee in de wagen genomen hebben, maar er was geen plaats in het kleine fordje het zat vol met goederen en daar boven op moesten de kinderen liggen terwijl hun zelf voor in zaten. Na nog een poosje gepraat te hebben, namen ze afscheid van me, en wenste met het beste.Na ongeveer een uur gelopen te hebben, kwamen er zeven Hollandse wagens aan. ik was zoo blij als een gek, ik ging midden op de grote weg staan en sommeerde ze te stoppen, maar hier deed zich een staaltje van Hollandse onkameraadschappelijkheid voor de eerste chauffeur wees naar de achterste wagens, en 76 ging van de weg af om te passeren, hetzelfde deden de anderen en daar stond ik weer alleen. Ik werd er moedeloos onder en kreeg rare gedachten in mijn hoofd. Ik heb een moment gehad dat ik een einde aan mijn leven wilde maken maar gelukkig ben ik daar over een gekomen. Ik ben toen maar weer voort gesjokt hoewel ik bijna niet meer kon en ontzettende honger en dorst had, en op de grote weg was geen huis te bekennen. Nadat ik weer twee uur gelopen had kwam ik in een dorpje voor Callé, de naam daarvan ben ik vergeten. Hier had ik geluk, ontzettend veel geluk. Ik kwam in dat dorpje aan en werd aangehouden door twee bejaarde mensen, dat bleken hollanders te zijn. Ze kwamen van Zundert maar ze woonden al twintig jaar in Frankrijk. Ze namen me mee naar de boerderij waar ik het een en ander moest vertellen ik kreeg er goed te eten, en daarna namen ze mee naar een café waar ik een paar glaasjes bier van hen kreeg, en een franc of vijf zes op de koop toe. Ik nam afscheid van deze mensen en ging weer verder juist even buiten het stadje gekomen naar de richting van Callé, kwam voor mij de redding,ik bedoel althans een einde aan het lopen Het waren zowaar negen Hollandse wagens die daar aankwamen Ik was zoo blij weer Hollandse soldaten te zien en deze 77 keer zouden ze me niet ontsnappen. Ik hield ze aan en ze stopten. Je kunt begrijpen hoe blij ik was weer Hollanders te zien en bij Hollanders te zijn. Ik was zoo uitgeput dat ik niet op de wagen kon komen, zoodoende werd ik er op getild. Deze colonne van negen wagens waren alle atteleristen van 20 Rut. Onder leiding van Kapt. Galle. Van dat dorpje ging het op Callé aan. Even buiten het dorp moesten we nog dekking zoeken voor vijandelijke vliegtuigen maar er gebeurde niets. Daarna ging het wer verder naar Callé van Callé naar Le Havre en Amiens. Waar buiten de stad geslapen werd in de auto’s. Ook werd er voedsel in Amiens ingeslagen.

                                            Maandag 20 mei 1940

Smorgens in de vroegte vertrokken we naar Montreal (noot: moet zijn Montreuil) van Montreal naar Abbeville, waar we smiddags 1 uur aankwamen. Hier maakten we weer een hevig bombardement mee gepaard gaande met mitailleur vuur We kwamen juist de stad binnengereden, die al tweemaal zwaar gebombardeerd was en op verschillende plaatsen nog flink brandden, toen er weer een luchtalarm gegeven werd, we reden gewoon door, maar eer we 78  vijf minuten verder gereden waren , wemelde het van Duitse vliegtuigen boven de stad en vielen reeds de eerste bommen. We stopten en vlogen uit de wagens. Ik vloog een hoge wal af, en kroop beneden bij een Frans snelvuur kanon. Ik zat er ongeveer vijf minuten bij, toen er drie Duitse vliegtuigen naar beneden doken en het vuur op het snelvuur kanon opende ik dook in een nabije sloot, en kroop op mijn buik van het snelvuur kanon af tot op ongeveer driehonderd meter er vandaan. Ik vond dat ik ver genoeg was hoewel ik niet indirect aangename positie lag ik lag n.l tussen de brandnetels, waar ik drie honderd meter door een gekropen was, mijn handen en gezicht gloeide en was opgezet van de bobbels. Ik lag juist stil, toen ik een zwaar gefluit hoorde, direct daarop gevolgd met een explosie. Het snelvuur kanon waar ik zoo juist bij gelegen was getroffen, en het zwijgen opgelegd, wat had ik een geluk gehad. Aan de overkant van de stad was het ook raak, we zagen vele bommen daar vallen en hoorde zware explosies, ook het geratel van de Duitse mitrailleurs was daar niet van de 79 lucht. Bij ons was het gevaar weer even geweken en daar profiteerden we van doorin de wagens te komen. Er werd verzamelen geblazen en in een wip zaten we in de wagen. Maar het duurde niet lang of we moesten er weer uit Na ongeveer 200 M gereden te hebben moesten we weer stoppen,voor vliegtuigen die vlak bij ons neerdoken en bommen afwierpen en ook tevens mitrieerden. We sprongen niet de wagens uit, maar doken er gewoon uit, onverschillig hoe we neerkwamen. Ik liep nu met nog iemand in een in de buurt staande oude fabriek, daar waren we tenminste beschermt tegen mitrailleurkogels, en tegen bommen kon je je eigen toch niet beschermen of verdedigen, dat kon je enkel en alleen aan O.L.H. overlaten. We kwamen daar innen, en we bleken niet alleen te zijn, maar degenen die er waren kreeg medelijden mee, ondanks dat we ons zelf ook niet op ons gemak gevoelde. Er stond n.l een oude pastoor, en oud vrouwtje met een rozenkrans in de handen, terwijl ze uit angst de pastoor om zijn middel gegrepen had, en aldoor maar schreuwde en klaagde. De pastoor trachtte het vrouwtje tevergeefs tot bedaren te brengen. Vervolgens stond in een hoek gedrongen, een bejaarde 80  Franse soldaat die buiten als schildwacht dienst deed, maar ook tijdens de luchtaanval de fabriek in gevlucht was. Ook met deze man kreeg ik medelijden. Zijn gezicht was zichtbaar verwrongen van angst , en grote zweetdruppels parelde op zijn voorhoofd, en liepen van zijn gelaat af. Terwijl we daar stonden was de luchtaanval wel het hevigst, steeds hoorde je gefluit en met direct gevolg zware explosies. Twee bommen vielen vlak bij de fabriek boven op de berg, dit gaf ook een harde klap, en de fabriek stond te schudden als een kaartenhuis, de ruiten sloegen er uit, en enkele stenen kwamen naar beneden zetten, waarvan ik er een op tenen kreeg, waar ik naderhand veel last van gehad heb. We vonden het nu te erg en verlieten de fabriek, en gingen buiten plat achter een wal liggen. De mitrailleurs hoorden we nog flink te keer gaan maar gelukkig aan de andere kant van de stad, het werd nu ook weer minder ook. We snelden weer naar onze wagens toe, en reden weer verder, maar het ging langzaam, we konden niet weg komen we zaten midden in een collonne van wagens en motor voertuigen die een lengte had van ongeveer acht kilometer werd ons verteld. Het ging tergend langzaam, terwijl de vliegtuigen nog 81 steeds boven ons rond cirkelden. Het is daarom voor mij en vele anderen nog een raadsel dat wij niet het doel en de prooi van de vijand geworden zijn, terwijl zoovele collonnes in Frankrijk het slachtoffer geworden zijn van het Duits mitrailleur vuur. Het scheelde wel we waren nog al tamelijk gedekt tegen en zicht van de lucht maar dit niet op alle plaatsen. Na een kwartier van tergend langzaam rijden, kwamen voor de derde maal onder het vijandelijk vuur. We waren juist vlak bij het vliegveld van Abbeville gekomen toen er een aanval ingezet werd op bovengenoemde plaats. Ik zien ze nog komen drie formaties van drie en ze doken uit drie verschillende richtingen op het vliegveld, bommen afwerpend door de twee eerste terwijl de derde van elke formatie mitrieervuur opende. We vlogen weeruit de wagens en doken in een diepen sloot naast de weg. Ook hier vlak bij had je een zij weg, waar vele soldaten en burgers hun toevlucht zochten. Er kwam n.l een zware bom midden in deze zij weg terecht, ik hoor hem nog komen, het was niet ver van ons vandaan, opeens hoorde we een angstaanjagend gefluit, we doken nog dieper weg in de sloot, we dachten het is met ons gedaan, want het was net of hij 82 recht op ons af kwam. Direct daarop volgde een zware explosie die as ware je oren weg sloegen en je glad van de wijs brachten. Het was verschrikkelijk. Nog verschrikkelijker was het toen we uit onze schuilplaats kwamen nadat de vliegtuigen weer aan de andere kant van de stad waren. We zagen vele mensen een zijweg in snellen waar wij niet ver vandaan lagen, we snelden er ook naar toe, en wat we hier zagen was niet om aan te zien. De bom die hier neergekomen was, had een grote krater in de weg geslagen, en hier hadden verschillende mensen een schuilplaats gezocht. Er lagen dan ook verschillende dooden en gewonden. De meeste dooden waren helemaal verminkt, en akelig werd je van de mensen die mensen die zwaargewond langs de weg lagen  te kermen. Tot onze grote verbazing bemerkten we dat er ook drie Nederlandse soldaten het slachtoffer van de bom geworden waren, en jammer de dood gevonden hadden. Ze waren reeds in dekens gewikkeld die reeds met bloed gedrenkt was. We konden ze niet erkennen, maar een van was een sergeant. Een andere Nederlandse sergeant, werd door een bomscherf getroffen de rug in terwijl hij achter een boom gezeten was. Spoedig 83 werden de mensen opgeruimd, maar in dat weggetje bleven vele bloedsporen achter waar de ongerechtigheid aankleefde, die onschuldige mensen het slachtoffer maakten. We hebben hier niet lang bij gebleven, want het gevaar was nog niet geweken steeds kwamen er weer nieuwe aanvallers om nog meer slachtoffers te maken. We liepen naar onze wagens terug, en sprongen er weer in moesten zoo spoedig mogelijk van het in de buurt liggende vliegveld weg zien te komen. Maar dat mocht ons niet lukken, goed en wel honderd meter gereden stopte plotseling onze wagen. De chaffeur kwam uit zijn wagen en zei:”Er is iets niet in de haak’” Eerst dachten ze dat d benzinetank leeg was, maar later bleek dat de kopling stuk gereden was. Dat was niet zoo mooi, de wagen zou gerepareerd moeten worden , en niemand wist waar. Daar stonden we, de andere wagens waren ondertussen doorgereden, “hadden we nog niet genoeg gehad”, vroegen we onszelf af. De aanval was nog steeds bezig, en alles maakten zoo gauw mogelijk uit de stad weg te komen. Wij moesten ook een besluit nemen De chafeur was zoo koelbloedig en zei: ïk blijf bij mijn wagen en vroeg drie vrijwilligers, die hij direct gevonden had. 84 Deze vier mensen zouden proberen of ze de wagen konden laten repareren. We waren met tien mensen bij deze wagen, waaronder een wachtmeester, we besloten te voet verder te gaan met zes man, mogelijk als hun de wagen laten repareren hadden, zouden ze ons inhalen en dan zou het gezamenlijk weer verder gaan, zoo werd besloten, daarom liet ik ook al m’n uitrusting, geweer pistool en pak in de wagen achter en nam niets mee dan één tentzeil en m’n deken. Dus we gingen lopen, Abbeville brandend achter latend, en terwijl de aanval nog steeds aan de gang was. Na een uur getippeld te hebben kregen we een buitenkansje, er waren n.l. grote  Franse bussen op alle wegen ingelast, die burgers en militairen onderweg oppikten en naar het zuiden brachten. Toevallig troffen dat er enkele van die bussen ons naderden. We hielden ze aan en we konden in stappen. In de bus vroegen we aan de burgers een stukje brood, want we rammelde van de honger, en kopen konden we niets, om reden we geen geld hadden. We waren volkomen bedelaars geworden. Van Abbeville ging het naar Bolonge waar we ’s avonds om tien uur 85 aankwamen. Hier werden we afgezet want de bussen reden niet verder meer. Wat nu, op eerste plaats rammelde we weer van de honger, want behoudens één sneetje brood in een Franse bus, hadden we sinds ’s morgens niets meer te eten gehad. We probeerden dan ook iets te eten te krijgen, wat ons niet gelukte. De winkels waren gesloten, en we probeerden bij burgers iets te krijgen, maar daar kregen we niets. Het was niet dat het kwaadwilligheid was van deze Franse mensen. Maar hier was schijnbaar een reden voor. Hoe verder we Frankrijk ingingen hoe minder vertrouwen dat we kregen. De meeste Fransen keken je angstig en verafschuwde je, alsof je van het grootste geboefte was dat op de wereld rond liep. Daar stonden we in Bolonge( Noot: Waarschijnlijk bedoelt hij Boulogne sur Mer) we hadden niets te eten kunnen krijgen, en het was ondertussen al donker geworden ook. We besloten niet in Bolonge te blijven, want stad na stad werd gebombardeerd, en mogelijk zou naar Abbeville Bolonge ook wel een beurt krijgen. We verlieten de stad lopende, en a half uur gelopen te hebben hoorden we al reeds vliegtuigen boven ons hoofd. Het was eigenaardig maar van stad tot stad, werden gevolgd 86 door moffen vliegtuigen, we liepen tot vijf kilometer buiten de stad, waar we links van de weg een boerderij vonden. We stapten binnen, weldra hoorden we stemmen, er schenen nog meer mensen te zijn, maar het was donker en je kon niets zien. Alleen schopten één van os tegen een ladder aan, die wat later bleek toen we boven kwamen tegen een hooischelft aan stond er lag flink wat hooi op, en we waren niet alleen dat merkten we al gauw, want ik trapte niet minder dan drie man boven op hun lichaam, ze lieten wel een lelijke schreeuw, maar het mocht niet hinderen. We lieten ons ook in het hooi wegvallen, dat deed ons goed want we waren ontzettend moe en niet te vergeten hadden flinke honger. Het moet ongeveer half twaalf geweest zijn toen we op de hooischelft kwamen. Ik kon niet in slaap komen, deels was het te wijten aan vermoeidheid en honger, maar ok van narigheid, je lag daar zoo vreemd diep in het hooi weggedoken, en het was stikdonker en daar om wist je niet wie je naast je had liggen. Allerlei vreemde gedachten rolden door mijn hoofd. Voortdurend dacht ik aan thuis, wat zou er met hen gebeurd zijn, dan weer aan mezelf, wat zou 87 er van ons worden? We zaten in een vreemd land dat tottaal onbekend was voor ons, wisten niet waar we heen moesten, ten derden, werden we al langer hoe meer verafschuwd door de Franse bevolking, omdat ze meenden dat we Duitsers waren of verraders, dit alles en vele andere dingen rolden door m’n brein, totdat ik op een gegeven moment opgeschrikt werd door een zware knal, gevolgd door meerdere, en even later een leven als een oordeel van afweergeschut en bommen. Bolonge word gebombardeerd! We hadden het niet aan het verkeerde eind gehad, en goed gedaan om ’s avonds laat de stad nog te verlaten. Ze werden er allemaal wakker van, maar we bleven kalm liggen Het kan ongeveer twee uur geweest zijn eerdat het rustig werd, en daarna sliep dan ook eindelijk in.

                                              Dinsdag 21 mei 1940

’S morgens om vijf uur was de wachtmeester wakker geworden, en wekte ons ook meteen. Het is ongelofelijk hoe sterk een mens is, in tijd van een warboel van een gekkenhuis. Zoodra de wachtmeester ons wakker maakten stonden we op, we ware zoo klaar 88 wassen en eten was er niet bij, en weldra waren we weer op pad. In gewoon normalen tijd was er niemand toe in staat, om na bijna vijfenveertig uur als zoo als zonder eten te zijn, en dan weer aan het lopen .Na een uur gelopen te hebben kwamen we aan een liefdadigheids kamp, waar alle vluchtelingen die door Frankrijk trokken, verfrissingen en versterking kregen. We hadden ons al blij gemaakt toen we het kamp zagen, maar het was een teleurstelling toen we er op kwamen. Het kamp bleek n.l verlaten te zijn, al wat er te zien was, was afval van sinaasappelen schillen banaan broodkruimels lagen nog op lange tafels die gewoon in de openlucht stonden, er stonden ook nog enkele tentjes waar potten en pannen stonden die voor aardappelen koken gebruikt waren en puddingschalen er ook nog te zien, verders lagen hopen papier verspreid maar er was niets voor ons te vinden. Teleurgesteld verlieten we het kamp, en daar gingen we verder, het was al half zeven geworden, hoe lang nog zonder eten? Dat was de vraag, en het was er nog niet in te zien dat we het gauw zouden hebben, want we liepen op een grote eenzame weg waar geen huis te bekennen was Midden op de dag was deze weg niet 89 eenzaam, dan stroomde het van vluchtelingen, maar het was nu nog vroeg, en we waren bijna nog alleen op de weg, nu en dan zag je een paar fietsers of paseerde een auto je dat was alles. Maar we gingen ’s morgens expres zoo vroeg op pad omdat het midden op de dag veel te warm was om te lopen, en hoe meer je naar het zuiden ging hoe warmer het werd. Het was ongeveer elf uur geworden, en de zon bakte al flink op onze huid, en ook als andere dagen, begon de stroom van vluchtelingen weer aan te groeien, in allerlei voertuigen, paarden met wagens, daarop gezeten gezinnen met hun voornaamste benodigheden fietsen auto’s vrachtwagens, daarin vervoerende alle soort van burgers en militairen oud en jong hele kleine kinderen, kortom het was soms droevig om te zien. Het was toen voor het eerst vandaag dat we een boerderij in het zicht kregen na bijna zes uur gelopen te hebben, en het werd tijd ook we konden haast niet meer, vooral ik had ontzettende pijn aan mijn voeten, die er op leken dat ze zoo langzamerhand aan het wegrotten waren. Het kon ook niet anders, ik had al te veel moeten lopen, en daar geen gelegenheid 90  om je voeten te verzorgen, de meeste tijd sliep je met je schoenen aan,je kousen kwamen in het geheel niet van je voeten, hoewel ik op het laatst niet meer wist of ik nog sokken aan had of niet, zoo waren ze kapot gegaan, en m’n voeten zagen als de kolen zoo zwart en bedekt met flinke wonden van het lopen. Op de boerderij erug te komen, we stapten er direct op af. Maar toen ze ons aan zagen komen sloten ze de deuren, ze wantrouwden ons, we klopten aan meer er werd niet opengedaan, toen begonnen we er met geweld aan, we begonnen met z’n allen te gelijk op de deur te slaan, en dat hielp. De deur werd geopend door een zware Franse boer, die vroeg wat we wilden, één van ons kon een beetje Frans en deed het woord, vertelde de hele geschiedenis hoe het met ons gesteld was, en vroeg ondertussen om wat eten, veel zin om ons binnen te laten en eten te geven had hij niet, maar op de duur mochten we dan toch binnen komen. We konden achter een grote Franse boerentafel schuiven, de vrouw haalde een groot brood voor de dag haast een meter lang en anderhalve decimeter breed, bakte spek voor ons, en tien minuten later konden aan de slag, nu we 91  gingen er op als leeuwen, dat kun je begrijpen. Ook kregen we hier voor het eerst Franse cider te drinken dat is een soort zelfgemaakte wijn, dat in het zuiden van Frankrijk als een algemene huisdrank is, net als bij ons thee en koffie. Het was een ongewone drank voor ons, de smaak ervan is zoo zuur als azijn Het was een drank die moest leren drinken, wat later bleek, toen we nog dieper in Frankrijk kwamen en meer cider dronken, begon hij werkelijk goed te smaken. Toen we onze magen gevuld hadden, en de kruiken gevuld waren met cider, besloten we weer maar verder te stappen. De baas van het gezin was ondertussen een beetje vertrouwelijker met ons geworden, en zag ons niet meer aan, voor wat hij ons eerst aanzag, want zoo zeide hij: tot één van ons die tamelijk beetje Frans kon, “Toen ik jullie op m’n erf zag komen, twijfelde ik niet en zag jullie voor Duitsers aan, en daarom sloot ik mijn deur. Dat was de reden waarom wij tamelijk veel armoede leden in Frankrijk, je werd door iedere Frans man geargwaand en verafschuwd. Trouwens we zagen er uit als landlopers ook, en dan onze uniformen zijn bijna precies eender als van de moffen, dat was de grootste 92 knoop dat ze ons voor Duitsers aan zagen. Ook als ze er ons niet voor aangezien, dan zouden ze nog geschrokken zijn, ten eerste we zagen er helemaal verlopen uit, de oorzaak van het vele dat we al meegemaakt hadden, de meesten van ons begonnen al een tamelijk baardje te krijgen, en ten laatste onze uniformen zagen er zoo uit, dat bijna niet meer terug te erkennen waren, bovendien was het mijne nog op verschillende plaatsen gescheurd ook. Nadat die ene die Frans sprak, de mensen names ons alleen bedankt had vertrokken we, het was toen ongeveer kwart voor twaalf. Juist toen we weer op de grote weg gekomen waren hoorden we voor het eerst vandaag moffen geronk in de lucht, het was helder weer en weldra hadden we blinkende toestellen in het vizier gekregen, ze zaten flink hoog en passeerden met grote snelheid. De zon begon al langer harder te branden, en onze gang werd al langer hoe trager, het werd te warm we konden haast niet meer lopen, dan kwam er nog bij, dat we verschillende malen overhaast dekking moesten zoeken, want na half één kwamen er hoe langer hoe meer vliegtuigen, die lange grote onbeschaduwde weg onder vuur namen 93 waar wij liepen, en vele duizende andere vluchtelingen militaire colonnes enz. Vele zijn het slachtoffer geworden op deze grote weg van Bolonge naar Rouaan. Tot nog tor hoorden we ze gelukkig nog maar mitrieren op een 1 KM voor ons of achter ons, we zochten daar dekking en wachtte de vliegtuigen ons gepasseerd waren of tot dat we ze niet meer hoorden. Het was ook te begrijpen dat deze weg niet veilig gelaten zou worden, alles trok er overheen, ook zagen we uit de verte hoe enkele dorpen gebombardeerd en in de brand gestoken werden. Het was ongeveer half twee, toen we aan een zandweg kwamen links van de weg, en daarnaast een weiland, achter het bos had je een mastbos, en daar we besloten we een poosje rust te nemen. Op de weg bleef de trek van vluchtelingen aanhouden, je kon niet begrijpen waar ze allemaal vandaan konden komen. Steeds bleef het moffen geronk in de lucht, maar we kropen in de schaduw van de bomen, en zoo waren we ongezien vanuit de lucht. We lagen niet lang of de één naar de andere sluimerde in. Maar op een gegeven moment werden we opgeschrikt en vlogen we alle kanten uit, waar we later om moesten lachen. De één 94 voor de ander wist niet waar hij heen moest vliegen er bleven nl. twee doe opgeschrikt werden en bij de prikkeldraad die om het weiland gespannen was er aan hangen, ikzelf vloog door braambessen bos heen en liep heel wat schrammen op , de drie andere rolden de berg af. En dit alles kwam, door een auto die in het naast het bos zijnde weggetje, plotseling zijn motor aansloeg,met zooveel geweld, dat we uit onze slaap opgeschrikt werden, en minstens dachten we dat we door moffen aangevallen werden. Gelukkig kwamen we met de schrik vrij, maar goed en wel van de schrik bekomen, konden we weer oorlogstooneel aanschouwen, er kwamen een serie moffen over, die op ongeveer vijf K.M. afstand van ons, een plaatsje onder handen namen We konden de bommen prachtig zien vallen met vijftien en twintig tegelijk, en een leven als een oordeel, veroorzaakt door afweergeschut, en duurde explosies door bommen. Nadat we dat gade geslagen hadden besloten we weer maar verder te gaan, het was toen ongeveer drie uur. Hoe later het in de middag werd hoe meer de moffen de zaak onveilig kwamen 95 maken, verschillende malen moesten we overhaastig in de greppels naast de weg dekking zoeken, en ze ontzagen niets weerlooze burgers encluis werden van de weg afgemaaid. We hadden ongeveer een uur gelopen, toen we aangehouden werden door Engelse politie, die dienst deden hier op de weg en alles wat militair was aanhielden Eene soldaat die bij ons was, kon een klein beetje Engels, en stond hen te woord, vertelde dat we Hollanders waren, nadat we ons zakboekje en enkele papieren hadden laten zien waarvan ze niets wijs uit konden worden was het in orde, bovendien kregen we de man een pakje cigaretten. Nu ik had die Engelse wel kunnen zoenen, want ik geloof sinds we Holland verlaten hadden had ik geen cigaret meer over de lippen gehad. Ik was in Holland een hartstochtelijk rooker, en kon bijna geen minuut zonder cigaret, maar in deze dagen van verwarring en onrust, heb ik als het ware niet over geprakizeerd, of hinder van gehad. Hoewel ze er nu wel in gingen, en we waren de koning te rijk, met onze Engelse Woodbines cigarretten. Weer ging het verder lopen en nog eens lopen, wanneer zou daar een einde aan komen? We hadden veel last van de warmte, en onze benen wogen honderd kilo en de voeten voelden we niet 96 het was onmenselijk werk, en in normale tijd had niemand vol kunnen houden. We liepen niet wetende waarheen, in een land waar je nog nooit een stap op de bodem gezet had, eten kon je wanneer je toevallig geluk had, ergens een boerderij te treffen en de mensen medelijden met je hadden of kregen. In meeste gevallen was dat niet, want we werden gehaat omdat ze ons voor Duitsers aanzagen, en je wel dood konden kijken, dan kwam er bij we hadden geen geld dus konden niet kopen. Enkele hadden nog wel een paar Hollandse centen maar daar kon je hier niets mee beginnen an kwam er ook nog bij, dat je de kans liep elk ogenblik van de weg afgeschoten te worden, dat werd steeds, erger, en het was bijna niet bekwaam dat je op de grote weg bleef lopen. Maar spoedig zou er een einde aan het lopen komen. Een einde dat ik niet zo licht meer zou vergeten. Het was ongeveer half vijf toen drie Duitse jagers, een aanval deden op een grote militaire colonne die juist ons passeerden en ons midden in het vuur brachten, De kogels floten je om de oren, we vlogen kop over kond de greppels in die gelukkig goed diep waren. Enkelen burgers mannen vrouwen en kinderen, wisten blijkbaar uit hun angst, niet 97 wat ze moesten doen, ik had nog even gelegenheid ze toe te schreeuwen, dat ze dekken moesten, blijkbaar hoorden ze me niet, of anders begrepen ze me niet. Mijn adem was nog niet koud f het vreselijke wat ik verwachtte gebeurde, je hoorden een gil een vrouw en een kind stortte op den grond neer, dit gebeurde op ongeveer twintig meter van ons, even later hoorden we een Belg kreunen, “ik ben geraakt.”Deze aanval duurde ongeveer twee minuten. De vliegtuigen vlogen weg, en we konden uit onze plaats vandaan komen. Hier daar waren nog al slacht offers gevallen, maar gelukkig de meeste niet dodelijk getroffen. Alleen de vrouw en het kind waar ik hierboven van schreef waren dood. Ze waren helemaal verminkt en niet meer herkenbaar. De vrouw was in het hoofd en de borst getroffen, en als het ware aan flarden gescheurd De moffen maakten op de gemeenste wijze een slachtoffers af. Ze schoten n.l.. met dum dum kogels, en ontplofbare, dat ook bleek bij de mensen die een schot in het been hadden gekregen, welke een ongelofelijke grote wonden veroorzaakten. Het klein meisje van ongeveer tien jaar was in het hoofd ook door verschillende kogels getroffen. Het was een droevig schouwspel 98 de man van de vrouw. Die het kleinste kind bij zich had zag dit alles voor zijn ogen gebeuren en verloor later het bewustzijn. De vrouw en het kind werden in dekens gerold en op een auto geladen. De man werd ook in de auto geladen, het kleine meisje dat ongeveer zes jaar was schreiend, naast haar vader gezet. En daar vertrok de droeve stoet, zes a zeven andere gewonden werden ook in auto’s vervoerd. Ook waren er drie auto’s een militaire vrachtwagen en twee luxe wagen vernield, en konden niet meer verder, één van de luxe wagens werd in brand geschoten. Nadat gebeuren durfden we niet meer verder te lopen, het werd absoluut te gevaarlijk om overdag verder te lopen over de grote weg. Op ongeveer drie honderd meter van de weg af stond een grote boederij, we besloten daarheen te gaan wat eten te vragen en dan gaan slapen tot het donker geworden was, en dan met de bedoeling om ’s nachts verder te lopen, maar zoo ver is het niet gekomen. We stapten op de boerderij aan, niet wetende wat voor een groot avontuur daar voor ons was weggelegd. We kwamen op de boerderij aan, en zagen dat we niet alleen waren. Daar zaten n.l. drie Belgise gezinnen op het gras voor de boerderij een boterhammen op 99 te eten. We stapten naar hun toe, en kwamen met hen in gesprek twee van de drie gezinnen kwamen uit Antwerpen de ander uit Gent. We kregen ieder een boterham van hen, meer konden ze ook niet geven zoo zeidde ze want er was bijna niet aan brood aan te komen en verschrikkelijk duur. Na een kwartiertje heen en weer gepraat te hebben, stapte ik de boerderij binnen, En kwam in een soort keuken terecht. Daar zat een boerin van ongeveer 30 jaar een Frans oficier en een oud mannetje. Op het zien van mij schrokken ze lichtelijk, en keken me vreemd aan. Ik groette beleefd en zei in het Frans dat ik onderweg had opgepikt “De La Hollandé De oficier lachtte eens, en ik vroeg in gebaren taal om wat te eten. Deze keer had ik geluk de boerin ging direct brood halen. Ik ging op een stoel zitten, en even later zat ik te peuzelen drie grote dikke boterhammen met reuzel en suiker en een kop zwarte koffie. De officier deed zich heel vriendelijk voor, lachten en praatten aldoor tegen me maar ik kon er geen klap van verstaan. Blijkbaar had hij ook schik dat ik zoo smakelijk zat te eten , dat mekten ik op uit het gesprek wat hij met de boerin voerde. Het leek me een heel vriendelijk man toe 100 en naar het scheen stelde hij heel veel vertrouwen in me in tegenstelling met andere Fransen. Later bleek dat ik me lelijk vergist had, en dat deze vriendelijke man ons de strop om de hals gedaan had. Gelukkig gebeurde dit niet dankzij de tussenkomst van anderen. Nadat ik gegeten had dankte ik boerin en groette de officier met manieren want Frans spreken ging natuurlijk niet. I ging terug naar de jongens die nog druk in gesprek waren met de Belgen, ik voegde me er ook maar weer bij, maar ongeveer een kwartier zochten we allemaal een slaapplaatsje op. onder een karhuis, en het duurde niet lang of ik was in het land der dromen. Wat er na dit is gebeurd zal ik ook wel nooit vergeten. Misschien had ik ongeveer één uur geslapen toen ik gewekt werd. Ja gewekt op een beesten mannier, zooals een varken dat naar een slachtplaats geschopt wordt. Ik kreeg een flinke trap tegen mijn linker bil op zoodanige wijze, dat ik bijna in elkaar kromp van pijn, en ik bijna drie weken met een blauwe bil gelopen en tien dagen met pijn gelopen Ik sprong woedend op, en wou de kerel te lijf met me slaperig gezicht. Maar ik zag gauw wat 101 er aan de hand was, we stonden tegenover gewapende mannen. Ik was de laatste die gewekt geworden was. De anderen stonden reeds tussen gewapende mannen en ze zagen allen zoo bleek als een doek, ik vroeg aan de wachtmeester, “Wat is er aan de hand.”hij antwoordde: “Niet veel goeds denk ik, ik weet niet wat er gaat gebeuren.” Daar stonden we nu, overvallen door acht Engelse soldaten onder leiding van een officier, en acht Franse- gendarmen, die met een lorrie naar de boerderij gekomen waren. De atteliristen die hun wapens nog bij hun hadden werden afgenomen, onze papieren die we hadden werden afgenomen kortom we werden van top tot teen gevisiteerd. Daarna werd er gevraagd wie er Engels of Frans kon spreken. Nu we hadden er één bij die een beetje school Engels en Frans kon, hij werd ondervraagd maar kon niet alles verstaan wat ze zeiden. Alleen kon hij begrijpen dat ze zeiden dat onze wapens nieuw waren en niet gebruikt bovendien van Duits fabrikaat waren. De Engels oficier zei ook tegen de ondervraagde: ”Julie parachutisten, en dus veraders daarom zullen jullie gestraft worden met de dood.”Daarna werd de jongen nog ondervraagd in het Frans 102 en wat hij daar uit opmaakten was dat de gendarme niet direct geloofde dat we Duitsers waren. Na ondervraagd te zijn werd hij weer bij ons gebracht, en gingen de heren beraadslagen, de Franse commandant met de Engelse officieren. Ondertussen werden we bewaakt door de Engelse soldaten onder leiding van een korporaal, die ik ze gezicht nooit zal vergeten, een vals gezicht stond er op hem, en op zijn gezicht stond te lezen, dat hij ons wat graag neer zou schieten. De soldaten, waren niet erg op hun gemak, en deden erg zenuwachtig vooral bij het ontwapenen en visiteren ze deden dit alles met bevende handen, en koortsachtig gelaat. Na ongeveer vijf minuten kwamen ze terug. De Engelse officier een kerel van ongeveer 30 jaar en een lengte van ongeveer 1.70 m smal gezicht en licht gebouwd, riep de korpl bij hem, die bevelen kreeg, ondertussen liep hij met de Franse gendarmen comandant naar de richting van de boerderij. De soldaten kregen bevel van de korp. onze koppels af te doen, tenminste van de atteleristen, want ik had niets meer, ook dit deden ze op een zenuwachtige manier Wat ging er gebeuren met ons, er ging iets gebeuren dat voelden we, maar allen waren we nerveus en diep 103  onder den indruk, zoo erg dat we niets meer tegen elkaar konden zeggen, allen zagen we lijkbleek. Nadat de koppels afgenomen waren werden we naar de boerderij gebracht, waar de officier stond met de Franse gendarmen. Bij hen aangekomen moesten we halt houden, de korporaal meldde zich model, daarna werd ons een cigaret aangepresenteerd door de Eng. oficier, die we allen weigerden. Toen kwam het grote moment waar we allen zoo voor gevreesd hadden, we werden achter de boerderij gebracht tegen een gevel aan gezet, naast elkaar, acht engelsen soldaten en vijf Franse gendarmen kregen bevel hun geweer in den aanslag te brengen, we konden het niet geloven, was het nu een droom of werkelijkheid. Maar het was wel degelijk de harde werkelijkheid, we gaven elkaar nog de hand, zonder iets te zeggen, en daar stonden we naast elkaar, de handen moesten voor de ogen, nog enkele seconden en alles was voor goed voorbij. Het was een ontzettend moment, alles kwam me voor de geest, vrouw en kind vaders en moeders. Broer en zusters kortom heel mijn levensloop zag ik voor me in enkele seconden, en het angst zweet brak mij uit, en verlangde op dat moment naar het einde. Dat gelukkig 104  en onbegrijpelijk niet gekomen is. Er kwam wel een einde maar een gelukkig einde voor ons. Juist toen ons de genade slag toegebracht zou worden, kwam één van de Belgen, waar we eerst gezellig mee gepraat hadden, en nog steeds daar zaten, en die het hele tafareel aanschouwd hadden, op de officier toespringen met zulk een geweld dat de geweren afgezet werden Het mag een sprookje lijken, maar wat ik hier neer schrijf is de vaste waarheid, en niet overdreven Deze Belgen spraken vloeiend Engels en Frans En ze spraken dan ook een heel verhaal in voor ons onverstaanbare spraak. Het slot er van was dat we van een wissen dood gered werden, en we zouden deze simpatieke en mens lievende Belgen niet genoeg kunnen bedanken, maar we kregen daar voor geen gelegenheid. De Engelse korporaal kreeg een order van zijn oficier ons weg te brengen waarnaar toe wisten wij natuurlijk niet. We werden tussen de gewapende soldaten gezet, en daar ging het dwars door de velden heen, naar de straatweg, waar ongeveer drie kwartier over liepen voor we de straatweg bereikten. Als we recht naar de straatweg gemarsheerd waren hadden we er op zijn hoogst tien minuten over 105 gedaan. Maar we moesten over de velden blijven lopen waar om wisten we niet, later konden we dat beter begrijpen. We waren een armzalig troepje geworden. E eerst zoo gezonde en levenslustige kerels, Waren met één klap het hart in getrapt, en de moed zat ons allen in de schoenen. Er dan ook geen kik gegeven terwijl en zoolang we onder bewaking liepen van de Engelse. We waren allen diep geschokt en onder de indruk van hetgeen er gebeurd was. Waar werden we heen gebracht? Niemand van ons zou er ook maar enig idee van gehad hebben, kwamen we op de grote weg terecht. Natuurlijk hadden we veel bekijks, en werden we verafschuwend aangekeken Dat werden we van te voren al voor we in gevangenschap kwamen, want geen één Hollander die in uniform was werd vertrouwd. We maakten dan ook nog enkele benauwde ogenblikken mee. Nu we tussen gewapende Engelse soldaten liepen was er voor de Franse burgers die naar de straatweg kwamen lopen en ons volgden, en steeds maar onverstaanbare woorden uitbulkten die niet veel goeds inhadden. Het aantal groeide steeds aan en het werd al een hele stoet, en om eerlijk te 106 schrijven ik voelde me niets op m’n gemak, en ook de andere niet, wat ik wel kon zien aan hun schuwe gezichten. Op een gegeven moment kregen we het spel aan de gang. Een Franse burger kon zich niet meer beheersen sprong op ons toe, gaf de wachtmeester een paar klappen vlak in het gelaat ik zou niet graag voor een rijksdaalder gehad hebben, ondertussen werd er ook met stenen naar ons gegooid. Dit alles ging zoo vlug in ze werk, voor dat onze bewaking er iets tegen uit kon richten. Maar daarna hielden ze de fransen op een afstand met de bajonet. Misschien kunt u er iets van indenken van onze benarde positie dat we hier mee maakte vandaag. Eerlijk waar ik had een gevoel gekregen of ik gek zou worden, en gaf niets om de hele wereld eer. Ook kunt u nagaan hoe verwoed de Fransen op de moffen waren. Dat wij voor moffen aangezien werden was een duidelijk beeld geworden De Nederlandse uniformen hadden veel weg van het Duitse ten tweede waren er vele Duitse parachutisten in Nederlandse uniformen neergekomen. Ook wisten we nu waarom we niet eerder de grote weg gevolgd hadden. Gelukkig moesten we nu niet ver meer lopen eerdat we aan een soort kamp aan kwamen. Het was maar goed ook misschien als we 107 nog een half uur verder moeten lopen hadden, dan hadden we misschien wel gelynst geworden. Wat een gemeen volk is dat als je voor de vijand aangezien word. En we voelde ons heel wat veiliger toen we de Engelse schildwacht paseerden en de hekken van het kamp achter ons gesloten werden. Vele van deze Engelse kampen zijn we later nog op onze weg door Frankrijk tegen gekomen Toen we in het kamp kwamen werden we eerst in een lokaaltje gebracht. Hier hebben we tien minuten doorgebracht, toen kwamen twee Engelse oficieren, die ons nogmaals lieten visiteren en ons nauwkeurig opnamen. Toen dit gebeurd was werden we overgebracht naar een paardenstal je weet wel zoo’n stal met twee halve deuren Het was er niet slecht in want de grond was dik belegen met hooi. Dit overbrengen geschiedde onder bewaking van twee schildwachten, die na ons opgesloten te hebben, voor de stal post vatten dus gelegenheid tot ontsnappen was er niet bij Hier konden we op adem van al de weder waardigheden die nu gelukkig achter de rug waren. Hoewel we ons helemaal niet thuis gevoelde en op ons gemak waren, want we wisten niet wat er 108  verder mee zou gebeuren. Toen we ongeveer een half uur in onze stal doorgebracht hadden, en ieder zich van een plaatsje verzekerd had in het hooi, werden we verrast toen een Engelse soldaat onze stal binnenkwam met een halve emmer thee biscits cornet bief en zelfs cigaretten. We wisten niet wat ons overkwam en we konden zooveel eten als we maar wilden Vooral de thee was uitstekend, dat kunnen ze die Engelse thee zetten, beter dan de Hollanders dat hebben we later ondervonden. Ook met m’n cigaretten was ik de koning te rijk, want ik als verslaafd roker hen daaraan tijdens de wilde vlucht heel wat ontbering geleden. Dit alles wat we kregen was oorlogsrantsoen dat allemaal verpakt was in blik. Na dit onthaal voelde we ons al heel wat rustiger en genoten na de fijne maaltijd van de fijne Engelse cigaretten, die honderd procent beter waren dan de Fransen die we later gerookt hebben toen we bij het geheel kwamen. Ik moet wel zeggen dat we onder goede bewaking bleven staan, dat bleek toen ik behoefte had om naar de W.C te gaan. Ik werd door één der schildwachten uitgelaten, die mij te kennen gaf dat ik voor moest gaan, en hij volgde me op de 109  hielen, met het geweer in de hand. De W.C was maar vijftig meter van onze verblijf plaats af, maar ook in de W.C werd ik niet alleen gelaten, ik werd netjes gevolgd tot in de W.C. hier zette de Engels man zijn geweer bij de voet en bleef er netjes bij staan totdat ik klaar was, hoewel ik biets op z’n gezelschap gesteld was. Met de andere geburde later precies hetzelfde ook werden op de zelfde manier terug gebracht. We waren gevaarlijke staatsmisdadigers, tenminste we werden zoo beschouwd, en dit alles hadden we te danken aan die vriendelijke Frans officier. Zoo vertelde ons een Transvaler die Transvaals Hollands sprak, of liever gezegd het nederlands spreekt in omgekeerde zinnen. Deze soldaat kwam ons opzoeken om een praatje te maken met ons,later merkten we wel dat hij gestuurd was om ons uit te horen Hij begon mee te vertellen dat zijn vader en moeder ook in Holland geboren waren, en hij zelf was in transvaal geboren, ook had hij al een paar maal aan een front gevochten o.a. ook in Marokko. We moesten wel goed opletten vanwege het eigenaardig hollands taaltje dat hij er uit brabbelde, maar toch konden we hem wel volgen. Na een heel praatje met ons gehad te hebben 110  vroeg bij bijzonderheden over Holland, en wat we zooal meegemaakt, en hoe we zoover in Frankrijk gekomen waren. Ook vertelde hij, wat de oorzak was dat we hier opgesloten zaten. Een Fransch officier had ons gadegeslagen vanaf het moment toen er vele Duitse vliegtuigen in de omtrek, en op de plaats waar wij waren aanvallen deden. Volgens deze officier hadden wij vreemde handelingen gepleegd, op welke  manier wist de transvaler niet. Nu wil het toeval dat wij op de zelfde boerderij aankwamen, waar hij verblijf hield. Was dit niet geweest, en hadden we op de weg gebleven, hadden we toch opgepikt geworden. Want hij had inmiddels reeds opgebeld, en het zoo erg gemaakt dat het niet anders kon, dat er geen twijfel bestond, we waren vast en zeker parachutisten. De Transvaler zei:”Je mag van geluk spreken, dat zoo’n goede hulp gehad hebt, anders waren jullie er vast en zeker niet meer geweest.” Ik zei tegen hem dat het toch wel verschrikkelijk was, als ze eens in konden denken dat ik zelf in Holland tegen parachutisten gevochten heb, en nu hier zelf voor parasutist aangezien word, en zelfs tegen de muur geplaatst werd, en nu gevangen zit 111  “Is dat niet treurig”?  “Ja zegt hij dat is oorlog, en dat heb je te danken je eigen kamaraden, die verraders uit Holland. Blijkbaar wist hij genoeg, want hij stond op, en zei:”Het zal misschien nu nog wel meevallen voor jullie.”Daarna wenste hij ons het beste en verdween. Het was ondertussen zoowat donker geworden, en we besloten maar te gaan slapen, nu daar hadden we geen gebrek aan, ook niet aan vermoeidheid Hoewel ik in het begin niet in slaap kom komen, van de pijn die ik had aan mijn voeten die lelijk aan het ontsteken waren, zoo erg dat er een rottig luchtje aan begon te komen, dit alles kwam van het vele loopen, en jakken, zoodat ze helemaal stuk gegaan waren, en doordat ik nog niet in de gelegenheid geweest was om ze te verzorgen, en geen andere verschoning had, was het een zware ontsteking geworden. Ook mijn schouders waren lelijk ontstoken van m’n uitrusting, maar na een poosje viel ik toch in slaap. En zoo sliepen we deze nacht als gevaarlijke staat misdadigers, gevangen in een paardenstal, ongeveer veertig kilometer bezijde Rouaan (noot: Rouen) in Frankrijk.

 
112                                                  Woensdag 22 mei 1941

Om ongeveer half acht werden we gewekt, door twee soldaten, die thee brood en cornet beef brachten ook werden er een paar emmers water gebracht om te wassen. Nadat ik me gewassen had keek ik even naar buiten, het was goed weer, en het beloofde weer flink warm te worden, want daar hebben we ook mee te kampen gehad, ondraagelijke warmte die je naar mijn meening alleen maar in Frankrijk aan de lijve kunt ondervinden. Ook zag ik wel dat onze bewakingspost nog steeds op de zelfde manier gehandhaafd bleef. Na ons ontbijt, werd ons duidelijk gemaakt, dat we vandaag, overgebracht zouden worden, waarheen werd niet gezegd. Maar voordat we weggehaald zouden worden, had ik een eigenaardig voorgevoel, dat er nog wel iets vreemds zou gebeuren iets ongewoons. En het kwam uit ook. Om ongeveer negen uur kwamen twee Engelse onze stal binnen, haalde een groot knipmes uit de zak, en geboden dat we onze jassen uit moesten trekken. We voldeden hieraan ofschoon met tegenzin want we vonden het niet maar heel gewoon, dat ze met een knipmes voor je neus stonden te zwaaien. Maar we begrepen de 113  bedoeling gauw. Zoodra we onze jassen uit hadden werden onze bretels afgenomen, daarna werden alle knopen die we nog aan onze kleren hadden daarvan afgesneden. Waar het voor was wisten we niet., later zijn we het te weten gekomen. En vertelden ons als volgt. Het is in Engeland de gewoonte, wanneer ze misdadigers in tijd van oorlog krijgsgevangen, of mensen die voor hun gevaarlijk kunnen zijn als zij vervoerd worden, de knopen van hun kleren te verwijderen om alzoo de kans van ontvluchten kleiner te maken. Zoo gebeurde dan ook met ons. We bleven nog steeds onvertrouwde gasten, wat we ook wel aan de soldaten konden merken, wanneer ze bij ons kwamen, of voor bediening, of voor het bewaken van ons, hun gezichtsuitdruk bleven steeds strak, en enigszins angstig, hun opdrachten voerde ze correct uit en vlug en zonder commentaar uit. Nadat ons de knopen afgesneden waren, werden we tien minuten later op een lorrie of Engelse platoontruck geladen Dat is een klein Engels militaire vrachtwagentje waar in tijd van oorlog een sectie met matriaal op vervoerd kon worden. Nadat we Engelse soldaten bij ons op de wagen 114  een officier stapte voorin bij de chauffeur, en weg waren we van dit kamp. Waar naar toe dat wisten we niet , mogelijk naar een origineele gevangenis zoo dachten we. Toen we de poort uit waren, ging het op de richting Rouaan aan. Er werd geen woord gesproken, en het ging met de ongeloofelijkste snelheid, om toch maar zeker geen kans van ontvluchten te geven. Als je het goed naging we werden steeds nog seriues voor Duitsers aangezien. Ogeveer kwart voor tien kwamen we in een groote stad aan dat Rouaan moest zijn, dat we hier veel bekijks hadden, verafschuwend aangekeken kun je wel begrijpen. We reden dwars door de stad heen totdat we aan een kazerne kwamen, waar we inreden. Nu we dachten hier zullen we wel veilig opgeborgen worden. De officier stapten uit en ging een groot gebouw binnen. Na tien minuten kwam hij terug mompelde enige onverstaanbare woorden tot zijn chauffeur en tot onze grote verrassing reden we de kazerne weer uit. De zelfde weg terug helemaal de stad uit, daarna werd rechts afgeslagen totdat we aan een groot Engels kamp kwamen, waar aan de ingang twee Engelsen op wacht stonden. We reden hier binnen tot aan de wacht 115 waar we stopte en ons verzocht werd, van de wagen af te springen. Bij het af springen van de wagen had ik me wel te buiten kunnen gaan, en als ik gedurven had had ik enige van die Engelse ondersteboven geslagen. We sprongen er één voor één af, en bij elk van ons viel bij het afspringen van de wagen de broek op de hielen, waar ze het grootste plezier om hadden. Daarna werden we de wacht binnen geleid, waar we voorlopig ons verblijf kregen. Het viel wel direct op dat deze soldaten hier op wacht zaten, heel wat vriendelijker waren. Ze praatte en lachten tegen ons, hoewel we er niets van konden verstaan wat ze zeiden. In ieder geval we kregen weer wat te eten. Zoo zaten we hier te miden van de Engelse, de een zat al vremmder te kijken dan de ander, want we wisten nog steeds niet wat ons te wachten stond, omdat we nog steeds voor Duitsers werden aangezien. Om ongeveer twee uur ’s middags, kwamen twee schildwachten ons één voor één halen. Er moest een verhoor afgenomen worden. Ik was de eerste die verzocht werd om mee te gaan. Vanuit de wacht moest ongeveer tien minuten gelopen worden 116  voordat we aan het zoogenaamde hoofdkwartier aankwamen, een mooi stenen gebouw, die zeldzaam waren op dit kamp. Het meeste bestond uit hout en blikken boog barrakken. Hoezeer we nog voor Duitsers aangezien werden, bleek wel aan de beide schildwachten, die me begeleidde naar het gebouw. Hun mannier van doen tegen mij was opmerkelijk zenuwachtig, en ze waren tamelijk ruw. Ik werd binnengeleid in een grote gang, waar gewacht moest worden, totdat bevel gegeven zou worden, de zaal binnen te komen. Dat liet niet lang op zich wachten, Ik moest de zaal binnen komen, de schildwachten, bleven in de gang. De zaal die ik binnentrad zaf er keurig uit, goed belegd met mooie tapijten, achter in de zaal een doorgetrokken toonbak waar achter de heren oficieren en opper officieren achter gezeten waren, ook waren er twee Franse officieren aanwezig. In het begin maakte het me wel iets zenuwachtig, bij het zien van al dat hoge gedoe die uitgemonsterd waren met rood goud en zilver op hun uniformen en ik weet al niet meer. Ik kwam voor de zoo genaamde soort van toonbank te staan, groette zooals het behoorde en nam toen mijn Franse muts 117 af die ik een paar dagen terug ergens in ergens in Frankrijk gevonden had. Ik trachtte natuurlijk zoo’n best mogelijke indruk te maken, wat me naar ik geloof, goed af ging. Daar stond ik nu, in de houding voor acht vreemde officieren, die me zoogenaamd als een vijand beschoude voor een spion of een verrader, of ik weet al niet meer. Op eerste ogenblikken werd iets tegen me gezegd, maar werd ik van kopt tot teen opgenomen. Na enige ogenblikken begon de leidende officier tot me te spreken in het Duits, vragen te stellen van zooals : “Spreekt u Duits”. “ben je dikwijls in Duitsland geweest”en dergelijke dingen meer. Maar ik gaf overal een ontkennend gebaar op dat ik het niet kon verstaan, wat er gezegd werd. Hoewel ik hem vrij behoorlijk kon volgen wat hij zeide. Want deze officier sprak zeer beschaafd en duidelijk de Duitse taal, hoewel ik er niet heel goed mee op de hoogte was, kon elk woord van hem begrijpen. Nadat me nog gevraagd werd of ik ook Frans en Engels kon spreken waar ik ontkennend op moest antwoorden, daarna werd me naar papieren en al wat ik bij me had gevraagd. Ik leverde alles in, behalve mij foto’s maar ook deze moest ik afgeven. Daarna werd ik weer terug naar de wacht gebracht, en was de volgende aan 118  aan de beurt. Ongeveer vier uur hadden allen een beurt gehad en iedereen had het zelfde te horen gekregen, en ook alles moeten afgeven. In wacht konden we ons wel vermaken, die Engelse waren steeds druk en zaten vol met grappen. Om vijf uur werd er weer eten gebracht dat allemaal in blik verpakt was, maar buitengewoon goed, we kregen het zelfde wat hun kregen, en deze keer, waren er ook flessen wijn bij dat was de eerste keer dat we wijn proefde in Frankrijk. Dat is de kost of maaltijd van de Fransen. Een stuk brood, met wat erbij natuurlijk een grote kom met water, en een fles wijn. We hadden het goed hier bij die Engelse hier, goed te eten en te drinken, we kregen volop cigaretten te roken en goeie cigaretten ook De beste Engelse cigarette de player. Zoodat we zoo langzamer een beetje op ons gemak begonnen te voelen. Als ‘s avonds toen we moesten gaan slapen dat was niet zoo prettig. We kregen de man vier dekens en daarmee konden we op de stenen vloer gaan liggen. Dat was niet erg aangenaam, en het duurde lang voordat we slaap konden vatten. te meer ook nog dat we een zware luchtaanval kregen. die twee uur duurden en de bommen overal in het rond vielen, Maar we waren wat gewoon, we hadden 119 al reeds op de gekste plaatsen geslapen en ik zelfs had al twee nachten in een sloot geslapen. We stonden ’s morgens wel met een beetje stijfe knoken op maar dat mocht niet hinderen, we leefde nog dat was in deze tijd het voornaamste, ontberingen gaven niets.

Donderdag 23 mei 1940

Om zeven uur werden we gewekt. We stonden op er waren zoo stijf als een oud bovendien had ik veel pijn aan mijn voeten die gedurende de vlucht veel geleden hadden, en die ik ook niet naar behoren had kunnen verzorgen. Al deze factoren bracht mede, dat aan mijn voeten ernstige onstekingen waren onstaan, en een soort van bloedvergiftiging onstaan. Nadat we opgestaan waren kregen we de gelegenheid om ons te wassen. wat voor we bij de Engelse zaten, ook geen mode meer geweest was. Aankleden behoefde we ons nog niet, dat was hetzelfde gebleven, met de kleren waar savonds mee naar bed gingen, stonden we ’s morgen mee op, en hoefde dan alleen onze jas aan te trekken, en dan waren we weer gekleed. Na het 120  wassen, kregen we eten, van morgen was het kaas en sjam. Na het eten, konden we de plaatsen in de wacht weer innemen, en de dag rustig afwachten Ik had aan een van de korporaals mijn voeten laten zien, of liever gezegd ik liet mijn sokken zien die aan m’n voeten vastgeplakt waren, wat wel enigzins te begrijpen is, als ik je schrijf dat ze sinds de invasie niet meer van me voeten afgeweest waren, behalve in IJzendijke, waar we een nacht bij burgers geslapen hadden. De korp had het doorgegeven, en om negen uur, kwamen ze me halen om bij de dokter te brengen. Bij dokter gekomen, die direct opviel als een zeer vriendelijke man, schudde bedenkelijk het hoofd toen hij naar mijn voet keek, ook kwam er een eigenaardige ongezonde lucht van mijn voeten, wat natuurlijk ook te begrijpen viel. Aan de vriendelijkheid van deze man echte ik in het begin nog niet veel waarde We waren eenmaal bedrogen geweest, door een vriendelijk persoon, zoodat ik me niet licht voor de tweede maal wou laten beet nemen. Achteraf bekeken is dat met deze man niet het geval geweest. Dit was een vriendelijke man en dat bleef hij ook. Ik heb veel aan hem te danken gehad, ik zal hem ook niet snel vergeten. 121 Ik moest op een stoel gaan zitten en zoo lang wachten tot hij warm water klaargemaakt had. Toen hij dit klaar moest ik met m’n sokken aan in tamelijk heet water gaan zitten, om het zaakje los te weeken. Dit viel niet mee ik kon me best zonder lachen houden vooral toen de sokken van me voeten gehaald werden. Dat m’n voeten onderkomen waren bewees wel het water, dat zoo zwart geworden was als kool, en nu moesten ze nog afgewassen worden. Na afgewassen te zijn vertoonde m’n een paar flinke wonden aan de hielen en trekkers, met een licht verschijnsel van bloefdvergift, wat er uitgehaald werd met een soort pennetje. Toen ik verbonden was kreeg ik een cigaret e van hem. Het was een aardige man, en het scheen dat hij me mocht. Tijdens het behandelen praatte hij voortdurend tegen me, jammer dat ik niets van hem kon begrijpen of verstaan. Alleen dit kon ik begrijpen you come back this afternoon at four o’clock. dat four o’clock maakte me duidelijk dat ik vanmiddag om vier uur terug moest komen En inderdaad het was ook zoo om vier uur werd ik weer gehaald om weer verbonden te worden, wat weer gepaard ging met dezelfde vriendelijkheid. De rest van de dag brachten we door met ons te vermaken bij het kaartspel van de Engelse 122 en met henzelf, want het waren echte grappenmakers Ook werden adressen geschreven, Foto’s bekeken, en leerden we enkele woordjes Engels spreken. S avonds sliepen we weer op ons stenen bed.

Vrijdag 24 mei 1941

Het was weer om zeven uur opstaan, en na gewassen te zijn konden we weer aan tafel. Na het eten werden we los gelaten, dw.z. we moesten gaan werken, putten graven borden wassen papier rapen rond het kamp en allerlei andere baantjes. Om tien uur moest ik weg weer naar de dokter. Ik kreeg weer dezelfde behandeling. Na behandeld te zijn moest ik op hun wachten. Ik zou een baantje krijgen zei hij. Om elf uur was hij klaar met zijn ziekenrapport. Ik stapte met hem in zijn auto, en zoo reden we naar zijn villa twintig minuten buiten kamp. Het scheen dat we het vertrouwen gewonnen hadden van de Engelse, want ze werden ook veel vrijer in hun mannieren tegenover ons. Bij de villa aangenomen werd ik direct aan het werk gezet, kamers aanvegen borden wassen, bij de kok in de keuken helpen enz.
123  Ik begon het goed te krijgen hier, volop te eten het beste van het besten cigaretten zooveel ik wou hebben. Ook kreeg volop wijn te drinken. Die dokter behandelde me precies of hij vader over mij geworden was. Hoe het kwam ik weet het niet, maar ik was bij hem in de smaak gevallen, en ik kon doen wat ik wou. Ook de Duitsers wisten dit kamp te liggen ’s middags werd er een aanval opgedaan. met drie vliegtuigen ze lieten achtien bommen vallen, en mitrieerden het kamp twee maal, er werd enige schade aangericht en er vielen twintig slachtoffers te betreuren die in een barrak waren waar een voltreffer op kwam. Ik was toevallig niet in de kamp, ik ben ook niet in een schuilkelder geweest. Maar we hebben alles gade geslagen vanuit de villa van de dokter. Ik heb de bommen zien vallen, het duiken der vliegtuigen en het mitrieeren het was verschrikkelijk, alleen het huilen of gefluit van de bommen en het lawaai van de mitr maakte je al gek. Ik was benieuwd naar m’n kammerraden, of hun soms iets overkomen was. ’S avonds kwam ik weer bij hun en gelukkig waren ze er allemaal nog. Ze hadden in een schuilkelder gezeten vlak bij waar een voltreffer op de barrak gekomen was, en daardoor twintig slachtoffers. twaalf doden en acht gewonden 124 zoo vertelden ze. Ook vertelden ze dat er een Duitse parasutist in Engels uniform gevangen genomen was, en al reeds doodgeschoten was. We brachten de avond weer door in de wacht tot tien uur toen was het weer bedtijd.

Zaterdag 25 mei 1940
 
's Morgens om zeven uur werden weer gewekt uit ons stenen bed, hoewel het nog steeds hard was, waren we er al enigszins aan gewend geworden en lang niet zoo stijf  als de eerste morgen. Na het eten moest ik weer op het ziekenrapport. Hoewel m’n  voeten nog lang niet beter waren, waren ze in deze paar dagen van behandeling heel  wat opgeknapt. Na het ziekenrapport reden we weer naar de villa toe. Ik werd weer aan het werk gezet, en trok voor het eerst mijn jas uit omdat het zoo verschrikkelijk  warm was vandaag. De andere dagen was het ook wel warm geweest, maar toen had ik  m’n jas niet uit durven trekken omdat ik wist dat ik een flanel aan had, dat er uit zag als een kolenbaal. Sinds de oorlog uitgebroken was, was het niet meer van mijn lichaam afgeweest. Ondanks de vele strubbeling die we meegemaakt hadden, van in sloten liggen in modder zand en water enz enz. Toen de dokter me zag in deze kolenbaal 125 sommeerde hij, deze direct uit te trekken, en gaf me een Engelse borstrok. Het was ongeveer elf uur toen een ordonnans op de motor de villa kwam op rijden en vroeg om de dokter te spreken. Toen de dokter kwam, begon de ordonans een rij af te ratelen waar ik geen bal van verstond. Even later zooals ik wel verwacht had, alhoewel ik er niets van verstaan had dacht ik toch wel dat het over mij ging, kwam de dokter en beval mij om mijn jas aan te trekken. Toen moest ik meekomen, hij reed zijn wagen uit de garage gaf me nog enkele cigaretten, en toen stapten we in de wagen. Ik begreep nu wel wat er ging gebeuren. We zouden natuurlijk vrijgelaten worden, of ergens anders heen gebracht worden. Waarheen ja dat wist ik natuurlijk Nieuwe tafarelen meemaken misschien? Jawel, toen we op het kamp aankwamen, stonden de jongens al klaar voor het vertrek. Ik vroeg de jongens “Waarheen gaan we”  ze wisten het niet. Ik me spullen bij elkaar gepakt die ik nog had, en ook op de lorrie die al klaar stond. We namen afscheid van al de jongens die we deze dagen hadden leren kennen, ofschoon we elkaar niet konden verstaan maar beter begrijpen. We verlieten dit kamp in ieder geval veel vrijer dan we er gekomen waren, ofschoon er 126  nog twee gewapende soldaten meegingen. Maar we hoefden niet meer onze broeken in onze handen te houden, we hadden onze bretels en knopen teruggekregen. Met een vaartje van ongeveer 90 K.m. ging het naar het zuiden berg op berg af. Na ongeveer twintig minuten gereden te hebben kwamen we in een grote stad aan. Dat was Rouaan. Op school dikwijls van gehoord, maar ik was er nooit geweest. We hadden veel bekijks met onze Nederlandse uniformen aan. Maar geen lach kwam op de Franse lippen, ze keken ons allemaal even vuil en valsch aan. De reden daarvan was, dat ze ons voor Duitsers aanzagen, vanwege onze uniformen, die veel van de Duitsers weg hebben. Na een paar staten doorgereden te hebben kwamen we aan een grote kazerne, die we binnenreden. De officier die er bij was stapte het een of ander burraux op. En de wagen waar wij opzaten met de schildwachten bleef op het binnenplein staan. Na tien minuten, kwam de officier terug, en bleek het dat we hier niet moesten wezen. We reden het kazerneplein weer af dwars door stad en de brede straten van Rouaan, steeds maar op de valse en grimmige gezichten van de Fransen kijkend. Toen we een half uur rondgetoerd hadden 127 kwamen we weer aan een grote kazerne, waar burgers/ mannen in grote rijen op elkaar gepakt stonden. Achteraf bleken dit allen Belgen te zijn die door de Belgische regering opgeroepen van 18 t/m vijfendertig jaar, om zich naar Frankrijk te begeven, voor daar in het zuiden een nieuw leger te vormen Ze stonden daar zoo. Zooals wij ze door Frankrijk hadden zien trekken roodgekleurde dekens en kussen op hun rug, groene blauwe en roode, en ik weet al niet meer, wat voor gekleurde klakken,/ Petten/ ze op hadden in drie rijen stonden ze voor de grote Rouaan kazerne, langzaam voorbewegende, werden hun passen en papieren nagekeken voordat ze, in de kazerne binnen mochten. Wij moesten ook hier uitstappen, en werden direct binnengelaten. Het eerste wat we hier zagen toen we de kazerne binnenkwamen één stinkende vuile modderpoel, een vieze keuke als je er je neus in stak viel je flauw echt Fransch Trouwens in heel Frankrijk is het een vuile stink boel, iets wat ik niet verwacht. Op het binnenplein lag een grote scrothoop van fietsen, van de Belgen die al reeds verder naar het zuiden vertrokken waren, en die tot hier de tour op de fiets hadden afgelegd. En wanneer ze helemaal hier gekomen waren 128 werden de fietsen in beslag genomen en vernietigd, en kwamen ze op de scrothoop terecht. Ik sprak ook verschillende belgen die de tour helemaal te voet hadden afgelegd. Aan de poort hadden wij de eerste Hollander ontmoet die ons vertelde dat hij zich bij het Franse leger in had laten schrijven, waarvan hij ons de bewijzen liet zien, hij stond nu in de Franse keuken zoo vertelde hij verder: “Ook zijn er nog dertien Hollanders hier zei hij: “Ik zal jullie naar hen toe brengen, Zoo hij bracht ons in de kazerne, de stenen trappen op en naar boven. Deze kazerne was zoo groot, dat je gemakkelijk drie uur zou moeten zoeken voordat je de weg terug zou vinden Honderden vertrekken waren, er in, maar alles was leeg, behalve nu vandaag, zou het weer gevuld worden met de ongeveer drieduizend Belgen die voor de Poort stonden. Overal lag het vol met vuil stroo, en andere vuiligheid. Ook stonk het erg naar menselijke urine. En beneden stond de kazerne half vol met water. Kort om het was een grote rotsooi. Na tien minuten, hadden we de plaats gevonden waar de andere Hollanders lagen. Ze lagen in een vertrek waar het al even grote rotsooi was als in de andere vertrekken. Ze hadden ook wat vuil stroo bij elkaar geraapt en daar sliepen ze op. 129  Het waren allen Limburgers dertien in getal, met de geneutraliseerde kok in begrepen. Ze waren al drie dagen daar, en ze wisten ook niet waar ze heen moesten. Een een Belgische luiteant had gezegd, dat ze kalm moesten afwachten, zoo vertelde ze. Tot dat de tijd daar was en dan zouden ze neer naar Touloussen gaan want daar was ook een Hollands kamp, had hij gezegd. Nu wij waren nu ook helemaal hier, sinds de Engelsen onze de poort binnengebracht hadden, hebben we ze niet meer gezien, dus moesten we ons ook maar weer zien te behelpen. We graapte uit andere vertrekken ook wat vuil stroo bij elkaar, en maakte er een bed va Langzamerhand begon het drukker boven te worden, want steeds kwamen meer Belgen binnen, die gecontroleerd waren binnen, ieder zocht zoog goed en zoo kwaad als het ging een naar omstandigheden goede plaats op. We waren om ongeveer vier uur daar en om vijf uur was het eten. Dat om eten gaan viel ook niet mee je moest soms een uur in de rij staan, voordat je aan de beurt kwam. Het eten dat we kregen was allemaal ruw klaargemaakt, en door ondeskundigen, de meeste die er in stonden hadden nooit een keuken gezien. De soep leek wel schotelwater, Vleesch kreeg je half rauw, maar 130 je kreeg in ieder geval je buik vol. De eerste dag mochten we niet de kazerne verlaten. Ik was hier niets op m’n gemak, vooral niet toen ’s avonds die grote Duitse bommenwerpers over kwamen, we waren hier niet veilig, in deze grote stad, met zijn reusachtige gebouwen en kazerne’s, als er werkelijk iets zou gebeuren, kon je niet weg komen, en ik hoopte dat we hier maar zoo gauw mogelijk vandaan zouden gaan. Tegen dat het begon te schemeren, zijn op het stroo gaan liggen met alles aan natuurlijk, de eene deken die nog bij ons haddenover ons heen getrokken, allemaal hadden ze geen dken, zoodoende deelde ik met wachtmeester Bloemhof. Ik probeerde te slapen maar ik kon niet in slaap komen, en heb zoo wat de gehele nacht wakker gelegen. 's Morgens stond ik op met stijve ledematen en stijf van de kou. Dan kon ook niet anders, je lag op een dun laagje stroo met tweeen onder één deken. Maar het was oorlog en je mocht blij zijn nog onderdak te hebben.

                                             Zondag 26 mei 1941                                                                 
 
We stonden op , dat was gemakkelijk, wanner opstond, was je ook aangekleed, behalve je schoenen 131 aantrekken. Dan gingen we ons onder wassen, dat duurde bijna 10 minuten eer we beneden waren, want we lagen op de derde verdieping. Overal was het een drukte van jewelste, met al die Belgen. Na het wassen gingen we eten, iets wat veel tijd in beslag nam, want je moest soms wel 1 ½ uur in de rij staan voor je iets te pakken had. Ondertussen had ik een leeg limonadeflesje gevonden, om koffie in te halen, want drinkbakjes konden ze natuurlijk niet verschaffen., alles was even primitief. Jemoest je maar helpen met het geen je krijgen kon. In de keuken kreeg je een homp met brood, met vlees of wat er dan was. We moesten het zoo maar klein weten te krijgen, want messen hadden we ook niet, soms kon je er één lenen van een maat die er wel één had. Verders gebeurde er deze dag niet veel bizonders. Alleen kregen we ’s middags permissie om op straat te komen. Nu die kans namen we ik had van een der Belgen een Hollandse gulden gekregen die ik weer bij een andere Belg inruilde voor vijf Franse francs. Zoodoende kon ik cigaretten gaan kopen, die zoo erg mistten. Maar Franse cigaretten, als je twee trekken gedaan, was je bijna dood, ze waren bijna niet te roken voor ons, ontzaggelijk zwaar waren ze. Ook dronk ik 132  voor het eerst de echte Franse wijn, die hier spotgoedkoop is.for 1 ½ franc a liter fles. Een van de jongens had nog een paar francs op zak, zoodoende gingen we naar een café, en kochten twee fleschen win voor vier man. Nadat we hier weg gingen en op de straat kwamen wilden we Rouaan wel eens verder bekijken maar dat was niet nodig. We waren nog maar 100 meter van het cafe af of we werden opgepikt door de Franse politie. Papieren werden nagekeken, en dan brachten ze ons met een wantrouwend gezicht terug naar de kazerne. Dit gebeurde tien twintig malen per dag zoolang als we daar waren. Sommige van onze jongens hebben het gehad dat ze 100 meter de poort uit waren , dat ze opgepikt werden en terug naar de kazerne gebracht werden. Je kon bijna niet weggaan, want keer op keer werd je opgepikt en teruggebracht, hoewel we toch permissie hadden om weg te gaan. Maar dat was alleen vanwege onze uniformen, die weinig verschelen van het Duitse zoodat we steeds voor Duitsers aangezien werden. Hoe dieper je in Frankrijk kwam hoe erger dat werd. Nu we werden teruggebracht en gecontroleerd aan de poort. Toen alles in orde was, zijn voor vandaag maar niet weer weggegaan.

 
133              Maandag 27 mei 1941
 
Kwam eindelijk bericht dat we vanmiddag weg zouden gaan. Een Belgisch Officier vertelde ons dat we met de Belgen mee zouden gaan naar Toulouse, want daar was ook een Nederlands kamp. Ik was blij, want ik voelde me niets op mij gemak hier, en ook de andere twaalf niet. Het begon steeds warmer te worden in Rouaan. De Duitsers begonnen vaker en in grotere getale boven Rouaan te komen, en ze hadden al reeds enkele bommen in de voorstad afgeworpen. Luchtgevecht begonnen boven de stad plaats te vinden, en het afweergeschut begon zoowel overdag als snachts meer in werking te komen Ik moest er niets van hebben, ik had reeds genoeg bombardementen meegemaakt en doorstaan. Aan het front ging het ook bar slecht, de Duitsers braken overal door en waren al niet zoo heel ver meer van Rouaan af. Zoodat het hoog tijd werd dat we hier wegkwamen, want meevechten konden we toch niet meer, want we hadden geen wapens meer. Er werd ons gezegd dat we om 1 uur met onze spullen die we nog hadden klaar moesten staan met wat brood en drinken bij je. Dan zouden we naar de haven in Rouaan gaan, Waar een groot troepen transportschip 134 klaar lag in de Seine, die ons met de Belgen naar Bordaux (noot: Bordeaux) zou brengen. Wij hadden voor alles gezorgd, en om 1 uur traden we buiten aan. Waar alles in rijen van vier opgesteld werd. Het was een eigenaardige gewaarwording, toen je deze stoet opgesteld zag staan. Mensen van allerlei soort rang en geloof, waren in deze  rijen opgenomen. Advocaten leeraars schoolmeesters, douane, politie agenten  tramconducteurs spoorweg personeel, landlopers alles wat je maar indenken kon, was  aanwezig. En daar achter volgde wij met 13 Hollanders in onze smerige Hollandse uniform, dat er lelijk gehavend uit zag, maar wat er onder zat , was gelukkig tot nog toe  heel uit de strijd gekomen. Tegen drie uur was alles gereed, om te vertrekken. En om drie uur werd het sein van vertrek gegeven. Ik had nog nooit van mijn leven, zoo’n optocht of stoet van mensen bij elkaar gezien. We waren blij dat we weg gingen hier,hoewel we in spanning waren, wat er nu weer voor ons was weg gelegd. Op onze weg naar de boot die langs de spoorweg leidde. Zagen we op het station grote troepe  concentraties van arabieren, en negers die op transport gesteld werden naar het front 135 Na een uur en kwartier door kronkelde en heuvelachtig smalle weegjes, die in Frankrijk veel voorkomen kwamen aan de haven aan, water door nat van het zweeten, want het was verschrikkelijk warm, soms leek het je wel of je in de woestijn liep. De boot lag reeds al klaar, helemaal leeg schijnbaar, want de boot lag ongeveer 20 meter boven de waterspiegel. Na drie kwartier gewacht te hebben, Werd er medegedeeld, dat er rechtsomkeerd gemaakt moest worden, Want de kapitein wou het niet op zijn verantwoording nemen, al deze mensen aan boord te brengen, en op de bestemde plaats af te leveren. Hij zei: “Het is zelfmoord zoo vertelde de Belgische luitenant, en vaarde niet uit We moesten weer dezelfde lange weg terug. En wat ik lang verwacht had gebeurde toen we op de grote weg aankwamen. We werden weer voor de zooveelste keer aangevallen. Daar kwamen drie Duitse verkenningsvliegtuigen uit het Westen, die op verkenning uit waren, we merkten ze eerst pas op toen er op geschoten werd eerder hadden we ze niet gezien. Maar zij hadden ons wel opgemerkt en kwamen recht op ons aan vliegen, en na een paar maal boven ons rondgecirkeld te hebben 136 doken ze op ons af, en hun mitrailleurs kwamen in werking. Het was een ware paniek, dat kan ik je wel vertellen. De mensen vlogen alle kanten uit over elkaar heen enz. Waar de andere Hollanders gebleven waren weet ik niet. Maar ik met nog een Hollandse soldaat vlogen een huis binnen. We kwamen in een soort keuken terecht, waar de mensen rustig zaten te eten, en blijkbaar, helemaal niet wisten wat er aan de hand was. Ze keken vreemd aan toen we de keuken binnen kwamen stuiven, een meer ernstige uitdrukking kwam op hun gezichten. Daar waar twee vrouwen in huis een man en twee kinderen. De eene vrouw begon te spreken tegen ons en vroeg Par le vous la Francé ik zei: No Hollandé. O wie owie zei ze toen , en begon een brok Frans af te ratelen waar we geen klap van verstonden. Ik maakte ze duidelijk met gebaren dat het buiten niet pluis was. Ze had mij blijkbaar begrepen. Want ze ging naar buiten en de anderen ook, en wij hun achterna Het was eigenaardig maar binnen kon je niets van het geronk van vliegtuigen gewaar worden. We kwamen buiten, en de vliegtuigen suisden nog steeds boven
137 in de lucht, en doken laag naar de grond toen hun moordend vuur afgevend. We stonden niet lang buiten, want het was veiliger binnen. De mensen presenteerde ons een stoel, en gaven ons limonade te drinken, en we kregen ook een paar stukjes chocolade. De grootste moeilijkheid en ongemak voor ons was, dat we geen Frans konden. De mensen zeiden af en toe eens wat, en we konden hun geen antwoord geven. Ook hadden we gaarne met deze mensen wat willen praten, dat had weer eens goed gedaan, je was weer eens opgelucht geweest, dat je leed eens aan iemand kunnen vertellen had, maar helaas we konden het niet. In ieder geval deze mensen waren zeer vriendelijk voor ons, en hadden zelf medelijden met ons, dat kon je zien. Dat kwam natuurlijk door dat we er zoo gehavend uit zagen, en niet de macht hadden met de menden konden spreken, zoodat we een enig zins nerveuze indruk maakten Na ongeveer een half uur binnengezeten te hebben namen we afscheid door een handdruk. Op de straat gekomen zagen we overal troepjes met Belgen lopen. De stoet was eenmaal uit elkaar geslagen geweest, en hervormde zich niet meer, en ieder
138 ging op zijn eigengelegenheid terug. De moffen waar gelukkig verdwenen, zoodat alles weer rustig was, alleen kon je hier en daar sporen zien van kogelgaten, die de moffen hadden achtergelaten in telegraafpalen, aanplakborden, en zelfs aan enkele huizen, die licht beschadigd waren. De andere Hollanders zagen we niet meer. Toevallig kwam we in gesprek met twee Belgen, die uit Antwerpen kwamen. Die namen ons mee naar een café. Deze twee kanapen waren een stuk voor op ons. Ze hadden nl. goed wat Franse francs op zak, en spraken vloeiend Frans. Wij misten dit allebei. We kwamen in een klein café en kregen een glas bier van deze jongens. Hier zou je niet gezegd hebben dat er een oorlog aan de gang was. Er werd volop muziek gespeeld, en het café was overvol. We kregen ook nog een paar glazen bier van een Fransman, het smaakten wel met dit snik heette weer. Na ongeveer een uur hier geweest te zijn gingen we terug naar de kazerne. We kwamen hier aan om ongeveer half zeven,en ik geloof wel dat we als een van de laatste binnen waren, ook al de andere Hollanders waren thuis, en zaten reeds al te eten. Ik heb niet gezien dat er mensen of 139 soldaten getroffen werden of getroffen waren door mitr. kogels. Met dat al was onze blijdschapte niet gedaan omdat we nou weer terug in de kazerne waren, waar ik me helemaal niet thuis gevoelde. ‘Savonds zijn we de stad ingegaan, en werden verrast door een donderbui we schuilde onder een grote overkapping van de markt.

Dinsdag 28 mei 1940
 
S morgens kwam er bericht, dat we ’s avonds zouden vertrekken met de trein naar Bordaux. Dit was weer nieuwe hoop, en we verlangde naar de avond Hoe eerder we weg zouden gaan hoe beter, want het werd steeds warmer hier. Elke dag en nacht en in steeds grotere getale begonnen de moffen buiten en boven de stad te komen. Ik moest er niets meer van hebben. Ik vond dat ik al genoeg meegemaakt had. De dag duurde lang, en we waren bang dat het misschien weer uitgesteld zou worden. Maar neen Gelukkig niet, om zeven uur werd alles gewaarschuwd dat ze zich klaar moesten maken voor vertrek. Wij zorgde dat we nog wat brood te pakken kregen, want er werd gezegd dat het de gehele nacht door reizen was, en dan zouden we dan wel niet te teveel krijgen. Om acht uur was de stoet gereed, en vertrokken we naar het station. Het duurde nog al wat voordat alles 140 in de wagons was. En het was eerst negen uur voordat we vertrokken. Den gehele nacht werd doorgereisd. We zaten op elkaar gepakt met negen en tien man in één coupé zoo het viel niet mee te slapen. We passeerden vele tunnels grote en kleine, ook was het verschrikkelijk warm in de coupé’s. ook de andere dag reisden we de gehele dag door, bijna zonder eten hier en daar kon je een klein stukje brood vast krijgen op stations als je er gauw was. De reis ging over Orleans naar Bordaux waar we 29 mei 1940 s’nachts om half twee aankwamen. Zoodat we detig uur achter elkaar in de trein gezeten hadden. Dat was meer dan genoeg want we kwamen er allemmaal zoo wat half door uit. Hier zouden we een paar dagen stoppen en dan verder vertrekken nar Toulousse, nog verder naar het zuiden om opnieuw gereorganiseerd te worden. We bleven voorlopig op het station, en kregen voor het eerst weer wat behoorlijk te eten brood en koffie Nadat we gegeten hadden, kwam de Belgische Officier die ons meegenomen had bij ons en zei: ”Dat hij geinformeerd had bij het Hollandse kamp in Toulousse En het resultaat was dat daar helemaal geen Hollands kamp bestond. Zoodat hij zich vergist had. De beste 141 weg was zei hij, om weer naar Caen te gaan een plaats in de buurt van Parijs. Daar moesten vast en zeker Hollanders wezen, Inmiddels had hij ook voor reispapieren gezorgd welke hij aan de wachtmeester gaf. Jullie kunnen nog een paar uur in de goederenloods slapen, en dan vertrek je om half zes in de morgen. Hiermede scheepten hij ons af En daar stonden weer met ons negentienen, als hazen in de sneeuw. Ik sliep deze paar uur tussen een stapel met suikerbalen, mijn jas over mij heen gegooid, en ik sliep. Om half zes werden we gewekt door een Franse stationsknecht.

Donderdag 30 mei 1940
 
Om zes uur kwam de trein voor. We werden in een goederen wagon geladen, en daar ging van Bordaux naar LaRoch (noot: La Rochelle?) Tours Blois Nantes. In Nantes kwamen we aan n.m. half vier. Hier moesten we overstappen en wachten tot zes uur. Zoodoende kregen we gelegenheid weer eens wat eten te pakken te krijgen, Het zou wel smaken, want sinds gister avond en dat was in Bordaux hadden we niets meer gehad. Het eten werd ons verstrekt door middel van het 142 Roode Kruis. Welk op bijna ieder groot station aanwezig was. Hun hoofdtaak was de verzorging van burgers speciaal vrouwen en kinderen, die hadden moeten vluchten, en die hier op dit station in grote getale aanwezig waren. Vele Franse en Belgische mannen vrouwen en kinderen zaten op hulp te wachten. Ik heb nog met enkele gesproken. Nantes is een geweldig groot staiton. Nadat het inwendige van de mens versterkt was, en hier en daar nog eens rondgekeken hadden ,was het weer tijd om te vertrekken. Precies om zes uur werd weer gestart, en ging het naar Angers Lemans, waar we om 9 uur binnen liepen, en weer overstappen. Hier moesten we wachten tot half één snachts. We mochten het station niet af. We kregen weer wat eten te pakken, daarna gingen we slapen in een goederen loods. Om kwart over twaalf werden we wakker gemaakt. En precies half één ging het weer op transport in een goederenwagen naar Caen. Welke plaatsen we gepasseerd hebben weet ik niet, want kort nadat we weer vertrokken, waren, viel ik weer in slaap, en werd wakker ’s morgens om half acht toen we in Caen aan kwamen. Dit was de tweede grote treinreis geweest 143 die 25 ½ uur geduurd had. Onze papieren werden op het station nagekeken. Daarna brachten ze ons weg Caen in. We kwamen wel in een kamp terecht maar in geen Hollands kamp. Het was een Pools kamp waar ze ons brachten. We konden wel geen Pools of Frans, maar ze brachten ons toch zoo ver dat we konden begrijpen, dat er geen Nederlands kamp bekend was, maar ze zouden proberen het te vinden. De Polen waren heel aardige kerels Ze hielpen ons van alle kanten. Ze zorgden dat we te eten kregen, gelegenheid om te wassen en scheren, (wat weer wel nodig was) en we kregen cigaretten op de koop toe. Nadat we daar mee klaar waren werden we ondervraagd in het Duits, dat we het beste van alles konden verstaan. Verder moesten we hier wachten tot zoo lang er bericht zou komen, waar ergens een Nederlands kamp was. Dat duurde niet zoo erg lang, want om 11 uur kwam het bericht dat ze er een gevonden hadden, 12 Km van Caen af in een dorp dat La dilivrande geheeten was. Wij waren overgelukkig toen we dit te horen kregen We zouden weer bij een Nederlands onderdeel terugkomen, dat betekende, dat onze zwerftochten met al 144 zijn narigheden en gevaren gelukkig afgelopen zouden zijn. We werden door een Hollandse auto gehaald met Hollandse mensen, je kon onze vreugde natuurlijk wel indenken. Om twaalf kwamen we daar aan. Het plaatsje heette niet De livrande maar Douvres (noot: de naam is Douvres-La-Délivrande). Delivrande was drie kwartier lopen daar van af. We troffen hier aan ongeveer drie á vier honderd Hollanders. Waaronder ook de marechasee en militaire politie. We werden met ons negentienen apart ingekwartierd bij een boer, waar we in de schuur sliepen. We sliepen hier niet alleen, want ratten en muizen waren hier niet te tellen. Ik ben wel eens wakker geworden dat er eentje aan mijn jas zat te knagen. We hadden hier ook een eigen keuken, die op een boerderij was aangebracht. S avonds kregen we ook voor het eerst geld in onze handen, nl tien franc. Nadat we ons eens flink gewassen hadden, gingen we met drie man naar het plaatsje La delivrande drie kwartier van Douvres af. Dit was een aardig plaatsje jammer dat ik geen geld had anders had ik er wel een souvernir gekocht, trouwens in elke plaats had ik dat willen doen, maar het geld ontbrak. We lieten ons haar knippen bij een kapper die een 145 hele mooie deur voor zijn zaak had hangen nl een bam boe deur zoo die je in de tropen ook aan kan treffen. De bediening was een damesbediening. Nou ze hadden heel wat werk aan ons, er kwam tenminste heel wat af. Na het knippen kochten we een pakje Franse cigaretten en een glaasje wijn in één van de cafe’s, toen gingen we weer terug want onze centen waren op. En ook de avond was grotendeels om. Een van ons kocht nog een paar witte broodsje heel duur, maar dat mocht niet hinderen, want het Franse brood wat voor de soldaten bestemd was, was niet om te eten, oud en zoo zuur als azijn. Zoo dat degenen die nog wat centen van hun eigen hadden kochten natuurlijk witte brood. Ook de marchasees en militaire politie waren hier. Zij stoken ons allen de ogen uit want hun kregen geld in overvloed. De zon gingam onder en het werd een zoele avond. We begaven ons terug naar de boerderij waar we ingekwartierd waren. We lagen goed en wel op het stroo toen we opgeschrikt werden, door een zwaar gedreun van kanonnen die de boerderij deden schudden, en de ruiten deden kapot springen. Dit was het 146 kanongebulder dat elke avond omstreeks negen uur losbarstte op Le Havre. En dat duurde soms drie uur en langer. Ook luisterde we elke avond naar de nieuwsberichten in het Nederlands die van Parijs uitgezonden werden.

Zaterdag 1 juni 1940
 
In Douvres We werden wakker ongeveer negen uur. De zon stond tamelijk hoog en het was al flink warm. Wasch gelegenheid was er voldoende op de boerderij in de stallen en buiten overal had je waterkranen. Onze taak vandaag was om te zorgen dat we etensgerij bij elkaar kregen we zochten hier en daar wat oude bussen op, maakten ze schoon en we hadden etenspannetjes, ook maakten we een tafel en een eigen vuur, onze lepels en vorken hadden we nog van ons zelf. We waren nu met 21 man. Want in Rouaan was ook nog een sergeant en een soldaat bij ons gekomen. De sergeant Rooms die in Akkenville gewond geraakt was door een bombardement en een flinke wond op zijn rug had. We hadden er twee brutale snaken bij 147 die voor de voedselvoorziening zorgde. Die gingen alle boerderijen en villa’s af. En schooiden en stalen alles wat maar eet baar was. Melk eieren sjam soms kregen ze ook geld, en daar voor kochten we weer wat eten, ook de sergt en de wachtmeester die nog wat geld hadden lieten soms wat mee brengen uit delivrande. Zoo kwamen we aan de kost. We Kooktenen braadde zelf waschte op en dekte de tagel zoo kwamen we aan de kost, en hadden niets met de keuken wagen te maken, alleen s’avonds gingen we middageten halen.

Zondag 2 juni 1940

Het werd weer flink warm vandaag. Vandaag ben ik naar de kerk gegaan in Douvres. Dat was een heek klein kerkje waar ongeveer maar honderd man in gingen. De Fransen kennen geen zondag uit een week dag ze weken . Zondags net zoo goed als in de week of drinken kan ik liever zeggen, want ze zijn doorlopend dronken. Als we in Holland naar het werk gaan nemen we thee of koffie mee, maar dat verandert 148 hier in bier of wijn. Eens zag ik een boer terug komen met een volle kar met koren, waar hij zoo dronken als een aap liep te zingen Elke Fransman heeft een rood blauwe dikke kop en buik van de wijn. Dat is ook de hoofd teelt in Frankrijk. Overal in het zuiden van Frankrijk kun je onnoemelijke grote velden van wijnstokken De cider hebben we vele malen gedronken op de boerderij waar we ingekwartierd waren. Elke avond kregen we een bus vol van de boerin Dit is een meer zure drank en in het begin helemaal niet lekker, dat moet je leren drinken Deze drank wordt het meest gebruikt door Fransen bij de maaltijd in plaats van caffé of thee.

Maandag 3 juni 1940
 
Weer werd het verschrikkelijk warm vandaag. Trouwens al de tijd dat we in Frankrijk waren hebben warm ontzaglijk warm en helder weer gehad. Vele van onze jongens gingen naar het strand bijna elke dag, maar ik ben nooit meegegaan, ging altijd maar onder een boom liggen uit de zon en genoot van de verdiende 149 rust die we hier hadden. Alleen savonds ging ik wel eens naar de stad met een paar jongens, die nog wat centen hadden. Ook om de drie dagen kregen we franc, maar dat had bijna alleen voor cigaretten nodig. Maar als we in een café kwamen kregen we wel eens een glaasje wijn. De wijn was natuurlijk heel goedkoop hier.

4-5-6-7-8 Juni 1940
 
Een dezer dagen ben ik op het ziekenrapport geweest welke gehouden werd in een BBA bus Niets bizonders. Alles precies het zelfde wat hier boven om schreven staat.

Zondag 9 juni 1940
 
Ik had nooit gedacht dat we Frankrijk eens zouden verlaten, en vele met mij niet, ofschoon de krijgsverrichtingen bar slacht gingen en de Duitser steeds verder Frankrijk in drongen. Vanmorgen kwam opeens het bericht dat we gingen vertrekken naar Brest een van de grootste havenplaatsen van Frankrijk, en daarna inschepen voor Engeland. Reeds 150 direct daarna moesten we gaan inpakken. De officieren waren druk bezig met het indelen en maatregelen nemen voor het vertrek. Alle jongens werden van de verschillende kwartieren verzameld op de startplaats. De wagens werden klaar gezet en er was berekend dat er vierhonderd man met de wagens mee kon, terwijl we met vijfhonderd man waren. Die zouden dan met de trein naar Brest vertrekken. Ik ben deze morgen ook nog naar de kerk gegaan in La Delivrande Daar was een heel aardige kerk. Nadat de wagens vertrokken waren. Werden wij verzameldt en gingen onder leiding van een kapitein Zouteriks (noot: na de tekst van het dagboek heb ik het verslag geplaatst dat deze kapitein over de periode tot en met 19 juni heeft beschreven. Het komt vrijwel letterlijk overeen). geheten en drie andere officieren in Delivrande op de trein. We vertrokken om 1.30 uur naar Caen. In Caen moesten we op het station wachten tot kwart voor vijf. Daar trokken we naar Argantan Surdon naar LeMans. Als je natuurliefhebber was kon je genieten van de mooie streken die Frankrijk bezat en van zijn bergstreken. Dan zat je in een dal en moest je hoog tegen bergen opkijken waar de plaatsjes en dorpjes op lagen een andere 151 keer reed je met de trein over een stad heen. Het reizen ging steeds door ook ’s nachts, eten deden we weer maar net als we al eens meer gedaan hadden, in een plaats waar de trein stopt en als je toevallig het geluk had, dat er een roode kruis post op het station aanwezig, had je kans dat je een sneetje brood kon bemachtigen.

Maandag 10 juni 1940
 
's Morgens om 5 uur kwamen we in Lemans aan. Hier moesten we uit stappen. Hier konden we een stukje belegen brood krijgen, als je er als de kippen bij was, nu dat was ik wel wat voor eten deed ik een moord voor. Om zeven uur dertig kwam onze trein en ging weer verder naar Sillé, Gelaumé. Laval, Vitré, Rennes, (kon ik me nog wel herrinneren  want kwamen altijd de tour de france renners door) verder ging het naar Lamballé, St. Brieux, Guin, Gamp, Plouraret, Malaid, waar je vanuit de trein een mooi gezicht op de stad had, die wel 40 meter in de diepte lag zoodat je over de stad heen reed. Landi, Wiseau was het voor laatste station 152 voordat we in Brest kwamen. Eindelijk kwamen we in Brest aan en kregen de haven in zicht, ook liep er een kanaal naar de stad. We arriveerde om acht uur s avonds in Brest Toen waren de jongens die met de wagens naar Brest gegaan waren reeds al op de boot en lagen al twee uur buiten de haven te wachten. Ze zaten op de snelle Beatrix die goed geconvooieerd zou worden. De bedoeling was dat wij ook met bootjes naar de Beatrix zouden gebracht worden, en dan met een naar England zouden vertrekken. Maar het was gauw anders toen we helemaal in Brest waren, we werden in een Likeuren zaak ingekwartierd, en kregen geen toestemming om nog met de Beatrix mee te gaan, ook de chauffeurs hadden bij hun wagens achter moeten blijven, en er was gezegd. De Beatrix zou terug komen om de chauffeurs en de laatste honderd man af te halen. Dus we bleven in Brest voorlopig wachtende totdat de Beatrix ons zou komen afhalen. Een ieder zocht naar een behoorlijke plaats om te overnachten. Ik kwam op zolder 153 te liggen, en maakte dat ik wat stroo kon bemachtigen, nou dat ging me nogal goed af, nadat ik mijn groene legerdelen uitgerold had was ik weer uitgestald. In mijn nieuwe woonplaats. Dat duurde nooit lang ik had alleen mijn groene deken nog maar dat was alles, maar dat was dan ook mijn beste vriend, die heb ik overal mee naar toe gesjouwd. Tot mijn groote verrassing ontmoette ik hier iemand die bij ons uit de buurt kwam n.l. Piet Clarijs uit Ossendrecht. Ik was zeem te ontmoeten, nu konden we ten minste nog eens over het een en het ander praten van onze eigen streek. Nadat we allemaal een plaatsje gevonden hadden, konden we gaan eten in de kazerne rechts van ons want er waren er twee, we zaten er precies tussen in. Als je honger hebt kijk je niet zoo precies, anders had ik nooit in Frankrijk gegeten, maar je was blij dat je nog een stukje beschimmeld brood kon krijgen soms vocht je er om. Trouwens als je een Franschman zag had je bijna al gegeten, ik heb nooit van 154 mijn leven een smeriger en vuiler volk gezien als de Fransen waren. We kwamen de eetzaal binnen, en toen kregen we al een fijne indruk de tafels waren zo vet, om er van te spuwen de banken als je er op ging zitten bleef je er meteen aan plakken. Een paar ruwe vuile koks stonden er in de keuken, die je het beschimmelde brood en half gaar vlees bij je brachtten, het eenige war goed was, was de wijn. Want de Fransen drinken bij hun maaltijden wijn in plaats van koffie of thee, dat kennen ze niet zooals wij dat in Holland kenden. Nou je begrijpt wel dat wij als Hollanders zijnde ons te goed aan de wijn deden, en zoo gebeurde dat we bij elke maaltijd zingende van de tafels gingen, twee flessen wijn opgedronken, en dan nam je nog een pannetje of schoteltje of wat je ook had kunnen vinden, vol mee naar het kwartier, dat duurde zoo voort tot we van hier vertrokken. Ondanks dat er op de borden die we kregen nog resten van twee drie malen terug lagen aten we toch nog 155 smakelijk, en hadden we het hier nog goed tegen vele anderen die bijna niets konden krijgen. De officieren: dat waren kapitein Zouteriks/ een van de beste officieren die ik ooit gekend heb, vervolgens/ 1ste Lt van der Putten, die naderhand zenuw ziek geworden is 2de LT Horn en Hendriks sliepen in de stad. Na het eten dat was ongeveer acht uur ’s avonds gingen de meesten slapen ik ook, en weldra was ik in het land der der dromen. Een officier was ik nog vergeten Lt Du Leau.

Dinsdag 11 juni 1941
 
's Morgens am acht uur gingen we eten. Van negen uur kwam de kapitein met zijn officieren, en werd besloten een marsje te maken door en buiten de stad. Zoo gezegd zoo gedaan. Het was een aardig marsje, maar zeer vermoeiend, om reden dat de wegen tamelijk stijl waren, ook de stad zelf is gebouwd op heuvels. Als je in de eene straat liep, en je wilde naar een andere straat, dan moest je twintig of dertig meter naar 156 beneden de trappen af om daar te komen. Brest is een prachtige stad, en haven plaats, de dokken zijn enorm groot. De stad is alleen al mooi om zijn oudheid, nieuwe huizen of villa’s zie je er niet, het dateert allemaal van 400 t/m 500 jaar terug. Trouwens in geheel Frankrijk schijnt uit oudheden te bestaan, want overal waar ik geweest ben heb ik zelden of in het geheel geen nieuwe gebouwen tegen gekomen, alleen in Bordauw daar kon je heel wat nieuwe huizen zien. Om nog even op de mars terug te komen nadat we 1½ uur gelopen hadden kregen we rust, bij een soort fontein waterpomp die langs de weg stond voor het publiek, je moest op een knopje duwen, en dan kwam het water naar boven. Ik ben vele van dit soort waterfonteinen tegengekomen in Frankrijk. Het was wel jammer dat we geen geld hadden, anders had ik veel aanzichten gekocht, van iedere plaats waar ik geweest ben in Frankrijk. Om ongeveer 1 uur 157 waren we terug, en was het weer tijd om te eten. ’s Middags waren we vrij, en konden we de stad in gaan, maar ik ben maar gaan slapen nadat ik gegeten had, en een grote fles wijn had leggemaakt. Want de Franse wijnen maakte je geweldig slaperig. 's middags kregen we ook nog een keer lucht alarm, maar daar heb ik niets van gehoord, ik sliep als een os, verschillende van ons hadden nog in de wijnkelder geweest, die onder de likeuren zaak gebouwd was, deze was ongeveer zes meter diep, en werd nu ook gebruikt als schuil  kelder. ’S Avonds na het eten, hielpen we met een paar man in de zaak, wagens lossen met limonade, bier, en wijn, dat deden we natuurlijk niet voor niets, als we klaar waren met werken dan kregen we heerlijk wat te eten, en natuurlijk ook een of andere drank. ’S Avonds kwam de kapitein nog zeggen dat we hoogst waarschijnlijk morgen naar Engeland zouden vertrekken.

Woensdag 12 juni 1940

158 's Morgens kwam de Kapitein Zouteriks met het bericht, dat de Beatrix nog niet teruggekomen was, dus van vertrekken zou vandaag nog veel terechtkomen. Het eenige goede nieuws wat hij meebracht, was dit: Hij had n.b. wat geld voor ons los zien te krijgen, zoodoende kregen we de man 5 franc juist genoeg om een paar cigaretten te gaan kopen. Verder brachten we de dag door met het zitten op de banken, die op het plein stonden onder de boomen en vlak voor het kwartier waar we gelegerd waren. ’s Middags kregen we weer een luchtalarm, en werd er een mof neergeschoten. ’s Avonds gingen we weer eens een kijkje in de stad nemen. Het was flink druk in de straten, en het krioelden van franse matrozen, die bijzondere mooie matrozen pakjes droegen Het bestond uit donker blauw afgezet met rood, blauwe matrozenpetten ze met rood trosje boven op.

Donderdag 13 juni 1940
 
159 Weer kwam de Kapitein ons ’s morgens teleur stellen. De Beatrix was nog niet terug gekeerd van Engeland, en zou naar alle waarschijnlijkheid ook niet meer terug komen ook werd de Kap vertelt, door de Franse en Engelse autoriteiten, maar er zou voor gezorgd worden dat we morgen weg konden met Engelse boot, die op het oogenblik aan het inladen was. Dus voor de zooveelste maal werden we weer zoet gehouden, met de hoop morgen te vertrekken. We begonnen ons al niet zoo erg meer op ons gemak te gevoelen, vanwege die moffen kwamen steeds meer over Brest om te verkennen, zoodoende kon je elke dag of nacht een groote luchtaanval verwachten. Des te meer omdat Parijs reeds al een dag gevallen was, en die moffen steeds vlugger terrein wonnen. Voor luchtaanvallen zaten we hier helemaal niet veilig. We zaten tussen twee groote kazernes in en vlak bij de haven de voornaamste punten die bij eventueele aanvallen het eerst gebombardeerd zouden worden. Ondanks we verder van huis zouden gaan vonden we het helemaal niet safe en willen we allen gaarne weg.
160 Ook de bevolking had zich al op de komende lucht aanvallen voor bereid, ramen werden met papier beplakt, voor het springen der ramen, en aller haast werden schuilkelders gemaakt zoowel door burgers als militairen. S’ avonds kwam de kapitein nog zeggen morgen gaan we vast en zeker vertrekken. Dus we gingen weer met goede hoop slapen, en we hadden ’s nachts ook geen lucht aanval zooals iedereen verwacht had.

Vrijdag 14 juni 1940
 
 We werden ’s morgens om acht uur wakker, de zon begon al aardig op te komen, en het beloofde weer een prachtige warme dag te worden, vooral hier in Frankrijk waar het heel wat warmer kan zijn dan bij ons. Nadat we gegeten hadden kwam de Kapitein Zouteriks met zijn andere Officieren naar ons kwartier, en we dachten allemaal dat hij het nieuws van vertrek zou mede brengen, maar andermaal werden we 161 teleurgesteld. De kapitein wist nu ook niet meer wat hij aan de Engelsen en fransen had, en dacht precies eender als wij, dat ze ons zoo’n beetje voor het lapje hielden. Niettemin het was een teleurstelling, want we wilden hier weg, omreden de toestand in Frankrijk werd steeds erger, en elke dag kon verwacht worden dat Frankrijk het bijltje erbij neer zou leggen. Het zou natuurlijk hard zijn om Frankrijk te verlaten, omreden dat we in plaats van naar onze familieleden toe te gaan er verder vandaan gingen, en God weer voor hoe lang. Maar daar zat nu helemaal niets anders op. We willen niet in de moffen der handen vallen, om reden dat we dan ook niet wisten wat er dan met ons zou gebeuren. Dus we gingen weer niet weg vandaag, het werd er niet prettiger op, want we moesten tot driemaal in de schuilkelders voor alarm, maar tot heden waren het alleen maar verkennings vliegtuigen, en naar men gezegd waren ze allen afgeschoten. We hebben er nog op staan kijken hoe ze hoog boven de stad cirkelde groote 162 rooklijnen trekkende, precies eender als we dat in Holland meegemaakt hadden. Verder gebeurde er deze dag niets bizonders meer. ’s Avonds werd ons voor de eerste maal niet beloofd dat we dan anderen zouden vertrekken.

Zaterdag 15 juni 1940
 
 
’s morgens hadden we weer op gewone tijd ons ontbijt, dat was dus niks bizonders. Maar achteraf bekeken hadden we nog heel wat bizonderheden voor de boeg vandaag, De eerste bizonderheid kwam al spoedig. Onze kapitein plachtte elken morgen klokslag negen uur in ons kwartier aanwezig te zijn. Deze morgen was hij er niet op tijd, ook om half tien en om tien uur was hij er nog niet. We vroegen ons al af wat zou er aan de hand. Daarop spoedig even over tienen, kwamen er weer Duitse vliegtuigen boven de stad, zonder dat er alarm gegeven was werden we opeens opgeschrikt door het gebulder van het 163 afweergeschut. We vlogen naar buiten, en zagen de Duitse vliegtuigen door de licht bewolkte hemel schieten. Het afweergeschut ging geweldig te keer, het leek wel een hel, en overal in de straten kwamen scherven terecht van de in de lucht gebarsten granaten. Het duurde gelukkig maar tien minuten, en achteraf bekeken waren het weer verkennings toestellengeweest, want geen enkele bom werd afgeworpen. Dit was goed en wel afgelopen of we kregen weer wat anders We zaten vlak voor ons kwartier op het plein op een bank onder de boomen met een paar man, toen we opeens muziek hoorden het duurde niet lang of we zagen ook al wat het was. Groote troepen kwamen er aangemarcheerd met muziek volle oorlogsuitrusting kannonen enz. enz. ook droegen ze allerlei schimpplaten met zich mede, en onder het zingen van het: “Its a lomg way the tiparary trokken ze voorbij. We zagen al gauw wat het waren, het waren Canadezen en nadat we achteraf hoorden waren ze van morgen vroeg aangekomen 164 met een groot troepen transportschip en nu trokken ze op naar het front, en ze werden hartelijk door de bevolking  toegejuicht naar ik ongeveer kon schatten, waren het er, twee of drie duizend man. Het was ongeveer zoowat half twaalf geworden, en ja eindelijk kwam de kapitein, allen die in de buurt waren vlogen op hem af, om te horen of hij soms nieuws meegebracht had, maar nee, geen nieuws. Op vraag waar den helen morgen geweest was antwoordde hij droogjes: ”Ik heb zoo hier en daar en daar maar eens rond geneusd”; maar aan zijn gezicht was te zien, dat er meer achter zat. Deze kapitein waar ik thans over schrijf zult u verder in mijn dagboek meer van hooren. Hij was een pracht vent, een van de verstandigste en kalmste mensen die ik ooit ontmoet heb en tevens een groot mensen kenner en vriend. Het was ongeveer 3 uur in de n.m. toen de eerste Lt van der Putten naar ons kwartier kwam. Ik zie hem nog komen, op zijn gezicht stond te lezen dat hij belangrijk nieuws had. En ja hoor “De Kapitein” zoo begon hij: heeft het voor 165 elkaar gekregen, we gaan vanavond vertrekken naar Engeland. Dat was een opluchting. “Is de Beatrix aangekomen”,? Vroegen we “Nee,”zei hij. Die zal vermoedelijk wel niet meer komen, maar ik zal je alles vertellen. En hier het verhaal: “De Kapitein,” zoo begon hij; is vanmorgen op verkenning uit geweest, tussen twee haakjes ik ben met hem meegegaan. We gingen eens een kijkje nemen op de haven, nadat we hier en daar zoo eens rondgekeken hadden, merkten we dat er een Nederlands schip in de haven lag. Daar moeten we op af had de kapitein gezegd, anders komen we hier nooit weg, want de Beatrix zal vernoedelijk wel niet meer terug komen. Nadat we met den zee kapitein gesproken hadden wisten we de volgende details De kapitein was met zijn boot de ‘Flensburg’ genaamd van Casablanca gekomen Noord Afrika  Tranek, Marrokko en was geladen met 10000 ton graan bestemd voor Rotterdam, toen hij ongeveer half weg was, was de oorlog op het vaste land uitgebroken waaronder ook Nederland was aangevallen, kon 166 hij niet meer naar Rotterdam op stoomen, en deed een Fransche haven aan, ondertussen ging de oorlog voort, de Duitsers rukken steeds verder op, vandaar dat de ‘Flensburg’ (bijlage 3) ook steeds van haven moest veranderen, tenslotte kwam hij in Brest terrecht, waar hij nu al vijf dagen lag, en er nier meer uit mocht om reden dat hij geen toestemming meer had. Dat treft buitengewoon goed had onze kapitein gezegd als we samen naar de Fransche en Engelsche autoriteiten gaan, en we kunnen overeenkomen dat jij mij en mijn mannen tottaal 100 in getal en de wagens die het andere transport heeft achter gelaten kuint vervoeren, dan zijn we allebei gered, dan heb jij een bestemming om op te stoomen naar Engeland, en wij kunnen hier ook weg. Zoo gezegd zoo gedaan, het lukte niet gemakkelijk maar tenslotte kregen ze het toch voor elkaar. Maar op voorwaarde 1/ Dat we op eigen risico zouden varen 2/ Dat we niet in convooi zouden voeren, en dat we geen begeleiding mee kregen voor de veiligheid. Dit betekende dat we van de honderd kansen, 167 negenennegentig procent kans hadden dat we de grond ingeboord zouden worden. “Toch moeten we het maar wagen”, had de zee kapitein gezegd Dit werd door onze kapitein Zouteriks vertelt toen we veilig en wel in Engeland aangekomen waren. Het moet als een wonder beschoud worden, dat de Flensburg hier in Brest lag om ons nog op het laatste nippertje van frankrijk naar Engeland over te brengen. Anders hadden we niet meer uit Frankrijk weggekomen. Nu waren we zoover gekomen dat de Lt zei dat w om 5 uur klaar moesten staan voor vertrek naar de haven. Om precies vijf uur werd dan ook afgemarcheerd, nadat we afscheid genomen hadden van de mensen in de likeur zaak, waar we vijd f dagen de gast waren geweest. Ik kon wel geen Fransch maar het ging me toch goed af. We marcheerden midden door de stad naar de haven, en het duurde ongeveer een half uur toen we daar aankwamen. Hier stonden alle wagens met de chauffeurs erbij die door de Beatrix achter gelaten waren, om naderhand opgehaald te worden door het zelfde schip. Maar helaas 168 was daar niets van gekomen. Toen we op de haven waren. Ging het niet een twee drie op het schip, trouwens de boort lag nog niet eens voor, hij moest helemaal van de andere kant komen, de haven en de dokken in Brest zijn zoo groot, dat het allemaal in verschillende parten verdeeld is. Dus we moesten wachten. Na een half uur lag de boot voor en werd begonnen om de 41 wagens op te takelen, en een plaatsje op de boot te geven, dat niet mee viel. Deze waren achter gelaten de 400 militairen Politie en Marchausssee die met de Beatrix vertrokken waren, en reeds al veilig en wel in Engeland waren aangekomen, We waren ongeveer één uur op de haven, toen er weer Duitse verkenners boven Brest kwamen, we zagen ze komen, tamelijk hoog en vanuit zee naderden ze Brest. Direct daarop werd luchtalarm gemaakt, de lucht batarijen die rondom de haven opgesteld kwamen in actie het was een leven van je welste, dat horen en zien je verging. We moesten allemaal een 169 scherfvrije plaats opzoeken, dat was de een kroop onder een stilstaande auto de ander vloog onder een spoorwaggon, weer een ander vloog onder een stapel met zakken, ik met nog iemand vonden een afdakje gemaakt van zink golfplaten het was maar goed ook dat we gedeeltelijk onder dak waren, want het regende scherven, van ontplofte granaten in de lucht. Na tien minuten was het weer afgelopen, nou ik was blij ook want het leek mij toe dat het uren geduurd had, en mijn maat ging van dezelfde gedachten uit. Nu we konden weer doorgaan met het opladen der wagens, dat verder ook zonder incidenten verliep. Wij waren het eenigste schip dat nog de haven mocht verlaten zonder in convooi. Te varen, maar op eigen risico, het was een waag halzen streek van den zee kapitein. Maar daar was maar één mannier om aan de rotmoffen te ontkomen, had hij gezegd; en dat was deze, het was levens gevaarlijk, maar kost wat kost uit Brest moeten we weg. Dit werd ons naderhand allemaal vertelt toen we veilig waren. Want toen het moment kwam, dat we 170 op de boot stapten, was niemand er van bewust dat we zoo een gevaarlijke tocht zouden ondernemen, behalve de beide kapiteins officieren en het personeel. We wisten natuurlijk wel, dat het niet helemaal van gevaar ontbloot was, maar ik voor mij ging liever op de boot, ik vond het veiliger dan in Brest te blijven, want daar voelde ik mij niks op mijn gemak, natuurlijk niet wetende dat aan deze reis zooveel gevaar aan verbonden was. Juist even voor half acht, we waren bijna klaar met het opladen der wagens, ik geloof er moesten er nog vier opgeladen worden, waarvan er maar drie nog geplaatst konden worden, dus één wagen moest er achter blijven, kwamen dezelfde Canadeezen, die ’s morgens naar het front vertrokken waren terug. Het was dezelfde troep die van morgen vroeg nog zoo moedig ten strijden getrokken waren, zagen er nu havenloos en moedeloos uit. Dat bewees wel dat hun nog wel degelijk in het gevecht geweest waren, ook waren er vele gewonden bij licht en zwaar gewonden,171 die onmiddelijk op draag baren op de schepen werden gebracht die zij ’s morgens verlaten hadden. Ook bewees het dat de front line niet zoo heel ver van Brest moet zijn  af geweest. Ook hadden ze nog gedeeltelijk matriaal mee rerug gebracht maar ik denk wel, dat ze meer dan de helft achtergelaten hadden, tegen wat ik ’s morgens had gezien. Toen was het voor ons duidelijk dat het met het eens zoo machtige Franse staat bijna afgeloopen was, en dat het nooit lang meer kon duren of Frankrijk zou geheel Duits zijn. Zoo stonden wij nog op het nippertje aan de Franse kust, de allerlaatste gelegenheid deze nog te verlaten. Nu dat duurde dook niet zoo heel lang meer om negen uur waren wij aan boord gegaan, met ons ook nog een Engelse officier zijn vrouw en twee kinderen Om precies half tien werd het fluitsignaal gegeven, even later ging de boot langzaam in beweging, terwijl de Canadeezen nog druk en haastig in de weer waren hun mensen en matriaal in te laden. Langzaam kwamen 172 we van de haven los, en daar ging het naar een nieuw avontuur. Eerst hadden we ons eigen land moeten verlaten, dat zeer hard viel, dan ging dwars door belgië, van daar naar Frankrijk steeds verder en verder van huis, toen links en rechts door Frankrijk met veel avonturen Maar dit was nog niet genoeg, we moesten nog verder en dat was opstoomen naar Engeland en God weet voor hoe lang, wanneer zou je toch weer eens naar je dierbaren terug kunnen keeren; zoo dacht je dan, maar daar was niets aan te doen we zaten in het schuitje en moesten varen. En daar ging het dan we waren langzaam den haven uit gevaren, dat duurde ongeveer drie kwartier,buiten de haven ging het sneller hoewel deze vracht boor niet harder dan 9 mijl per uur kon varen. Het was lichte man en kalme zee, de meesten van ons bleven allemaal op het dek en zoo lagen we de Franse kust langzaam zich van ons verwijderen. Om ongeveer 11 uur we waren nog maar 1 ½ uur aan het varen, dus nog niet zoo ver van Brest verwijderd. hoorden we ineens 173 zwaar geronk, komende vanuit zee. Nog geen minuut later, vlogen twee Duitse bommenwerpers laag over ons schip ze raakten bijna de mast en ze waren heel duidelijk zichtbaar omdat het helderen maan was. We dachten nu dat worden de eerste mogelijkheden waarmee we te kampen krijgen, dat wordt een directen aanval op het schip, maar nee, ze vlogen wonder boven wonder, recht door naar Brest. Daar kwamen we goed weg, ze hadden ons even goed kunnen aanvallen en mitrailleuren, want ons schip was goed genoeg zichtbaar als voor ons hun vliegtuigen. Even daarna hoorden we links en rechts moffen vliegtuigen, die allemaal recht op Brest aanvlogen. Het duurde dan ook niet lang of we hoorden de eerste bommen vallen. Het afweergeschut ging ook geweldig te keer, en het duurde dan ook niet lang of het leek van een afstand één vlammenzee zoeklichten in de lucht zware lichtflitsen van afweer en vallende bommen en hier en daar zag je branden uitbreken. Dit was de eerste keer dat Brest gebombardeerd werd. 174 Dus we hadden weer eens voor de zoo veelsten maal geluk gehad, om nog op het allerlaatste moment te ontlopen. Nu we stoomden zoo langzamer hand verder en verder van de Franse kust af, nadat we nog een paar boterhammen en een kop koffie hadden genomen, ging ik slapen in één van de autobussen die op het dek stonden Er waren nog enkele die gingen slapen, maar de meeste bleven op.

Zondag 16 juni 1940
 
Ik werd ongeveer wakker om een uur of wacht en ik had buitengewoon goed geslapen. Alleen toen ik oprees was het verdomd vreemd, overal rond om en zoover je kon kijken zag je niets anders dan water. Dat is werkelijk vreemd als je dat voor de eerste keer meemaakte Ik stond op, aankleeden was niet noodig, omdat je uitkleedde ook, wassen deed je ook niet, omdat we zuinig moesten zijn met het water, dus dat was allemaal nog al gemakkelijk, je stapte maar op van de plaats waar je geslapen had, en je was klaar 175 voor te gaan eten. Om negen uur was het eten klaar, dat tussen twee haakjes altijd buitengewoon goed geweest is, zoolang we op de “Flensburg vertoefd hebben, fijne ‘Hollandse koffie, goed brood en vleesch, met één woord wat dat betreft was het best. Onder het eten werd iets verteld waar ik rustig doorheen geslapen had, we hadden nl. vannacht in groot gevaar verkeert, om door een mijnenveld te varen, waar we wonder boven wonder goed doorheen waren gekomen, wel had de boor nog even stil gelegen, ook werd er gezegd daat we wel kans hadden, dat we met duik booten te kampen kregen. Nu begon ik zoo een beetje door te krijgen, dat het een staaltje van durf en risico nemen was geweest van een zeekapitein, om over te steken, en dat mogelijk benauwde dagen voor ons konden worden. Om tien uur in de morgen hoorden we door de radio uit roepen dat Frankrijk gevallen was, dus we waren nog op het kantje af daar weg gekomen, één dag later en het zou niet meer gegaan hebben. Verder verliep de dag rustig. We hadden gezelligge praatjes met de bemanning van het schip over de goede oude tijd 176 Zoo nu en dan speelden we ook een spelletje kaart, ook liep ik nog al eens op dek, want het was prachtig weer en de zee was kalm, en dan hoorde en zag je de golven zoo heerlijk tegen het voor uit stoomende schip klotsen. Zoo nu en dan ging je ook eens in de machinekamer kijken of in de keuken, en hielp je de koks maat aardappelen schillen. Ook moet ik nog vermelden dat er nog enkele mensen op dit schip waren die bij mij uit de buurt kwamen, dat waren nb Piet Clarijs uit Ossendrecht, waar ik je al eerder van verteld heb, dat ik hem het eerst ontmoette toen we in Brest aankwamen. Maar de anderen ontmoette ik voor het eerst op het schip, toen we al een nacht en een halve dag gevaren hadden, dat waren de gebroeders Overbeeke uit Hoogeheide Kistenmaker en Piet Suikerbuik ook van Hoogerheide. Dat waren allemaal burgerchauffeurs die tijdens de wan toestand in Holland gevorderd waren de tocht door Belgie en Frankrijk hun diensten te bewijzen en nu deelden ze met ons hetzelfde lot. Het was ongeveer 6 uur 177 in de n.m. toen we voor het eerst heel in de verte een soort van de kust konden waarnemen, dus dat moest natuurlijk Engeland zijn. In het begin was het heel vaag, maar langzamerhand werd het duidelijker en duidelijker totdat we tenslotte het was ongeveer acht uur des avonds de baay binnen voeren zoo werd gezegd, we waren dan ook maar ongeveer vijf of zes kilometer van land af. Het plaatsje dat vlak aan de kust lag was duidelijk zichtbaar en van de bemanning kwamen we te weten dat het Valmouth (noot: Falmouth) was, natuurlijk een heele gekke naam voor ons Hollanders. Nu hier werd gestopt het anker werd uitgegooid. Ook kwam er een loods boot of een politie boot, ik weet niet precies wat het was, maar het was iemand met vier man. De Commandant kwam aan boord. Het was een heel druk gesprek wat ze voerden in het Engels natuurlijk, waar ik geen klap van verstond, tenslotte ging de kapitein en onze Kapitein Zouteriks met de Engelse officier mee in het Commandobootje, en voerden naar de wal. De bedoeling was en mogelijkheid bestond dat 178 we hier aan wal zouden worden gezet. Het is verdomd mooi de Engelse kust vanaf het water te zien, vooral voor ons die nog nooit in Engeland ge weest waren. Vanaf het water gezien is het één krijtachtige rots blok, afwisselend schuinaf lopend en dan weer steil. Ik was verdomd blij dat we dicht bij land waren en zoo was ik  niet alleen, want we voelden ons om maar eerlijk te zeggen niets op ons gemak. Na anderhalf uur kwam het bootje weer terug met de beide kapiteins alleen de Engelse officier was niet mee terug gekomen, , nu waren alleen zijn vrouw en kinderen nog aan boord. De kapiteins brachten de boodschap mede dat we niet in Valmouth aan de wal gezet konden worden. We bleven voorlopig hier voor anker liggen tot nader order en dan zouden we vermoedelijk op moeten stoomen naar Newport hoe ver de afstand was wist ik niet. Dus we bleven de tweede nacht voor anker liggen. Ook de tweede nacht van mijn zeereisje had ik goed geslapen.

179                                              Maandag 17 juni 1940
 
Veel bizonders is er deze dag niet voorgevallen. Ik werd wakker ’s morgens om 8 uur natuurlijk zaten we nog op het water De geheele dag hebben we hier nog voor anker gelegen. ’S Avonds om zeven uur kwam het af dat we verder mochten varen, met bestemming Newport,zoo doende gingen we de nacht weer in. . Ik was ook niet zoo gerust meer als de vorige nachten. Ik had ook al te veel gehoord, van verhalen en dingen die de bemanning op zee al reeds hadden mede gemaakt En voor al nu dat we moeder zielig alleen vaarde zonder in Convooi of eenig ander veiligheids maatregel te varen. Alleen hadden we als eenig verdedigings middel een paar oude Hollandse mitrailleurs en het eenige reddings matriaal dat aan boord was, was juist genoeg voor de bemanning en niets meer. Maar enfin daar was niets aan te doen we mochten weer varen en we moesten varen. We zaten nu eenmaal in het bootje en we moesten ook roeien.


180                                            Dinsdag 18 juni 1940
 
De vorige avond hoewel ik zeer ongerust was, had ik geprobeerd om vroeg te gaan slapen, want ik had het idee het beste kun je maar slapen als het gaat, dan merk je nergens iets van. In het begin lukte me dat niet erg, maar op het laatst was ik dan toch maar weer in slaap gevallen. Deze morgen werd ik wakker op ongeveer dezelfde tijd als het bij de anderen het geval was geweest, en nog steeds was het goed gegaan. Wel ging het praatje rond, dat we vanacht weer stil gelegen hadden en door een mijnenveld gevaren waren, of er iets van waar geweest is weet ik niet. Wel was waar dat we weer helemaal rond om in het water zaten, er was helemaal geen kust meer te zien. Het verwonderde mij, dat ik nog niet zee ziek geworden was, maar we hadden veel te danken gehad aan de kalme zee en het mooie weer dat we steeds gehad hebben, hoewel het vandaag eenigzins overtrokken was en de zee ook veel ruwer als de twee vorige dagen. Enkelen van 181ons hadden het een beetje te pakken gekregen. Hier en daar kon je er één over boord zien hangen die zich leeg stonden te kotsen. Overigens was het vrij rustig op de boot, totdat we even voor tienen in de morgen opgeschrikt werden , door het geschreeuw van de bootsman “All hands on deck. Ik wist eerst niet wat het betekende, maar later kwam ik het te weten, dit wordt altijd geroepen wanneer er gevaar dreigt. Ik zat helemaal in het voorschip in de kajuit van een der matrozen met nog enkele soldaten en twee sereanten te praten, toen er van boven op het dek het “all hands on deck” geroepen werd. De matroos vloog op en rende naar boven, en zei tegen ons “Kom op jongens daar is iets aan de hand.” We renden natuurlijk ook naar boven. Boven op het dek gekomen hoorden we dat er een duik boot in de buurt gesignaleerd was. Ik keek rond over het water maar zag niets. Ik dacht dat zal wel niet zoo erg zijn. Maar we zagen ze van alle kanten maar het midden dek rennen en de officieren op de brug waren druk in de weer. We liepen er ook naar toe, en juist toen we er aankwamen greep de laatste 182 man naar het laatste zwem vest. Ik werd ijs koud en rilde over mijn lichaam, was het toch werkelijk waar, ik kon het niet gelooven, gelukkig raakte ik verder niet van streek, net als vele anderen, een oude sergt majoor werd helemaal gek, het smerigste vond ik wel dat er enkelen bij waren die twee zwemvesten aanhadden terwijl wij niets hadden. Even heerschte er werkelijk een paniek op de boot, alles liep door elkaar niet wetende wat te doen, de meesten waren met de kop op den hol stokers en machinisten, kwamen naar boven en wilden niet meer terug naar een posten, zoodoende kwam het dat het schip even over gelaten werd aan haar eigen lot. Maar dank zei het kranig en moedig optreden van den zeekapitein was de orde spoedig herstelt en was iedereen zoowat tot kalmte gebracht en aan het werk gezet. De reddingsslopen werden over boord gegooid en de vlotten werden los gemaakt er waren er maar twee en één er van konden we nog niets los krijgen. De reddingslopen waren voor de officieren de vrouw met de twee kleine kinderen van de Engelse officier die nog aan boord waren. Dat vond ik heel 183 zielig hoewel de vrouw en de beide kinderen zich heel goed hielden. We waren onder tussen zig zag gaan varen en S.O.S seinen waren uitgezonden ook waren er nog twee stokers meer naar beneden gestuurd om de zaak zo goed mogelijk op stoom te houden en weldra voer de boot over de tien mijl deze snelheid had hij nog nooit bereikt maar vanzelf gind de peil over de roode streep dat zeer gevaarlijk is voor het springen van de ketels, maar in tijden van nood kan alles bereikt worden. Ik had onderwijl mijn kousen broek jas en schoenen uitgedaan en een groot stuk badding opgezocht en mee naar de achter steven van het schip gegaan, om reden dat daar de beste plaats is want als een schip getorpordeerd wordt in de meesten gevallen wordt het in het midden getroffen, daar was ook het zig zag varen voor dat ze niet zoo gemakkelijk vat op het midden van het schip kon krijgen. Daar stonden we nu af te wachten van het geen er zou gaan gebeuren. U kunt onze gevoelens die we hadden wel eenigzins indenken denk ik? Maar als de nood aan de man gekomen was had ik in het water gesprongen met mijn 184 hulpmiddel. Maar gelukkig is dit dank zij de snelle hulp en het moedige optreden van de kapitein en van de goede waarnemen van de marconist, die de Duikboot had waargenomen juist toen hij met zijn periscoop even boven water kwam, prachtig werk van zeemans kunst had hij misschien niet zoo nauwlettend geweest hadden we allen voor de haaien geweest. De duikboot werd waar genomen op 1 ½ mijl afstand. De hulp kwam vrij spoedig volgens de zeelui dan, drie kwatier later kwam er een op ons af om de duikboot op te sporen, maar volgens mij en de anderen had het wel dagen geduurd, maar het was een opluchting dat we hulp hadden, en goede hulp ook want een vliegtuig is de grootste vijand van onderzeebooten, om reden de duikboot kan gezien worden door de bemanning van het vliegtuig, maar de bemanning van den duikboot kan het vliegtuig niet waarnemen, zoo zijn ze in de grond geboord voordat ze erg erg in hebben. Het vliegtuig vloog laag over ons schip en gaf morseseinen wij seinden terug en vervolgens vloog hij verderop zoek naar de vijand vlak over het water, en het duurde ook niet lang of hij had 185 hem schijnbaar gevonden, want twee doffe dreunen werden door ons gehoord en een flinke trilling was op het schip waar te nemen.

 
Terug naar de inhoud