verslag 11-17 R.I - Prinses Irene Brigade

Ga naar de inhoud

verslag 11-17 R.I

Mei-juni 1940
 
11-17 R.I. TIJDENS MOBILISATIE EN EERSTE OORLOGSWEKEN
 
 
 
Onder deze kop schreef kapitein Zouteriks een verslag van zijn belevenissen met zijn compagnie. De tekst werd geschreven op 22 augustus 1940 in het Dan-Y-Graig Camp te Porthcawl. Het verhaal geeft een beeld van de chaos van de eerste oorlogsdagen en de oversteek naar Engeland van twee grote detachementen Nederlandse militairen. Deze detachementen zouden de basis gaan vormen van de op 11 januari 1941 op te richten Koninklijke Nederlandse Brigade. Kapitein Zouteriks fungeerde in de eerste oorlogsjaren als 0 & 0-officier (ontwikkeling en ontspanning).

 
 
INLEIDING       
 
Dit kort verslag, zeer onbelangrijke gegevens bevattend in verhouding tot hetgeen in ons land heeft plaats gehad, kan misschien van nut zijn bij de beoordeling van de vraag, op welke wijze de krijgsverrichtingen in ons Vaderland zijn verlopen. Misschien kan, aan de hand van deze en van reeds eerder verkregen inlichtin­gen, mede worden nagegaan wat aan de voorbereidende bevelen en de daaruit voort­gevloeide maatregelen heeft ontbroken, en in welk opzicht, bezien van strategisch- en tac­tisch standpunt, niet juist is gehandeld.
 
Nauwkeurig en volkomen objectief heb ik weergegeven de feiten, zooals deze zich in mijn onmiddellijke omgeving hebben voorge­daan.

 
 
MOBILISATIE
 
17 R.I., geconcentreerd te 's Hertogenbosch, vertrok in den vroegen morgen van Vrijdag 1 September 1939, onder commando van Luite­nant-Kolonel Bos, te voet naar Uden. Op Vrij­dag 8 September daar aan volgend werd af­gemarcheerd naar Boekel, waar kwartieren voor langeren duur betrokken werden.
 
De marsch 's-Bosch - Uden is een volkomen mislukking geworden: afstand plm. 28 K.M. - zeer warme dag - onbegroeide betonnen- en asphalt marschweg - ongetrainde mannen tot 35 jaar - zware bepakking - ziedaar de voor­naamste factoren die tot gevolg hebben gehad dat ongeveer 2/3 gedeelte is uitgevallen en met allerlei vervoersmiddelen moest worden opgehaald. Auto-tractie was de oplossing geweest.

 
 
 
HUISVESTING
 
De gemeente Boekel, waartoe ook Handel deels behoort, telt misschien 5000 inwoners, voor het meerendeel boeremenschen, die uiterst sober leven, met weinig begrip voor zindelijkheid. Kamers met kale wanden en steenen vloeren, en weinig gerief. De versie­ringen worden aangebracht door ontelbaar getal vliegen. Uit den aard der zaak moesten dus zeer matige kwartieren worden betrokken. De manschappen kregen huisvesting op zol­ders, met stroo voor legering; het drinkwater (putwater) was slecht en de landwegen waren bij regen nagenoeg niet begaanbaar. Twee tot 11-17 R.I. behorende compagnieën waren per auto niet te bereiken. Werd een Regiments- of Bataljonsmarsch gecommandeerd, dan moes­ten van deze compagnieën de voertuigen (ver­ouderde type's) noodgedwongen worden ach­tergelaten.
 
Reeds vrij spoedig brak in een der kwartieren brand uit en binnen eenige weken waren een drietal boerderijen door brand vernield. Waar behalve 17 R.I., nog een afdeling houwitsers 15 (111-3 R.A.), een batterij 6 veld alsmede een verlichtingsdetachement in genoemd dorp gelegerd waren, werd spoedig ingezien dat de kwartieren verbetering behoefden. Eén bataljon verhuisde te dien einde naar Beek en Donk en de overige troepen werden verdeeld over de meest bruikbare legeringsgelegenheden. In­tusschen was opdracht gegeven voor den bouw van een aantal barakken, en in Decem­ber 1939 nam 11-17 R.I. een viertal compag­niesbarakken in gebruik tusschen Boekel en Venhorst.
 
 
Een week nadien, werd ik 's avonds circa halfelf per auto opgehaald, want "Uw compagnie (3-11-17 R.I.) staat in lichterlaaie". Een hevige sneeuwstorm, geen straatverlichting, alleen de helle gloed van de fel brandende barak met daaromheen lopende kerels in nachtkledij. Een nacht om nooit te vergeten. Met toestemming van m'n Regimentscommandant, betrokken we reeds den volgende morgen kwartieren in het gehucht Venhorst en nog diezelfden dag za­gen we kans om dekens, onder- en boven­goed enz. aan te voeren. Tot op Maandag voor den inval in Nederland ben ik "heer van Venhorst" (zooals m'n titel toen luidde) ge­weest.
 
Op 6 Mei 1940 werd een nieuw gebouwde bivak betrokken, doch slechts één nacht is hierin gebivakkeerd: op Dinsdag 7 Mei 1940 betrok de Compagnie haar stellingen. (Bedoel­de bivak is op Zaterdag 11 Mei 1940 door de Duitsche troepen in brand geschoten.)
 
De officieren, behoorende tot de in Boekel gelegerde troepen, waren allen ingekwartierd, deels in het St. Petrusgesticht, deels in Huize Padua, en de overigen bij particulieren. Begin Januari 1940 werden de officieren van 11-17 R.I. ondergebracht in een zeer goed ingerichte barak, waarin ieder beschikte over een eigen zit-slaapkamertje.

 
 
 
KLEEDING
 
De kleeding van de troep liet aanvankelijk veel te wenschen over, en we schaamden ons als we de menschen met verlof zagen vertrekken of hen op de perrons aantroffen in een niets op uniformen lijkende kledij. Successievelijk is daarin verbetering gekomen en tenslotte is ook deze kwestie volkomen in orde gekomen. Na den brand beschikte ik zelfs over de best gekleede compagnie in de Peel.

 
 
 
DIENST
 
Na eenige terreinverkenningen en daarmee verband houdende besprekingen, werd vrij spoedig met de voorbereidende werkzaamhe­den in de Peel-Raamstelling begonnen. 17 R.I. zou stellingen bouwen in het vak, links en rechts aangeleund door respectievelijk 2 R.I. en 13 R.I.. Als C.3-1I-17 R.I. was mij het lin­ker, en zooals later bleek, het meest gunstige gedeelte toegewezen. Vanaf September tot ongeveer Februari is aan deze stellingen goed en vrij regelmatig gewerkt. Gereed waren we toen echter nog niet, hetgeen te wijten was aan zeer strenge vorst, ongeregelde aanvoer van materialen uit het pionierpark Boekel, voortdurende wijzigingen welke op hooger bevel moesten aangebracht worden, tijdverlies door het houden van marsch-, schiet- en andere oefeningen enz. Ook gereedschap (schoppen, hamers, zagen) was niet in vol­doende mate aanwezig.

 
 
 
EIGEN STELLINGEN
 
Kort nadat Z.E. Generaal Reijnders het opper­bevel neerlegde, waren de groeps-opstellin­gen, de commandoposten, de groeps-schuil­plaatsen en de verbindingsloopgraven tusschen de verschillende groeps-opstellingen bij mijn compagnie gereed. Afgezien van de gunstige ligging was het aan de goede leiding van mijn officieren en onderofficieren te dan­ken, dat hier iets goeds tot stand was ge­bracht, waaraan weinig te verbeteren bleek. Het was een moois stuk werk geworden en we beschouwden het voortaan als iets van ons zelf, waarop we trotsch mochten zijn.
 
Bij een "volledig bezetten" boden schuilplaat­sen, lig- en zitnissen, ruimschoots plaats, als het moest voor twee compagnieën. Steeds heb ik toen volgehouden dat deze stellingen, met daarvoor eenige driedubbele hekversperringen, en een zeer moerassig terrein, haast onneem­baar zouden blijken bij voldoende bezetting en behoorlijke artilleriesteun. Wat daartoe aanlei­ding heeft gegeven is mij niet bekend, doch nog maar korten tijd was verandering gekomen in het opperbevel, of ook ons verdedigingsbe­vel onderging belangrijke en ingrijpende wijzi­gingen: het 3e Legerkorps verdween uit de Peel-Raamstelling, en daarmede de Ve Divi­sie, waaraan kort tevoren nog een Vickers­compagnie was toegevoegd. Nu bleef ter ver­dediging van het vak 17 R.I. achter: 11-17 R.I. met 1 batterij 6 Veld. Met mijn compagnie moesten nu 2 compagniesvakken bezet worden.
 
Nog begrepen we de juiste bedoeling van dezen maatregel niet. Nog waren we van meening dat de teruggenomen onderdeelen, in geval van een aanval, ons zouden versterken. Tevens had genoemd bevel tot gevolg dat mijn menschen hun goede opstellingen ten deele moesten verlaten en aangewezen werden om de stellingen in het nevenvak te verbeteren. Dit op zichzelf was voor ons allen een bittere te­leurstelling, en de ware ambitie heb ik daarbij nimmer tevoorschijn kunnen tooveren. Zelf werd ik verplicht een andere commandopost te betrekken, een commandopost die levens­gevaar beteekende voor ieder die er verblijf in moest houden. In tusschen werd door burger- krachten naarstig voortgewerkt aan prikkeldraadversperringen, en circa 1000 mater voor onze stellingen was een defensiekanaal in bewerking met op de westoever kazematten van gewapend beton, voor lichte- en zware mitrailleurs. Reeds vrij spoedig werd mij mede opgedragen de bezetting van zeven kazemat­ten. Tusschen de 2e en 3e prikkeldraadver­sperring werd een mijnenveld aangelegd.

 
 
 
KAZEMATTEN
 
De kazematten waren voorzien van 3 schiet­gaten, en moesten bezet worden met 3, later 2 manschappen, voorzien van 1 mitrailleur, Be­hoorlijke naderingswegen waren niet voldoen­de aanwezig en de afstand tot onze opstellin­gen bedroeg ongeveer 1000 meter. Ook tele­fonische verbindingen ontbraken, zoodat con­tact met de bezetting vrijwel onmogelijk zou zijn.
 
Deze toestand heb ik steeds onverantwoorde­lijk geacht, en toen in het verdedigingsbevel moest worden opgenomen: "standhouden tot den laatsten man en tot den laatsten kogel" heb ik hierin steeds gezien een willens en wetens en den dood jagen van mijn mensch­en, waarvoor ik zooveel maanden heb mogen werken, en die mij met hart en ziel waren toe­gedaan. Want, hiervan was eenieder in het bataljon overtuigd, mijn compagnie was een onderdeel geworden, waarmede alles kon worden bereikt, dankzij de goede samenwerking en de fijne verstandhouding. Ondanks het feit dat het personeel bestond uit eenvoudige Brabanders en Betuwers, van boeren huize, zagen zij kans, na een oproep van den regi­mentscommandant, om twee daverende sol­datenavonden te geven, voor dat de overige compagnieën met één avond voor den dag konden komen. Zoo was de toestand toen op Dinsdag 7 Mei 1940 de stellingen werderom "volledig bezet" moesten worden.

 
 
 
TIJDVAK 7 - 10 MEI 1940
 
Na de reeds eerder aangegeven veranderin­gen in de verdediging, waarbij de rest van 17 R.I., alsmede 111-3 R.A., Pag- en Verlichtings­detachement naar Berlicum-Heeswijk waren verplaatst, was 11-17 R.I. ingedeeld bij vak Erp (commandant Luitenant-Kolonel Snoek) welk vak weer ressorteerde onder de Peeldivisie (commandant Kolonel Schmidt). Was bij de oorspronkelijke indeeling de Regimentscom­mandant voortdurend in de stellingen aanwezig en bezocht de Divisiecommandant Kolonel de Jongh, regelmatig de verschillende onderdeelen bij hun werk en bij de oefeningen, bij het vak Erp had ik nimmer het genoegen een van de nieuwe commandanten te ontmoeten.
 
Op Dinsdag 7 Mei 1940 dan, kwam het bevel: "stellingen volledig bezetten". Reeds eenige malen had dit, in de achter ons liggende maanden plaats gehad en telkens was het "loos" alarm geweest. Ook nu was de alge­meene mening dat we, na hoogstens een week, naar de barakken zouden terugkeeren. Ondanks deze veronderstelling werden alle mogelijke voorzorgsmaatregelen getroffen: groote melkbussen (15 stuks) schafte ik aan, voor watervoorziening in de kazematten en in de opstellingen; de verstrekte kisten met noodrantsoenen werden in de kazematten geplaatst; de vuurplannen bij de mitrailleurs opgehangen. Em intusschen werd voort ge­werkt aan camouflage, afstanden werden uit­gezet, inrichtingen voor nachtelijk vuur gereed­gemaakt. Vernielings- en versperringsploegen werden aangewezen en met hun taak bekend gemaakt, een officierspatrouille voor den nacht werd ingesteld voor het controleeren der piket­ten en voor het afloopen der telefoonverbindingen, die in het nevenvak reeds eenige ma­len moedwillig verbroken bleken te zijn.

 
In den nacht van 9 - 10 Mei stond ik gereed om m'n oudsten luitenant, Merkelbach, af te lossen, toen een geweldig geronk hoorbaar werd van vliegtuigmotoren. Vliegtuigen, in zeer grooten getale, bleken zich van Oost naar West over onze stellingen te bewegen. Alge­meen was de veronderstelling, ondanks het verontrustende van het voortdurend lawaai boven ons, dat een groote aanval op Engeland werd ondernomen. Reeds vrij spoedig bleek echter dat wij ons ditmaal wel ernstig vergis­ten.
 
Om 3.20 uur bereikte mij namelijk het bericht van den B.C.: "Politietroepen te Boxmeer mel­den grensoverschrijding". Even heeft het ge­duurd voordat de volle ernst hiervan tot me was doorgedrongen. Even is het me angstig te moede geweest en heb ik gedacht aan m'n vier meisjes die geen moeder meer hebben, aan m'n ouders die reeds op leeftijd zijn, en aan het meisje waarmee ik hoopte weer een gelukkig gezin te kunnen opbouwen. Toen domineerde weer de zorg voor m'n mannen, waarvoor ik me verantwoordelijk had gesteld. Ook zij waren even stil bij de meededeeling van wat gekomen was. Pijnlijke oogenblikken...

 
 
 
OORLOG
 
Zij hadden zich spoedig hersteld. Gezamenlijk zouden wij onze plicht doen. Moedige kerels toch. Met man en macht zijn we aan het werk getogen; aanvoer van water en extra levens­middelen, munitie, handgranaten, wijn, cigaret­ten en chocolade. Laatstgenoemde artikelen liet ik in beslag nemen in cafe's en winkels, wier bewoners gevlucht waren. De vernieling­en versperringsploegen ruimden 2 huizen en 9 boomen op, en intusschen kwam boer Ver­beeten afscheid van me nemen. Zijn vrouw huilde. Het hoogstnoodige lag op de kar, 2 koeien liepen erachter. "Hou je goed, kerel. Wij zullen op je gedoetje passen."
 
Wat een ellende ineens. Een heele stoet Peel- bewoners zagen we, met hun kinderen, vertrekken. Waarom gingen zij eigenlijk weg? Achter onze stellingen zaten ze toch veilig? Nu was de bezetting te zwak, maar spoedig zouden onze eigen troepen (17 R.I. en 111-3 R.A.) wel komen om ons te versterken. Dan zouden de oorspronkelijk eigen opstellingen weer bezet kunnen worden en die waren wel­haast onneembaar.
 
Hoe geheel anders was de werkelijkheid ech­ter. Elke versterking bleef uit; bericht kwam door dat de Maas overschreden was; vijande­lijke vliegtuigen vlogen ter verkenning over onze stellingen, zonder dat ons mitrailleurvuur eenig succes kon boeken. En terwijl de tele­foon meldde: "de vijand is over de Maas teruggeslagen", zagen we de stellingen vóór ons meedoogenloos bombarderen. Drommen vliegtuigen kwamen en wierpen bommen af, gevolgd door anderen, die hetzelfde deden. Op dezelfde wijze werd Mill bewerkt, zoo moord­dadig dat ontsnapping aan den dood vrijwel onmogelijk moet zijn geweest. Was het laatste bericht alleen maar doorgegeven om gerust­stelling te wekken in onze linie?
 
Bij m'n linkersectie kwam een gewonde streekbewoner aanloopen. Zijn vriend was door een parachutist doodgeschoten; hij was nog ontsnapt. En steeds nader kwam het on­heil. Wat zou deze ijle bezettig kunnen pres­teeren? Zonder artillerie en zonder dat eigen vliegtuigen ter verdediging kwamen opdagen? Voor mij stond het vast dat we, zonder strijd te kunnen voeren, den anderen morgenvroeg door vliegtuigbommen zouden "afgeslacht" worden. Was dat dus de beteekenis van "standhouden tot den laatsten man...?" Tot in den avond heb ik temidden van m'n mannen vertoefd, niet sprekend over m'n bange voor­gevoelens. Goeie kerels. Hielden zij zich goed om mijnentwil?
 
"Tot straks, mannen" Ja, tot straks... Nog even wou ik alleen zijn; nog een paar potloodkrab­bels naar huis...

 
 
 
10 MEI 1940
 
Om circa 23.00 uur, als een donderslag temidden van de beschouwingen waarmede ieder zich verder bezighield, kwam het bevel: "terugtrekken en verzamelen op de weg Venhorst-Boekel. Volgorde 1 - 2 - 3..." Wat ging er nu gebeuren? Waren we reeds ingesloten en zouden onze stellingen, waaraan we 10 maanden gewerkt hadden en die voor ons een kostbaar bezit vormden, geen dienstdoen en zonder meer worden prijsgegeven?
 
Een vliegtuig wierp regelmatig "lichtflitsers" uit. Telkens was het terrein over honderden me- ters verlicht. Voorzichtig mannen; de vijand mag onder geen voorwaarde zien wat hier gedaan wordt. Op het laatste oogenblik schoot mijn bezetting van kazemat 438 dit lastig heerschap omlaag. Bravo sergeant de Natris. Jij, koekebakker van beroep, was steeds de minste onder m'n onderofficieren. Jij had moeilijkheden in je zaak als gevolg van de mobilisatie. Ongeveer 8000 gulden had je erin zitten. Nu heb je verduveld goed werk geleverd.
 
Het verzamelen ging thans vlotter. Munitie en handgranaten, welke niet meegevoerd konden worden, gingen het water in, en om circa 24.00 uur kon afgemarcheerd worden langs de weg Venhorst-Boekel-Erp-Veghel, waarbij aanbreken van de dag de Zuidwillemsvaart ge- passeerd werd. Even appèl houden en dan in bedekt terrein, nabij het gehucht Zijtaart laten rusten, wachtend op nadere orders. Eén man van me bleek te ontbreken: Trinus de kapper Uit Meijel. Hij moet vrijwillig zijn achtergebleven, misschien in huis bij een bekende familie.
 
Hier, waar we kunnen uitblazen, bleek welk een ontzettende uitwerking het angstig af- wachten en het zien der bombardementen op sommigen onzer had gehad. De kapitein Kleinkramer, commandant van de mitrailleur- compagnie kwam met zijn menschen aan. Kleinkramer was een principieele jood, die zijn compagnie rechtvaardig, doch veel te streng regeerde. Hij kende de dienst door en door. Op 8 Mei was hij jarig geweest en in de bataljons commandopost hebben we toen een borrel gedronken. Bij die gelegenheid gaf hij te kennen, zich een kogel door de kop te zullen jagen wanneer krijgsgevangenschap dreigde.
 
Maar was dit nog dezelfde pittige Kleinkramer? In één dag is hij 10 jaar ouder geworden. Het gezicht vaalbleek, half tevoorschijn komend vanonder de helm, de oogen diep in hun kassen, vraagt hij: "Wat ga je doen, Zout?' Moet hij, opvolger bataljonscommandant, steeds gereed om te bevelen, dit vragen aan mij, de jongste kapitein van het bataljon? Mijn mannen hebben honger; zij gaan in Zijtaart eten. Of ik zijn menschen ook wil meenemen? Na- tuurlijk.
 
Daar komt de luitenant-adjudant aan. Ook hij ziet er zeer vermoeid uit. "Direct stelling ne- men aan de kanaaldijk, volgorde van links naar rechts 1-2-3." Kleinkramer kan niet meer. Hij kijkt me angstig-vragend aan en gaat op weg naar de bataljons commandopost. En intus- schen voorzie ik mijn en zijn ma-nen van brood en koffie. Ik mis de moed daarvoor een bon af te geven. Het zijn hier arme drommels. Maar ik ben nog rijk: ruim f. 150,- heb ik bij me. M'n oudste luitenant krijgt opdracht voor al m'n menschen een fiets te laten vorderen. Een
 
Rijwielcompagnie moet het worden, die zich snel kan verplaatsen. Zelf ga ik het terrein verkennen. Niets is er als een lange kanaal­dijk, waar de soldaten naast elkaar achter kunnen liggen. En nu aan den slag. Mitrailleur­putjes maken, piketten, de rest gaat zich was­schen. Voor iedere sectie wordt een boerderij aangewezen. De ordonnansen verkennen even de weg naar bataljons- en compagnies-com­mandopost.
 
Zoover waren we, toen de kanaalbruggen de lucht ingingen. Het schieten kwam naderbij. Alle mannen zaten nu op hun post. Hevig vooral werd de actie bij de 1e compagnie, die bij de groote weg Veghel-St. Oedenrode lag. Ook tegenover ons kwamen de tegenstanders tevoorschijn. Hier zijn weinig vliegtuigen, hier hebben we een kans. Weet ze te raken man­nen. De meesten hebben zich iets ingegraven, wat takjes boven hun hoofd. Rustig lagen ze te vuren, vastbesloten geen vijand gelegenheid te geven om over het kanaal te komen. Moedig waren ze. Ordonnansen kwamen. Zij keken ernstig nu. De munitie raakt op.
 
Tweemaal werd aan den B.C. om aanvulling gevraagd per ordonnans, doch niets werd gebracht. Toen ben ik er zelf heen gereden. Ha, daar zaten "Putje" en "Fritske" ook, van der Putten als commandant van de ver­bindingsafdeeling, Frits Horn, de gasofficier van het bataljon. Kleinkramer zit ineengedo­ken; Klompers, de B.C., was bleek. Er was geen munitie meer. Dan zuinig zijn met het­geen we hebben. Bericht kwam: "Probeer nog 1 uur stand te houden. Fransche vechtwagens zijn op komst." Dit was om 13 uur. Hoera, we zouden stand zien te houden, ondanks de geringe voorraad patronen.
 
Om circa 13.30 uur kwam een ordonnans zeg­gen dat een Fransche gevechtswagen de commandopost was gepasseerd in de richting 1e Cie. Mooi, nu zouden de tegenstanders een spelletje gaan beleven. Maar was is dat? Het lijkt wel alsof er links van ons een beslissende slag geleverd wordt en ook mijn menschen blijken het zwaarder te verduren te krijgen. Het schieten wordt nu zeer hevig. Eenige van m'n mannen zitten onbeweeglijk tegen den dijk, het
 
geweer in den arm. Zij zijn dood. Daar wordt een van m'n ordonnansen van de motor ge­schoten: van Gessel, de onverschrokken altijd kalme kerel. En dan plotseling het bericht: de vijand is zuidelijk van ons over het kanaal. Toestand onhoudbaar." Men blijkt ook geen verbinding meer te kunnen krijgen met den Vakcommandant. "Terugtrekken op St. Oedenrode". Op de fietsen mannen en over Jekschotse Heide naar St. Oedenrode. Door een verdwaalde kogel wordt iemand in den arm geschoten.
 
Langs landwegen komen we op de plaats van bestemming. Van alle kanten komen nu solda­ten aan. M'n bataljonscommandant staat daar in gezelschap van majoor Staal. "Het was geen Fransche gevechtswagen straks. Het was een Duitsche met oranjeschild. De 1e Cie is in den rug aangevallen." Even m'n com­pagnie bij elkaar rakelen. Verschillende beken­de gezichten ontbreken nu. Misschien komen ze nog. 1e en 2e Cie zijn heelemaal niet aan­wezig.
 
Ik word bij majoor Staal ontboden. "Uw com­pagnie is op rijwielen en wordt dus aangewe­zen om de terugtocht te dekken van de hier verzamelde troepen. U houdt stand tot 17.00 uur." Nu schrik ik. M'n bataljonscommandant, tevens m'n beste mobilisatievriend, kijkt me aan. We begrijpen elkaar, dus we zeggen niets. Ook andere officieren steken de hoofden bijeen. Spreken ze voor mij en m'n mannen reeds een lijkrede uit? Niet nadenken, hande­len jongens. Mitrailleurs opstellen, en vooral de toegang vanuit Veghel bezetten. Ik neem af­scheid van Klompers, m'n B.C. "Bonjour, Bob, bonjour Kleinkramer"
 
Pas zijn de overige onderdeelen afgemar­cheerd, of met donderend geraas gaat de brug de lucht in. Pannen en stukken glas vliegen rond me heen. Moet ik nu op deze wijze verongelukken? Hé, daar komt Beliën (C.2-1I) met z'n jongens nog aan. Het zijn er niet veel meer. De Genie maakt een noodovergang en dan verdwijnen ook zij. M'n mannen kijken me aan, wat zal het worden? En waarom is de Kapitein Klapwijk met z'n compagnie niet doorgekomen? Zijn zij allemaal gesneuveld?
 
Er gebeurde niets. Om 17.00 uur, na oogenblikken van angstige spanning, vertrokken we zonder de vijand gezien te hebben, in de richting Best. Hier werden we door de inwoners onthaald op thee en chocolade en hier ontmoette ik luit. Coolen van 1-11, die vertelde dat "Klappie" met het grootste gedeelte van z'n compagnie in de pan gehakt was. We moesten echter verder.
 
Voorbij Oirschot haalden we andere troepen in: met paarden bespannen wagens, afdeelingen te voet, soldaten op vrachtauto's. In de lucht werd het weer druk nu. En opeens, verrassend snel, schoten vliegtuigen omlaag en vlogen de kogels omlaag. In weinige oogenblikken gingen m'n mannen uit elkaar, dekking zoekend in het veld, in een boschje, achter een boom. Bloed vloeit, een autobus met burgers wordt gemitrailleerd, paarden vallen en wagens komen dwars over de weg te staan. Een vreeselijke chaos. En dan weer vluchtende menschen. Met Merkelbach sta ik nu alleen. Van de weg af jongen, voordat de Messerschmitts terugkomen. Ik ken hier het terrein: door de bos- schen naar Oisterwijk.
 
Het was reeds donker toen we bij kennissen van me (v.d. Berg - Directeur Zuivelfabriek) aankwamen. Ik had hen in jaren niet gezien. In minder dan geen tijd stond een rijk maal voor ons gereed. Even ons opfrisschen en op adem komen en... schrijf mijn ouders dat ik hier ge- weest ben. Om 23.30 uur vertrokken we.
 
Het was stikdonker en angstig stil om ons heen. Op de Bosscheweg, even voor Tilburg, reden met paarden bespannen wagens, waarschijnlijk een goederentrein. De brug over het Wilhelminakanaal bleek opgeblazen. Lijken van Hollandse soldaten lagen ervoor. Schijnbaar waren ze niet gewaarschuwd toen de brug tot springen werd gebracht. Wat nu kapitein? Misschien zijn de bruggen in de richting Don- gen nog intact. Het rijwielpad langs het kanaal is mij bekend. En inderdaad, we kwamen aan een ophaalbrug met Fransche bezetting. Ook in Oisterwijk hadden we reeds een afdeeling Franschen ontmoet.
 
De weg Tilburg-Gilze bleek eveneens door de vijand "behandeld" te zijn: groote gaten, smeu- lende auto's. Vermoeiend was het rijden op de fiets nu. Driemaal ging ik tegen de grond. Wat zullen we nu hebben? We zullen ergens moeten rusten, Merkelbach. Om ongeveer 1.30 uur waren we in Rijen. Naar de pastoor. Gastvrij werden we ontvangen: een stukje brood en wat koud vleesch en toen in een fijn bedje.
 
Om 6 uur waren we weer op. Of ik even in aan de overkant kon komen. 'n Onbekende burger werd vastgehouden. Het was een vluchteling uit Eindhoven en men vertrouwde hem niet. Het geval bleek erg onschuldig en de man werd losgelaten. De pastoor vroeg of we idee hadden de vroegmis bij te wone^. Het was Pinksteren. Ja, 'n oogenblikje in een kerk te zijn. Doch daar stond plotseling Klompers weer voor me en ziet, van alle kanten kwamen m'n eigen jongens uit de huizen tevoorschijn. En daar waren warempel v.d. Pluym en Kasse- naar. Bij Veghel waren ze gevangengenomen, uitgekleed en losgelaten. In boerenpak hadden ze ons weer gevonden. Verdomde kerels. Kom je nog terug bij je kapitein, waarvan je zoo vaak op je donder kreeg?
 
Klompers, m'n B.C., was bleek. De vliegtuig- aanvallen hadden hem geen goedgedaan. We gaan verder, zegt hij. Ik rijd aan het hoofd, jij (dat was ik) aan de staart van het detachement. Door de bosschen ging het nu in de richting van Breda. Regelmatig moeten we afstijgen, want onze belagers waren boven ons opnieuw in actie. Voordat ik kon ingrijpen, leidden Klompers het uit circa 150 man bestaand detachement via den Driesprong in de richting van de stad. Stommerd. Blijf weg van de hoofdweg. Met een 30-tal jongens heb ik de weg genomen via Ginneken. Voor 'n kroeg lag 'n doode man, het hoofd nagenoeg afgeslagen: even tevoren was er een bom neergekomen.
 
In de lucht werd het drukker en Fransche motorrijders met mitrailleurs reden in snelle vaart op en neer. Vliegtuigen kwamen boven ons. De bewoners haalden ons naar binnen. Bij een neef van oud-Generaal van Seters heb ik ontbeten. De soldaten kregen nog sigaren en sigaretten mee.
 
De markt van Ginneken lag bezaaid met glas en steenen. Tot Boschhek (in het Mastbosch) zijn we doorgereden. Wat nu? Boven Princen­hage vlogen vliegtuigen en voortdurend hoor­den we bommen ontploffen. De weg naar Roosendaal was dus niet te bereiken. Waar­heen dan? Van de richting Princenhage kwa­men militairen. Klompers, m'n bataljonscom­mandant, warempel met het detachement. Hij bleek volkomen uitgeput te zijn. Opnieuw had­den ze onder een bombardement gezeten. Z'n huis op de weg Princenhage-Liesbosch had hij niet meer kunnen bereiken. Waar waren z'n vrouw en kinderen? Hij had nog geen geld bij hen willen achterlaten.
 
Ook "den Beel" (kapitein Beliën, C-2-1I-17 R.I.) was nu uit z'n evenwicht. Goed, dan moet ik de leiding maar op me nemen. We zullen trachten door de bosschen en Zuidelijk langs Roosendaal naar Bergen op Zoom te komen. Opstijgen.
 
'n Stuk zijn we in het Mastbosch doorgedron­gen. Afweergeschut der Franschen is hier opgesteld en vliegtuigen gaan over ons heen. Burgers liggen angstig op den grond. En intusschen wordt de weg Princenhage-grens onop­houdelijk gebombardeerd. Ook uit de richting Gilze-grens dringen onheilspellende geluiden door. Afstijgen.
 
"Wat ga je nu doen?" is de vraag van m'n bataljonscommandant. Blijf bij de menschen, ik ga de weg verkennen en zien of we België veilig kunnen bereiken. Weer komen vliegtui­gen. Klompers verroert zich niet meer. Toen we weer voorwaarts gingen kon hij niet meer opkomen. Merkelbach en sgt. van Rijn zullen bij hem blijven.
 
Zonder verliezen kwamen we in Meersel. "Laf­aards" riep een Belg ons na. Doorrijden man­nen, hij zal z'n vergissing gauw genoeg inzien. Tusschen Meersel en Hoogstratenwerd in een boschje haltgehouden om te rusten. Van m'n sectiecommandanten was alleen de s.m.i. nog bij me. Waar zouden de cadet-vaandrig Verwoerd en de 2e Luit. de Nennie gebleven zijn? In St. Oedenrode waren ze nog present. Het meisje van de Nennie woonde in Tilburg. Zou hij... Na St. Oedenrode had hij zoo'n haast. Of behoorde hij tot de vliegtuigslachtof­fers?
 
Even voor Hoogstraten zaten we weer onder een bombardement, bedoeld voor de doortrek­kende Fransche transporten. Met 2 van m'n soldaten draaide ik om 'n boom. Onze helmen klikten tegen elkaar. Kalm toch jongens, niet zenuwachtig worden. Voorwaarts maar weer. Doch nog in het dorp begon het lieve-leven opnieuw. In de huizen mannen! Bij een bakker in de kelder kwam ik terecht.
 
Verder maar weer in de richting Rijckevorsel. 'n Fransch commandant kwam bij me, stelde zich voor. Of hij ons eten mocht aanbieden? Graag, m'n mannen hebben vandaag nog niet veel gehad. In Rijckevorsel stelde hij me voor aan z'n officieren, en onze vriendschap werd met een glas bier bekrachtigd. Dat smaakte. Het zou nu gauw afgeloopen zijn met de vijan­delijke opmarsch. Hij adviseerde me om naar Antwerpen te gaan en liet me de juiste weg wijzen. Vooruit dan mannen, op de fiets!
 
Onderweg telkens weer vliegtuigen, die het schijnbaar leuk vonden om alles wat op straat verscheen te mitrailleren. 's Avonds kwamen we zonder uitvallers te Antwerpen aan, waar we voorlopig werden ondergebracht in de Luchtbal-kazerne. Het wemelde hier van de Nederlanders. Vooral de marechaussees wa­ren zeer sterk vertegenwoordigd. Blikjes vleesch werden uitgereikt. Met mes of dolk moesten ze opengepeuterd worden. M'n man­nen - ongeveer 150 - waren onder veilige hoede nu.
 
Ik voelde me moe, en wou rustig slapen. Niet in deze drukke kazerne echter. Ha, daar is Frits Horn. Kom mee, jongen. Tezamen heb­ben we onderdak gevonden bij particulieren. Politie kwam voor controle. Frits durfde niet te slapen. Dan maar met het bed naar den kel­der. 's Morgens (13 mei) bleek dat alle troe­pen, en dus ook mijn mannen, nog denzelfden avond waren vertrokken. Dan voortmaken om weer bij hen te komen.
 
In Beveren werden we opgevangen door de gendarme's. U wordt aangewezen om te hel­pen bij het controleren der doortrekkende Ne­derlandsche troepen. Goed. Tot in den middag stonden we op post. Allemachtig, wat kwamen hier veel Hollanders langs, per rijwiel, te voet, in autobussen. Allen kregen koffie en wijzelf werden op een warm maal onthaald. Tegen den avond kwamen wij via Hulst in Axel, waar de burgemeester mij verzocht tijdelijk als kan­tonnementscommandant te willen optreden, voor de dien nacht aldaar legerende troepen. Hier was het rustig. Slechts een enkel hoog­vliegend toestel.
 
In den morgen (14/5) weer door naar Terneu­zen. Troepen kwamen terug. De overvaart bij Terneuzen is gestaakt. Ga naar Breskens. We kwamen in IJzendijke, waar overste Granpré Moliere de leiding op zich genomen had. Hij was niet vriendelijk, "bekte" een paar officieren af en maakte aanmerking op een loszittende knoop.
 
Daar kwam sergt. Janssen met 7 van m'n eigen mannen. Waar is de rest? Over naar Walcheren, doch ook Breskens is gestremd. Misschien dat ze nog kunnen terugkomen. Ik kreeg toestemming om met m'n kleine groepje onderdak te zoeken in een andere gemeente. In Zuidzande lagen nog geen militairen. Hier konden m'n menschen rusten. Ik heb me daarna gepresenteerd bij Majoor de Heer in Oostburg, die me aanwees als kantonnementscommandant van Zuidzande. Prachtig, dan naar de secretarie om geld voor m'n arme donders. Fl. 25,- Nu kunnen ze weer even vooruit.
 
Nu kwamen meer troepen aan. 'n Vrij groot detachement met Lt. Ballot. Ook hij was uit z'n evenwicht, ontvouwde grootsche plannen, ging een bureau inrichten, had "Loffa's" bij zich en zou slag gaan leveren met de Duitschers. Arme kerel. Majoor Sicherer kwam en nog vele anderen, majoor de Bruin, kapitein Schilt en .... m'n bataljonscommandant Klompers. Hij was weer rustig.
 
In Zuidzande zijn we op alle mogelijke manie­ren aan het knoeien geraakt: compagnieën werden gevormd, ontbonden, opnieuw ge­vormd, de mannen moesten de wapenen inle­veren, aan anderen werden ze weer opnieuw uitgereikt. Wat was de bedoeling van al deze maatregelen toch? Om wanhopig van te wor­den.
 
In den avond van 17 Mei werd het onrustig in de hoogere regionen. Daar ging weer iets gebeuren, doch beslissingen werden niet ge­nomen. Lt. Ballot was intuschen opgesloten. 's Avonds om plm. 8 uur kwam bericht dat de troepen zich gereed moesten maken om te vertrekken. Ik ben deze boodschap gaan bren­gen in verschillende boerderijen. En opeens was alles in beweging, in de richting Sluis. Was daartoe bevel gegeven? 'n Ongeorgani­seerd vertrek, absoluut geen leiding. Waar moest ik me in het donker bij aansluiten? Ha, daar waren kapitein Vullings en luitenant Horn. Met jullie ga ik maar mee.
 
Door Sluis gingen we in de richting Heijst, dat dien dag lichtelijk gebombardeerd was. Tusschen Heijst en Brugge was een kanaalbrug door militairen afgezet. We mochten niet ver­der. In 'n geitenstal hebben we geslapen. Al vroeg (18 Mei) reden we verder naar Blankenberghe. Hier werden we opgevangen door den Belgischen Commandant Gerard. De Neder­landsche troepen zouden brood en koffie krij­gen. Of ik wou helpen? Natuurlijk.
 
In restaurants werden de mannen gebracht, waar 'n vrouwelijke organisatie op uitstekende wijze onze menschen verzorgde. Bevel kwam dat we naar het kamp Bredene moesten gaan. Hier bleken reeds talrijke soldaten en officieren vanaf den vorigen dag gelegerd te zijn. Wat moeten we hier doen? Behoorlijke ligging ont­breekt en dit kamp is volkomen onbeschermd. Ik ga naar het kust-commando, waar de kapi­tein Warendorf begroet wordt. Hier kunnen we niet blijven, Warendorf. Ik wil met de Belgische Commandant spreken. Na 10 minuten had ik drie vrijgeleides: 1 voor de voetgangers, 1 voor de wielrijders en 1 voor de mannen in vrachtwagens.
 
Bij de wielrijders waren o.a.: mijn B.C. - Wa­rendorf - Lt. v.d. Putten - Lt. Horn en ik. Ge­reden werd langs een aangegeven weg in de richting Oudenburg. Hier werd gerust en bij een bakker hebben we wat brood gegeten. De bakker was in militairen dienst en lag in de fortificatiën bij Antwerpen, vertelde de vrouw. Nog is zij niet uitverteld, of hij staat als Bel­gisch soldaat naast ons. De Duitschers zijn doorgebroken, het Belgische leger heeft haar posities bij Antwerpen prijsgegeven.
 
Klompers werd wit en verdween. Dwaze kerel. Zonder te waarschuwen is hij weer op de fiets gegaan, het detachement zonder leiding achter zich aantrekkend. Erachteraan. We hebben hem niet meer kunnen terugvinden en tegen den avond kwamen we in Duinkerken, waar alleen onderdak te krijgen was in de kazerne Jean Bart. Hier waren we weer met honderden Hollanders.
 
'n Fransch officier wees ons buiten de kazerne hun casino, waar we wat eten bestelden. Nog maar juist zaten we aan tafel toen een gewel­dig bombardement losbarstte. In enkele oog­enblikken stonden midden in de stadhuizen in brand en ook de oliereservoirs bleken getrof­fen te zijn. We zijn naar de kazerne terugge­keerd, doch konden geen minuut slapen ten gevolge van de hevige explosie's. Ook hier was de legering zeer slecht en voldoende eten bleek niet aanwezig. Majoor de Bruin had de leiding maar hij wist geen oplossing.
 
Met Putje en Horn ben ik op 19 Mei verder getrokken naar Calais, waar ook de Pag-trek­kers aangekomen waren. Putje bleek doorge­reden te zijn en werd in een auto opgenomen. Dan maar met tweeën verder, Fritske. Via Boulogne kwamen we in le Touquet, waar we in het hospitaal ('Hermitage zeer gastvrij wer­den ontvangen door Fransche en Belgische officieren. 's Nachts waren de Duitschers zoo vriendelijk 2 bommen af te gooien, die alleen de ingang en de ruiten vernielden.
 
Op 20 Mei hebben we onze tocht voortgezet langs de kust via Berck tot St. Valerie. Toen we hier aankwamen werd juist Abbeville hevig gebombardeerd. Daar moeten we niet zijn, jongens. Door Eu en Treport naar St. Martin. Bij boeren hebben we eten gehad en vonden we logies in het stroo, waar ook al 2 Belgische families een onderkomen gevonden bleken te hebben.
 
Op 21 Mei gingen we al weer vroeg verder naar Rouen. Fritske was moe. Het was hier ook zoo heuvelachtig en de afstanden te groot. Vooruit jongen, nog 58 KM. In Rouen troffen we Lt. de Pauw en 'n sergeant-vlieger met een groote auto. Met fietsen en al konden wij erin. Eerst naar de consul om wat geld. Dat ging echter niet zoo gemakkelijk. Met vereende krachten - ook de majoor Koch en de sergeant-majoor Rima troffen we hier - heb­ben we achter wat francs losgepeuterd.
 
En toen verder langs Elboef naar Cleon, waar we de gast waren bij een boer in het stroo. Midden in den nacht werden we gewekt door 4 gendarmes, doch ook deze moeilijkheid werd overwonnen. Op 22 Mei passeerden wij Evreux - Conche - Breteuil - Verneuil - Mor­tagne en 's-avonds werden we zeer gastvrij opgenomen bij de familie Fromentin te St. Jouin de Blavou - Orne. Den anderen morgen ging het weer verder langs Mamers - Le Mans - Angers naar St. Georges, waar we logeer­den bij Graaf de Berru.
 
Via Ancenis kwamen we op Vrijdag 24 Mei te Nantes aan. Hier troffen we o.a. de afdeeling Pag onder commando van Majoor Koch en Ir. Bosschart met z'n gezin. Tot Maandag 27 Mei waren we thuis bij de familie Dumont te La Rue ('n dorpje bij Nantes). We sliepen weer in een fijn bedje en de menschen deden ons op alle mogelijke manieren goed. Op laatstgenoemden datum kwam 'n gendarme zeggen dat de Nederlandsche troepen te Caen werden verzameld, zoodat we ons daarheen moesten begeven.
 
Voor Rennes werden we aangehouden. Met een boevenwagen werden we naar het politie­bureau vervoerd. De Lt. de Pauw maakte zich bezorgd, wij beschouwden het als een welkom grapje. Uitvoerige verhooren volgden, stukken en bescheiden moesten worden overgelegd en tenslotte werden we door een rechercheur gebracht bij Kolonel Nicolat, plaatselijk com­mandant van Rennes. De kolonel bleek een beminnelijk en uiterst verstandig man te zijn, die de situatie spoedig begreep. Hij maakte verontschuldigingen voor het plaatsgevonden misverstand en gaf me vrijgeleide naar Caen.
 
Te St. Hilaire werd de nacht doorgebracht in een leegstaand oud kasteel en op 28 Mei gin­gen we via St. Michel tot Caen, waar we op het bureau van den plaatselijk Commandant door Capt. Imiable werden ontvangen. Met een Ordre de Mission bereikten we die dag Dou­vres, waar Majoor Koch met een belangrijk detachement gelegerd was en waar eveneens de Kon. Marechaussee's zich ophielden.
 
Wegens ziekte van den Kapitein Hendriks kreeg ik het commando over diens compagnie, hoofdzakelijk bestaande uit hospitaalpersoneel, waarmede zeer gemakkelijk te werken viel.
 
Op Zondag 9 Juni 1940 vertrokken de Nederandse Troepen en de Marechaussees uit Douvres. Degenen, die geen plaats konden vinden op de diverse auto's zouden onder mijn comman­do per trein nakomen. Met 37 korporaals en manschappen, 11 onderofficieren en 3 officie­ren vertrok ik om 14.00 uur uit Douvres. Voor de 48 mannen was een speciaal rijtuig be­schikbaar, de officieren kregen een aparte coupé, plaats biedend aan 8 persoonen.
 
Tot Le Mans hebben we in dit compartiment met 18 personen gereisd. Overigens was deze reis een volkomen mislukking, want eerst om 4.50 uur (10 Juni) kwamen we te Le Mans aan. Ongeveer 26 uur hadden we over dit traject gedaan. Te Le Mang gelukte het me eten en drinken voor de menschen te krijgen en om 7.500 uur konden we doorreizen naar Brest, waar we circa 19.00 uur arriveerden.
 
Onderweg hadden we veel bekijks, deels door de groene Nederlandsche uniform, maar vooral ook doordat we reisden in een Belgisch spoor­wegrijtuig, dat ten gevolge van een bombarde­ment ruiten en gedeeltelijk de portieren miste. Te Brest vernamen we dat Marechaussees en Detachement Majoor Koch reeds met de Prin­ses Beatrix waren vertrokken. Achtergebleven was alleen de luitenant du Bois met auto's en chauffeurs.
 
Dit bericht beteekende voor ons een geweldige teleurstelling, doch veel werd vergoed door de behoorlijke legering en de uitstekende verzor­ging die den menschen van de zijde der Fran­sche militairen te beurt viel. Vanuit de kazerne Fautras (depot colonial) werd alles voor mijn troep geregeld. Kennis werd gemaakt met den Kolonel-commandant, met den C.C. waarbij we in onderhoud waren, met den Town-major en met Captain Purves, de quai-master.
 
Onze mannen waren populair en zij beleefden hier hun mooisten tijd. Op 11 Juni misdroegen zich 2 soldaten zoo zeer, dat ik de Fransche autoriteiten verzocht hen te willen insluiten. De toestemming kwam, doch ik moest zelf maat­regelen nemen dat ze in het cachot kwamen. Bijgestaan door één van mijn luitenants, heb ik hiervoor, zij het met moeite, zelf kunnen zorg­dragen.
 
Intusschen werden iederen dag pogingen aan­gewend om scheepsgelegenheid naar Enge­land te verkrijgen, en iederen dag was: "Mor­gen misschien". Op 15 Juni ontmoetten wij de gezagvoerder van het S.S. Flensburg, kapitein van Rijn. Hij was genegen ons over te bren­gen, en gezamenlijk hebben wij toen bij de Engelschen autoriteiten bereikt dat nog dien­zelfden dag kon worden uitgevaren.

 
Op 15 Juni 1940, des avonds om 22.15 uur, vertrok de Flensburg van Brest naar Engeland, zonder konvooi, zonder geschut en zonder reddingsmiddelen, met aan boord ongeveer 100 Nederlandsche militairen, circa 42 auto's en een prachtige bemanning. Reeds spoedig kwam een Duitsch vliegtuig over ons heen, doch dankzij de duisternis werden we niet opgemerkt.
 
Op Zondag 16 Juni, om 18.00 uur lagen we voor Plymouth. We mochten echter niet aan land en voeren dan anderen dag verder. Op Dinsdag 18 Juni, des morgens 8.30 uur, was ik op de brug in gesprek met den 3den stuurman, toen deze me, midden in het gesprek, wees op iets dat 2 mijlen achter ons aankwam, een witte schuimstreep op het water achter zich latend. "Potverdomme, een duikboot!" De kapitein werd gewaarschuwd. S.O.S.-signalen gingen uit. "Alle hens aan dek!" werd gecom­mandeerd. Twee vlotten waren aan boord. Bij elk vlot werden circa 50 man geplaatst. Opge­past mannen en... vooral kalm blijven.
 
Wij stonden bij den gezagvoerder op de brug, een karabijn bij de hand. Toch bekroop ook mij een angstig gevoel. Hier stonden wij tegenover een vijand waartegen wij heelemaal niets kon­den ondernemen en die we zelfs niet zagen aankomen. Kapitein van Rijn liet op volle kracht en zig-zag varen. Een flink gezagvoer­der was hij, volkomen rustig. Iemand die wist wat in deze omstandigheden gebeuren moest. Wanneer zou den aanval plaats hebben? En dan? De vlotten boden plaats aan hoogstens 30 man en ook dat was maar theorie. Zou ik men menschen gaan verspelen en zou dit ook mijn laatste reis worden?
 
"Een vliegtuig, een vliegtuig!" werd geroepen. Warempel, een Engelsche machine naderde en cirkelde laag over ons heen. Dat gaf op­luchting. Het zocht de zee af en ongeveer 10 minuten later hoorden we dieptebommen plof­fen. Een torpedoboot kwam, met vlaggen werd geseind en, voorafgegaan door dit oor­logsschip gingen we veilig verder. De mannen kregen een borrel en werden weer luidruchtig. Later vernamen we dat het een Italiaansche duikboot was geweest. Aan een Duitscher zouden jullie niet zijn ontsnapt, vertelden den Engelschen.
 
Woensdag 19 Juni 1940, om 14.00 uur, werd geankerd te Newport. Aan boord kwamen de Kapitein Conggrijp en de Luitenant van Voort van Zijp, benevens douane en een Engelsche commissie van onderzoek. Een urenlang on­derzoek volgde, de bagage werd doorzocht, vragen gesteld, papieren bestudeerd, en toen - het was met weemoed - verlieten we het schip.
 
In groepen van 10, tusschen gewapende En­gelsche soldaten, werden we in autobussen geladen. Naast me in de bus zat zelfs een gewapende soldaat. Op deze wijze werden we door "onze eigen bondgenoten" ontvangen en vervoerd naar het kamp Dan-Y-Graig. Angstig stil was het in de bus. Een wrokstemming groeide, ook bij mij. En in deze stemming arriveerden we bij onze makkers in genoemd kamp.
 
Een woord van warme hulde aan gezagvoer­der, officieren en bemanning van het S.S. Flensburg is hier alleszins op zijn plaats. Van 15 tot 19 Juni 1940 waren circa 100 Neder­landsche militairen aan boord van dit schip. En hoewel deze vrachtboot geenszins voor zoo- veel menschen was ingericht, heeft het ons toch aan niets ontbroken. Op uitstekende wijze is voor ons gezorgd en na weken hebben wij weer volop kunnen eten en behoorlijk kunnen slapen.
 
Hulde kapitein Van Rijn, voor de verleende gastvrijheid, hulde voor je goede zorgen, voor je moedige houding en je vastberaden optre­den. Aan U hebben wij het te danken dat we nu deel uit maken van het Detachement Ne­derlandsche Troepen in Engeland. Nooit zul­len we deze reis vergeten, nooit zullen we vergeten wat jullie voor de aan mij toever­trouwde mannen en voor mij hebt gedaan.

 
 
 
Dan-Y-Graig-Camp 22/8-1940,
De Kapitein Zouteriks.
 
 
 
Terug naar de inhoud