Vlucht marechaussee - Prinses Irene Brigade

Ga naar de inhoud

Vlucht marechaussee

Mei-juni 1940
Majoor Den Beer Poortugael

Een bijzonder geval vormde de eerste divisie der Koninklijke Marechaussee uit Brabant. Deze divisie onder bevel van majoor Den Beer Poortugael bestond uit  273 man: 4 officieren, 137 onderofficieren en 132 marechaussees. De commandant had in de begindagen een plan voorbereid voor een terugtocht naar de vesting Holland.

Klik  hier voor de appéllijst van de Marechaussees

Op 11 mei 1940 verzamelden de Marechausseebrigades zich te Roosendaal. De vesting Holland bleek echter onbereikbaar: Duitse troepen hadden bruggenhoofden gevestigd op de as Moerdijk-Rotterdam. Duitse bommenwerpers zorgden er voor dat grote delen van Roosendaal in brand stonden. De inspecteur van het Wapen gaf daarom opdracht tot afmars naar Putte (N-Br.). Vervolgens vertrok de colonne per fiets, onder escorte van Belgische officieren, over Belgisch grondgebied richting Antwerpen. Onderweg sloten allerlei Nederlandse militairen zich aan.

'Ik zie in gedachten nog steeds die colonne  gaan. De glanzende helmen werden met een soort blauwsel dof gemaakt. We hadden  zware fietstassen n lewang hing tussen het frame'.
'We trokken overal aandacht van de plaatselijke  bevolking en hoorden kreten als: 'Welkom' en 'Leve Koningin Wilhelmina'. Ook  kregen we gratis ijsjes en sigaretten'


Luchtbalkazerne in Antwerpen

Na enige uren bereikten zij de aan de rand van Antwerpen gelegen Luchtbal-kazerne. Hier begon men allereerst met een appél om eventuele 'verkeerde elementen' onder de militairen te ontmaskeren. Nog steeds onder begeleiding van de Belgen trokken zij 's avonds via de Scheldetunnel naar Hulst, waar zij rond 02.00 uur uitgeput aankwamen. Hier werden zij ondergebracht in het Patronaatsgebouw.
 

Verspreiding Marechausseedetachementen in Zeeuws-Vlaanderen (kaart Min. van Defensie)

Ondertussen was een groot aantal Belgische en Franse soldaten Zeeuws-Vlaanderen binnengetrokken. Men wilde, ondanks de Nederlandse capitulatie  op 14 mei, met hulp en aan de zijde van de geallieerden blijven doorvechten. Bij deze capitulatie waren de Nederlandse troepen in de provincie Zeeland buiten de overgave gehouden, omdat er zich nog buitenlandse troepen in dit gebied bevonden. Schout-bij-nacht Van der Stadt, die inmiddels het bevel had overgenomen, besloot op 17 mei na overleg met de Franse legerleiding, Zeeland prijs te geven. Hij gaf de Koninklijke Marechaussee opdracht Zeeland te verlaten om een vliegveld nabij Nantes te gaan bewaken. Hier hadden volgens berichten vliegtuigen en personeel van de Nederlandse Militaire Luchtvaart zich begeven.




















Gevorderde bussen met rechts de buschauffeurs   
        

Nog even poseren met de chauffeurs.......   
'Mijn vader zou die marechaussees 's avonds alleen maar  even over de Franse grens brengen en dan over een paar uur weer terug zijn. Hij had zijn  pantoffels zelfs nog aan. Die paar uur werden vijf jaar...'   

Daarop vorderden de Marechaussees in allerijl autobussen van de Zeeuwsch-Vlaamse Tram Maatschappij en andere particuliere busbedrijven met hun burgerchauffeurs. Deze chauffeurs, uiteindelijk tweeënveertig personen, zouden tot hun ongenoegen enkele weken later in Engeland worden gemilitariseerd. Verder vorderden de marechaussees vrachtwagens voor het transport van de rijwielen. Deze bonte colonne trok op 18 mei samen met de Politietroepen en andere militairen door België en Frankrijk heen voor de Duitsers terug. De terugtrekkende militairen werden gehinderd door de vluchtelingenstroom en geplaagd door Duitse luchtaanvallen.

Klik hier voor appéllijst van de burgerchauffeurs en grenscontroleurs

"Wij moesten met de fiets naar het zuiden trekken. Dat was hard fietsen, want de Duitsers zaten soms maar enkele kilometers achter ons. Op de overvolle Franse wegen stonden we onophoudelijk bloot aan bombardemeneten van de Luftwaffe. Meermalen per dag moesten we schuilen in bossen en velden om ons leven te redden."

"Door het wareme lenteweer hadden we grote problemen met de hygiëne. We waren drijfnat van het transpireren. Als we onderweg werden ondergebracht in de overvolle Franse kazernes, konden we de douches niet eens bereieken. De Franse toiletten waren helemaal een vieze boel..."
 
"Een van mijn maten kreeg een lekke band en hield in paniek een bus aan die vol met Nederlandse officieren zat. Hij vroeg of hij mee mocht rijden. De 'heren' in de bus riepen naar de chauffeur: "Doooooooorrijden!". Waarop mijn maat met zijn karabijn in de aanslag riep: "Ik schiet jullie koppen eraf als ik niet mee mag!"  Mooi dat ie mee kon.'
 
'We kwamen bij Abbeville in Noord-Frankrijk en een drukte en een ellende en een verschrikking, daar kwamen die vliegtuigen weer. Ik vergeet het nooit! Ik sprong met mijn kameraad in een droge sloot, je gelooft 't of niet, midden tussen een stel nonnen! We lagen daar en die rotmoffen schoten met een mitrailleur door die sloot. Hoe we eruit zijn gekomen, weet ik nu nog niet.'
 
'Ik bewaakte op 10 mei 1940 met mijn eenheid het vliegveld Souburg bij Vlissingen. In Breskens vorderden wij een auto van een boer en mengden ons in een vluchtelingenstroom naar het zuiden. Er was een verschrikkelijke chaos onderweg. In Frankrijk werden wij voor Duitsers aangezien en na verhoor raakten we onze wapens en auto kwijt. Met eten bedelen bij het Rode Kruis konden we uiteindelijk via Duinkerken naar Engeland ontsnappen.'
'De Fransen waren minder gastvrij dan de Belgen. Ze  eisten betaling in Franse valuta en namen geen franken of guldens aan.'

 
Eén van de colonnes bestond op een gegeven moment uit de Dodge van luitenant Du Bois, twintig personenauto's w.o. een grote Cadillac, een groene Chevrolet '37, een nieuwe Packard, gevolgd door een Chevrolet  varkensvervoer-vrachtwagen, een Ford V8 vrachtwagen en een Ford V&D-bestelwagentje. In alle wagens zaten drie of vier inzittenden met  uiteenlopende bagage. In Poitiers bivakkeerde men op 20 mei op een groot kazerneplein, om de nacht door te brengen en in ieder geval verzekerd te zijn  van gratis warm eten en drinken (rode wijn!). Meeliftende evacués betaalden uit  dank meestal de benzine. In andere gevallen ging men gewoon in de rij staan achter de auto's van de Politietroepen. Van hieruit ging het richting Limoges. Hier verbleef men veertien dagen op de binnenplaats van een grote boerderij. Vlak voor Nantes kreeg men te horen dat bewaking van het daar gelegen vliegveld niet  meer nodig was.
           
                           Schoolgebouw in Cresserons                                                            Kerk in Cresserons

Douvres, linksachter Mattijs van Gorp (Bron: Adriaan en Co van Gorp)

Rond 5 juni kreeg men bericht om naar een verzamelpunt in  Douvres-La Delivrande, een dorpje ten noorden van Caen, te komen. Alle Nederlandse militairen in Frankrijk werden daar verwacht. Bij aankomst bleek deze groep niet de enige te zijn: zes bussen, enkele grote vrachtwagens met platform boven de cabine, een oplegger met grote aantallen fietsen erop, een  paar 5-tons trucks en tientallen personenauto's, die gezien hun K-kenteken vrijwel allemaal uit Zeeland afkomstig waren. Er waren grote aantallen Marechaussees bij die opvielen door hun prachtige blauwe uniformen. Men werd hier ondergebracht op een verhoogd gedeelte achter de kerk in een  appelboomgaard. De Marechaussees ('de blauwen') verbleven vnl. in een schoolgebouw  in Cresserons.

Lees hier het gedetaileerde verslag van S.A.N. Jol over deze tocht van de Marechausees

Lees hier het dagboekverslag van de vlucht van ziekenverzorger A.J. Meuleman die werkzaam was in Militair hospitaal te Breda


Een andere groep die uit Nederland kon vluchten was een detachement  Politietroepen, welke in eerste instantie de grootte  had van 75 man. Hierbij was een groep van veertig man, o.l.v. serg-maj. T. Omvlee, die hun terugtochtbevelen (=voorgeschreven route om zich te hergroeperen) hadden gevolgd. De andere 35 man waren afkomstig van een interneringskamp uit Ooltgensplaat op Goeree-Overflakee. Hier bewaakten zij samen met zes burgerbewaarders 21 staatsgevaarlijke personen: NSB'ers en communisten. Onder hen o.a de woordvoeder van de N.S.B. Rost van Tonningen.

Klik hier voor appéllijst van de politietroepen

Toen op 10 mei 1940 de oorlog uitbrak, vorderde de  gevangenisdirecteur Molenaar met hulp van res. Ltn. P. Drost vrachtauto's en twee schepen, om alle gevangenen en personeel uiteindelijk naar het Zeeuw-Vlaamse Sluis te  brengen. In een oud-klooster, aan de weg naar Sint Anna ter Muiden, dat al dienst deed als opvanghuis voor protestantse en katholieke joodse vluchtelingen, werden deze staatsgevaarlijken voorlopig gehuisvest. Daar de gevangenen in geen geval in Duitse handen mochten vallen, kreeg Drost de opdracht om zich met hen naar Frankrijk te begeven. Op 17 mei ging een lange stoet PT'ers, Marechaussees en gevangenen in gevorderde vrachtauto's, autobussen en auto's op weg naar Oostende. Van hieruit volgde deze groep een moeizame reis naar Duinkerken. Op commando van Franse militaire autoriteiten werden de gevangenen afgeleverd in een gevangenkamp te Ambleteuse. De joodse vluchtelingen werden onder begeleiding van de PT naar Arras gebracht.
De Politietroepen gingen vervolgens in colonne via Dieppe, Rouen, Le Mans, Tours, Poitiers tenslotte naar Limoges.

Lees hier het verslag van een andere groep van de Politietroepen w.o. Willem van der Eem

       
'Kookpotten' ergens  in Noord-Frankrijk

Begin juni 1940: Marechaussee en Politietroepen bij Franse kust
                                                   
In Limoges hadden de PT'ers een ouderwetse kookpot met  bijbehorende kolen opgeladen. Sindsdien werd de warme hap hierin gemaakt. Met de 'eetketel' konden de manschappen het eten ophalen. Het bestond meestal uit een pollepel stamppot. In Limoges kreeg men van de Nederlandse ambassade in Parijs de opdracht zich weer terug naar Douvre-La Delivrande (nabij Caen) te begeven. Op 30 mei arriveerde daar de groep PT'ers o.l.v. Drost. Een andere groep Politietroepen o.l.v. de sergeanten De Puyt en Kruse voegde zich bij hen. Het totaal van de PT brengende op 102 personen.

Telegram van Evekink vanuit Parijs naar Brest op 9 juni 1940
'
De Beatrix in Brest aan de kade. Een korporaal van de Politietroepen kijkt u aan.

Op een gegeven  moment werden vrijwilligers gevraagd voor het  begeleiden van een Frans munitietransport naar  het front dat toen langs de rivier de Seine  liep. Ook ik gaf mij hiervoor op. Toen wij (ca. 60 man)van onze opdracht  in Caen  terugkeerden, waren de Nederlandse militairen vertrokken met bestemming Brest en zij hadden alle  auto's meegenomen, dus daar stonden we zonder  vervoer. Van de Franse militaire commandant  vernamen wij dat ook wij de opdracht hadden naar  Brest te gaan. Hij regelde voor ons vervoer  per trein. Echter, de trein werd steeds op een  zijspoor gerangeerd omdat de troepentreinen  naar het front voorrang hadden. Het duurde daarom bijna een week om Brest te bereiken. Het was toen dinsdag 11 juni 1940. Toen we 's  avonds om ca 8 uur op het station arriveerden, zagen we een boot de haven uitvaren. Deze  boot, vernamen wij, had aan boord de Nederlandse  militairen, die reeds eerder uit Caen waren  vertrokken. Het was de bedoeling geweest dat ook  wij ons hierop zouden hebben ingescheept. Wel  was er voor ons de opdracht om naar Engeland  te komen en zo mogelijk het achtergelaten  materieel - een 40 tal vrachtauto's - mee te  nemen. Wij zagen echter geen kans om vervoer  naar Engeland te regelen; bovendien begon de  tijd te dringen, want de Duitsers, nadat  zij het front langs de Seine hadden doorbroken,  kwamen steeds dichterbij en met zijn allen voelden we er weinig voor om alsnog  krijgsgevangen te worden gemaakt.'

Tot 8 juni bracht deze grote groep nabij Caen de tijd door met o.a  zwemmen en het volgen van Engelse les. Toen kwam het bericht dat men zich naar Brest moest begeven om  te worden ingescheept naar Engeland. Uiteindelijk bereikte de colonne pas op 10 juni die stad, in het uiterste westen van Bretagne. Men reed vrijwel direct de pier op in de 'Port Commercial'. Hier bevonden zich al enkele honderden Nederlandse militairen met hun voertuigen die zich op soortgelijke wijze aan de greep van de Duitsers hadden onttrokken. In het midden van de kade stond een groot gebouw met aan weerszijden nog voldoende kaderuimte om te parkeren. Hieraan lag de lichtgrijze MS 'Prinses Beatrix', van de maatschappij Zeeland, met de boeg naar voren. De walkranen begonnen meteen met netten de tientallen personenwagens en motoren te laden. Al snel bleek er geen plaats meer was voor de bussen en vrachtwagens. De bestuurders werd de keus gegeven om achter te  blijven met hun voertuigen of gewoon weg te rijden.....of hun voertuigen weg te zetten en als passagiers aan boord te komen.
Aan boord kregen ze een warme maaltijd, maar moesten daarvoor drie dekken op en neer om het eten uit de kombuis te halen.

Aankomst Prinses Beatrix in Plymouth. Al gearriveerde Marechaussees kijken toe.

'We waren meegetroggeld door de blauwen, die nu met  zijn allen aan boord gingen om voor de Moffen te vluchten. De chauffeurs met  hun gevorderde auto's/bussen lieten ze in de steek en moesten maar voor  zichzelf zorgen....'    
  
''Het viel me meteen op dat elektrische kabels rond het  gehele schip waren aangebracht, tegen eventuele magnetische mijnen.'

'We mochten aan boord niet roken en ook mochten we op geen  enkele wijze licht maken.'

'Verschillende passagiers gooiden vanaf het schip  francbiljetten en munten richting de kade. Veelal raakte het 'tussen het wal en  het schip'.'

'Toen de Beatrix enkele mijlen onderweg was, bereikte  ons het bericht dat Italië de oorlog had verklaard aan Engeland en Frankrijk. We  hadden er weer een vijand bij...'

'Boven Brest stegen zwarte rookwolken op en trokken een  gordijn over de brandende stad. Boven het bruisen van het kielzog klonken de  dreunen van de inslaande granaten. De Duitsers hadden de stad bereikt.'

'Wij  hadden zeer strenge orders om op geen enkele wijze ook maar enig licht te tonen.  Eén van onze officieren beijverde zich in het bijzonder dat duidelijk te maken.  Hij bedreigde ons als het ware met doodschieten indien de order niet werd  opgevolgd.'

 'Ons oudere personeel had slaapplaatsen in kooien aangewezen gekregen, maar zij  maakten er vrijwel geen gebruik van als gevolg van het dreigende gevaar.  Jongeren die wel durfden te gaan slapen mochten van hun bedden evenwel geen  gebruik maken. Ja, zo gaat dat dan. ...'

Deze 'passagiers' in Brest maakten het leeuwendeel uit van  de troepen die  in Engeland arriveerden. Op 11 juni kwamen 43 officieren en 830 onderofficieren en manschappen met de MS 'Prinses Beatrix' in Plymouth aan. Nadat de boot hier aan de wal lag, mocht er niemand af. Er moesten aan boord eerst nog drie maaltijden worden gebruikt en pas om 21.00 uur stapte men in de trein met onbekende bestemming. Ze stopten nog even rond 12.00 uur in Exeter, waar iedereen op belegde broodjes en krentenbollen werden getrakteerd. De hele nacht reed men door en om 6.30 uur de volgende morgen bereikte men het station te Porthcawl in Zuid-Wales. Hier verwelkomde Luitenant- Kolonel Noothoven van Goor in gezelschap van enkele officieren op een donker stationnetje, de eerste uitgeputte en vervuilde manschappen.
'Zo marcheerden wij in de vroege morgen naar een tentenkamp dat was  gesitueerd op een glooiend terrein met uitzicht op het Bristol Kanaal. Hier en  daar zagen wij bewoners vanachter de ramen en langs terzijde geschoven  gordijntjes naar ons kijken. Later hoorden wij dat sommigen hadden gedacht dat  wij Duitsers waren. Onze zwarte schoenen en beenkappen met daarbij de  rijbroeken welke wij droegen, hadden daaraan medegewerkt. '

Station Porthcawl
'15  juni 1940, bracht de ommekeer. Een  Nederlands koopvaardijkapitein sprak ons aan, want hij  dacht, gezien ons uniform, dat we Nederlandse  militairen waren. Hij vertelde ons dat hij  een lading tarwe voor de Nederlandse  regering aan boord had en dat hij midden op de  Atlantische Oceaan opdracht kreeg naar een  geallieerde haven op te stomen. Hij was die ochtend  Brest binnengevallen ,maar omdat hij hoorde  dat Brest op vallen stond, wou hij meteen  weer vertrekken en naar Engeland gaan. Op zijn  vraag of hij iets voor ons kon doen was  uiteraard ons antwoord : " Ons meenemen!" Na overleg met de Franse  havencommandant werd het schip de M.S. Flensburg", dat op de rede lag, langs de  kade gemeerd. Nederlandse  militairen bedienden de kranen en 's avonds stond  het gehele dek vol met de vrachtauto's.  Voor 2 a 3 was er geen plaats meer;  die hebben  we dus achtergelaten.
' 's Nachts  vertrokken wij - wij werden nog gebombardeerd, maar  liepen gelukkig geen schade op. De maandag daarop  werden we in de Ierse zee aangevallen door een  Italiaanse duikboot. Er werd  een schuimstreep ontdekt in het water en door het alarm verscheen iedereen aan  dek. Er waren twee reddingsvlotten aan boord waarop maar zo’n dertig man pastte.  Iedereen besefte dat wanneer het schip zou zinken er niet voldoende  reddingsmiddelen waren voor alle passagiers. Kapitein van Rijn beval het schip  een zig-zag koers te varen en de torpedo trof gelukkig geen doel. Na het uitzenden  van een S.O.S. zagen we enkele uren later  Britse torpedojagers jacht maken op deze  onderzeeboot  en ze hebben hem te pakken  gekregen.'
' Sommige buschauffeurs hadden toen al weken rondgedoold, eerst door Zuid-Nederland, toen door België en Frankrijk, met hun bus vol humeurige Marechaussees. Soms hadden ze Duinkerken aangedaan waar het Engelse leger met zijn rug naar de zee een wanhopig strijd vocht, waren van haven tot haven gereden en overwogen tenslotte om maar weer terug naar het vaderland te rijden. Om dat moment kwam de verlossing: in Brest liep als laatste schip nog de 'Flensburg binnen....'

Flensburg

Lees hier het verslag van Dhr. Hendriks over de vlucht vanuit Nederland en de tocht met de Flensburg.

Ondertussen werden door enkele achtergebleven officieren, w.o. Bram du  Bois, iedere dag pogingen ondernomen om een schip te bemachtigen dat de overige militairen en voertuigen kon overzetten. 's Morgens op 15 juni arriveerde, bijna niet meer verwacht, een grote vrachtboot de 'Flensburg' in de havenkom van Brest. Dit Nederlandse schip lag erg diep en had vier  laadbomen en even zovele ruimen, gesloten met luiken waarover strak dekzijl getrokken was. Het was aanzienlijk langer en breder dan de Prinses Beatrix. Het schip zat vol Zuid-Amerikaans graan, dat bestemd was voor Rotterdam. Kapitein  Van Rijn was genegen de overgebleven militairen over te brengen en kreeg toestemming van de Franse en Engelse autoriteiten daarvoor. De vrachtwagens ( w.o. P.A.G.'s = pantserafweergeschuttrekkers), bussen en auto's op  de kade werden m.b.v. scheepskranen op het schip getild. Hiervoor moesten aan dek wel aanpassingen worden gedaan. Scheepstrappen en ontluchtingspijpen werden in allerijl met primitief gereedschap verwijderd. Op enkele bussen, een vrachtauto en een aanhangwagen na, ging alles aan boord. 's Avonds om 22.15 uur vertrok de Flensburg van Brest naar Engeland, zonder konvooi, zonder geschut en zonder reddingsmiddelen.
Dit tweede detachement, dat uit het bijna gecapituleerde Frankrijk vertrok richting Engeland, bestond uit 7 officieren en 78 onderofficieren en soldaten. De volgende morgen kwam dit gezelschap in Falmouth aan, maar daar  waren geen hoge kranen beschikbaar om de vracht te kunnen lossen. Hierop werd koers gezet naar Newport in Zuid-Wales. Onderweg was er nog even paniek bij een U-boot alarm, maar een Brits vliegtuig verjoeg deze Italiaanse onderzeeër met dieptebommen.
Op 19 juni 1940, om 14.00 uur, werd geankerd te Newport. Aan boord kwamen Kapitein Gonggrijp en de Luitenant van Van Voort van Zijp, tevens douane en een Engelse commissie van onderzoek. Een urenlang onderzoek volgde, de bagage werd doorzocht, vragen gesteld, papieren bestudeerd en toen werd het schip verlaten. En hoewel deze vrachtboot geenszins voor zoveel mensen was ingericht, heeft het toch aan niets ontbroken. Op uitstekende wijze is voor hun gezorgd en na weken hadden ze weer volop kunnen eten en behoorlijk kunnen slapen.
In groepen van 10, tussen gewapende Engelse soldaten, werden de militairen in autobussen geladen. In de bus zat zelfs een gewapende Engelse soldaat. Op deze wijze werden ze door "onze eigen bondgenoten" ontvangen en vervoerd naar het tentenkamp Dan-Y-Graig, nabij Porthcawl. Angstig stil was het in de bus. Een wrokstemming groeide bij sommige. En in deze stemming arriveerden ze bij hun andere makkers in genoemd kamp. De vracht zou door de Engelsen worden nageleverd.
Terug naar de inhoud