Zuid-Afrika - Prinses Irene Brigade

Ga naar de inhoud

Zuid-Afrika

Rekrutering > Rekruten uit Zuid-Afrika
Vrijwilligers uit Zuid-Afrika

Kort nadat het nieuws van de inval in Nederland op 10  mei 1940 bekend werd, meldden de eerste vrijwilligers zich in Zuid-Afrika om in  Nederland te vechten. Vermoedelijk gingen enkele mannen daarna richting Europa,  om tegen de Duitsers te vechten. Tegen de tijd dat ze Zuid-Afrika verlieten, had  Nederland al gecapituleerd. Deze mannen kwamen uiteindelijk in Groot-Brittannië  terecht, waar ze onder diverse functies vervulden. Bij de oprichting van het  Nederlandse Legioen sloten zich in de eerste periode in ieder geval ongeveer  zeven man uit Zuid-Afrika aan. Eén van hen was  Kees van Hulsteijn.  
Eind juni vertrok een groep van zo’n 80 vrijwilligers  onder leiding van dr. A. van Selms uit Zuid-Afrika naar Djakarta om daar dienst  te nemen bij het Koninklijk Nederlands Indisch leger. (KNIL)

In juli 1940 volgde een oproep in de Zuid-Afrikaanse  pers, onder andere in het Hollands Weekblad voor Zuid-Afrika, aan alle  mannelijke Nederlanders, geboren tussen 1904 en 1920, om zich te laten  registreren bij het Nederlandse consulaat in Pretoria. Kort erop volgde een  Koninklijk Besluit, waarin stond dat alle Nederlanders, geboren tussen 1904 en  1921 en woonachtig in Groot-Brittannië, Noord-Ierland en de Unie van  Zuid-Afrika, zich verplicht moesten laten registeren. Naar aanleiding van deze  oproep kwamen eind augustus 1940 540 Nederlandse rekruten aan bij het  Nederlandse Legioen in Porthcawl, Groot-Brittannië. Dit waren veelal  Nederlanders die vanuit Nederland waren gevlucht naar Groot-Brittannië en  dienstplichtigen die in Groot-Brittannië woonachtig waren.

De regering in Londen was bang dat veel Nederlandse  dienstplichtigen in Zuid-Afrika, maar ook elders, in dienst zouden gaan in het  leger van het land waar ze verbleven. Daarop volgde het besluit dat elke  Nederlander, die diende in een niet-Nederlandse krijgsmacht zonder dat hem  hiervoor koninklijk verlof was verleend, het Nederlanderschap kwijt zou raken.  Hij mocht wel dienen in een geallieerde krijgsmacht, maar moest vooraf  toestemming vragen aan het consulaat.
In september 1940 besloot de Nederlandse regering een  infanteriebataljon samen te stellen in het Nederlands opleidingscentrum voor  Noord-Amerika  in  Guelph te Canada. Aan dit Canadese  bataljon zouden een aantal uit Zuid-Afrika afkomstige Nederlanders worden  toegevoegd.

Op 7 november 1940 kondigde het Nederlandse gezantschap  te Pretoria aan dat alle Nederlandse vrijwilligers tussen 18 en 40 jaar, mits ze  indertijd in Nederland medisch geschikt waren verklaard en op dat moment in  goede gezondheid verkeerden, op staatskosten naar Groot-Brittannië konden gaan  voor vrijwillige dienst bij het Nederlandse Legioen in Porthcawl. Ook deze  oproep leverde weinig resultaat op.
Op 3 maart 1941 gaf minister Dijxhoorn van Defensie een  instructie aan de gepensioneerde schout-bij-nacht J. Bosma en reserveofficier  van gezondheid dr. C.F. Koch om een Nederlandse Militaire Missie te vormen. De  Militaire Missie moest, in nauwe samenwerking met de Nederlandse gezant te  Zuid-Afrika, Nederlanders rekruteren voor dienst bij de Nederlandse landmacht of  marine. Dit alles door middel van lezingen met diapresentatie, publicaties, enz.
Het betrof dienstplichtigen tussen 19 en 36 jaar oud en  vrijwilligers tussen 19 en 45 jaar.  Iedere dienstplichtige kreeg een oproep  zich bij het consulaat te melden en ze konden een voorkeur aangeven voor een  onderdeel van het Nederlandse leger. Vrijwilligers mochten zelf een onderdeel  kiezen.
Probleem voor de missie vormde het gebrek aan middelen  om dienstplichtigen te dwingen in dienst te gaan. Tot begin december 1941  bestond de mogelijkheid voor Nederlanders om zich bij het geallieerde leger van  hun huidige thuisland dienst te nemen. Na december 1941 werd deze regel  ingetrokken, omdat dit tegenstrijdig zou zijn aan het oproepen van  dienstplichtigen voor Nederlandse dienst.
In januari 1942 dienden voor het Hooggerechtshof te  Pretoria drie rechtszaken tegen dienstweigeraars. Het hof verwierp de  standpunten van de alledrie. In de loop van 1942 werd een aantal  dienstweigeraars naar Suriname gestuurd. 26 van hen waren afkomstig uit  Zuid-Afrika.
Het 1e  contingent vrijwilligers uit Zuid-Afrika

Eind 1941 werd de eerste groep vrijwilligers verzameld. De groepen vrijwilligers werden contingenten genoemd. Het eerste contingent bestond uit zo’n 80 man, van wie velen afkomstig waren uit de omgeving van Johannesburg en Pretoria. Pieter Kleinloog was één van hen. Op 10 januari vertrok het eerste deel van de groep, onder leiding van 1e luitenant Looringh van Beeck, van het station in  Pretoria. Ze werden uitgeleide gedaan door een grote menigte, die bij het  afscheid het Wilhelmus en Wien Neerlands Bloed zongen.
                                                        
Aan boord van de Windsor Castle                                                          Inspectie Looringh van Beeck aan boord

In Kaapstad kwam het eerste contingent samen, waar iedereen militaire kleding kreeg en een eerste basale militaire opleiding. Op  20 januari 1942 vertrok het contingent met het luxe passagiersschip Windsor Castle. Via Trinidad, Groenland en IJsland kwam het schip op 17 februari 1942 aan in Glasgow. Hier mochten de soldaten van de autoriteiten niet aan land, omdat hun komst niet bekend was. Koch had vergeten de Nederlandse regering in Londen op de hoogte te brengen van hun komst. Na veel overleg mochten ze uiteindelijk dezelfde avond nog per trein richting Wrottesley Park in Wolverhampton. Daar werden ze ingedeeld bij de D-compagnie van het eerste bataljon, ook wel de Zuid-Afrikaanse compagnie en als snel Springbokkencompagnie genoemd. Deze compagnie stond onder leiding van kapitein Looringh van Beeck.
Met speciale toestemming van brigadecommandant luitenant kolonel De Ruyter van Stevinck mocht de meegenomen vlag van de Zuid-Afrikaanse Unie elke morgen worden gehesen in dat gedeelte van Wrottesley Park waar de compagnie was gelegerd.
 
De andere contingenten
Na het eerste contingent reisden tot begin 1943 nog negen andere contingenten van Zuid-Afrika naar Groot-Brittannië. Het tweede  contingent vertrok in maart 1942 onder leiding van luitenant H.J.W. Westenberg. In Groot-Brittannië werden ze opgewacht door Looringh van Beeck en een erewacht van de Springbokken van het eerste contingent.
Het derde contingent,  met op de 2e rij vierde van rechts  Siebren Woudstra

Naar aanleiding van de toespraak van jonkheer Van  Lennep, gezant van de koningin te Pretoria, bij vertrek van het eerste contingent, waarin hij zei: “Uw roem zal ver reiken indien gij u weet te onderscheiden als de Hollandsche Springbokken van Zuid-Afrika”, gaf Else, de dochter van Looringh van Beeck, het derde contingent een jonge springbok mee (zie foto hierboven, midden vooraan op de grond), die echter tijdens de overtocht overleed. Dit contingent arriveerde in juli 1942 in Engeland.
Springbok als mouwembleem
 
Het vijfde contingent is na 14 juli 1942 vertrokken, onder leiding van luitenant H. Kijne. Bij aankomst in Groot-Brittannië bleek Kijne helemaal geen officier te zijn en werd hij voor ongeveer de duur van de oorlog opgesloten.
J.P.Cornet en F.W. van Rijswijk waren leden van  het 6e contingent.
Het 7e contingent onder leiding van luitenant  W.M. Reuhl vertrok met het schip de MS Abosso . Op 29 november 1942 werd dit schip onderweg getorpedeerd, waarbij alle opvarenden, waaronder de 50 rekruten, om het leven kwamen.  
Het 8e contingent stond onder leiding van sergeant-majoor L.H. Spoor. Voor dit contingent waren zo’n 90 dienstplichtigen uit onder andere Rhodesië, Portugees Oost-Afrika, Egypte en Belgisch Kongo opgeroepen. Dit aantal werd door verschillende omstandigheden teruggebracht tot ongeveer 70 dienstplichtigen, waarvan zich 42 hadden gemeld. Vijf dienstplichtigen moesten in verband met gewetensbezwaren tegen oorlogsvoering voor een commissie verschijnen.
Dit contingent zou eerst onder leiding van reserve 1e luitenant A. Mauve vertrekken, maar wegens omstandigheden moest sergeant Spoor het overnemen. Spoor werd voor de reis tot tijdelijk sergeant-majoor bevorderd. De gemiddelde leeftijd van de groep was 30 jaar en medisch gezien werd ongeveer 70% van hen in de A-groep geplaatst.
Op 15 november 1942  vertrok een deel van de groep uit Pretoria en de anderen meldden zich op 17 november in het Pollsmoorkamp in Kaapstad.  

ms.  Sibajak

In november vertrokken ze met de  MS.Sibajak en eind december 1942 kwamen ze aan in Groot-Brittannië.
Het 9e contingent onder leiding van A. Mauve vertrok in januari 1943 vanuit Kaapstad met de Orion. Dit contingent, bestond uit ongeveer 60 leden, w.o. ook vijf gearresteerde dienstweigeraars. Aan boord bevonden zich tevens 3.000 Italiaanse krijgsgevangenen. Tijdens de tocht  ontsnapte het schip op een haar aan een torpedo. Eind februari 1943 kwam het contingent aan in Groot-Brittannië.
Over het 10e contingent zijn geen gegevens  beschikbaar.
In totaal zijn zo’n 600 rekruten naar Groot-Brittannië gegaan. 900 dienstplichtigen zijn in Groot-Brittannië afgekeurd, het zevende contingent is geheel omgekomen, 131 hebben dienst genomen bij het Zuid-Afrikaanse leger en zo’n 160 man zijn naar Oost- en West-Indië gestuurd.

Op 8 september 1945 werd in de Zuid-Afrikaanse pers gemeld dat het schip “Ruys” omstreeks 11 september in Tafelbaai werd verwacht en dat er ongeveer zestig oud-Brigadeleden, afkomstig uit Johannesburg en ongeveer vijfenvijftig van Pretoria, aan boord van dit schip waren.
 
 
Uit Pretoria werd de volgende namen in het bericht genoemd: M. Engelberts, W. J. van den Berg, J. Rooseboom, M. Runia, J. Bokhorst, J. J. van Niftrik, H. A. Goedhart, C. Ippel, W.H. Dames, H. J. Ferguson, A. Trumpie, P. Vervark, Harold Coull, L.W. van Hout, D.H. Horstmanshof, J. van Diggelen, J. Stammens, T. J. Dubbeld, A. A. Meininger, P. Pelle, H. Kop, J.J. van de Plassche, P. R. Schrale, N. Langhout, W. van den Burg, E. Lamberts, A.W. van der Spek, J.B. van Veen, G. J. Buys, C. J. de Jager, L.W. Kampen, L. de Steur, H. Kaal, S. Tilma, W. Schreuder, A. G. Wegner, G. van der Tas, C. F. Prins, B. J. Erkens, J. Havelaar, P. W. Spronk, A. van der Laarse, H. P. de Kamper, F. C. D. Masman, J. van de Velde, J. J. de Graaf, J. van Veelen, J. van Vliet, L. de Kloe, J. C. de Graaf, D. Kits, J. C. Verhulst, P. Kleinloog, G. van Harmelen, H. Breedeveld, S. A. van der Loo, J. Reuvers, J. van der Loo, D. Drent, A. Munting, F. van Dijk, M. J. Tinnenbroek en A. Waals.

© C. Hijszeler
Terug naar de inhoud