Burgerchauffeurs - Prinses Irene Brigade

Ga naar de inhoud

Burgerchauffeurs

Mei-juni 1940
Men wilde, ondanks de Nederlandse capitulatie op 14 mei, met hulp en aan de  zijde van de geallieerden blijven doorvechten. Bij deze capitulatie waren de  Nederlandse troepen in de provincie Zeeland buiten de overgave gehouden, omdat  er zich nog buitenlandse troepen in dit gebied bevonden. Schout-bij-nacht Van  der Stadt, die inmiddels het bevel had overgenomen, besloot op 17 mei  na overleg met  de Franse legerleiding, Zeeland prijs te geven. Hij gaf de Koninklijke  Marechaussee opdracht Zeeland te verlaten om een vliegveld nabij Nantes te gaan  bewaken. Hier hadden volgens berichten vliegtuigen en personeel van de  Nederlandse Militaire Luchtvaart zich begeven.
Daarop vorderden de Marechaussees in allerijl autobussen van de Zeeuwsch-Vlaamse Tram Maatschappij en  andere particuliere busbedrijven met hun burgerchauffeurs. Deze chauffeurs, uiteindelijk tweeënveertig personen, zouden tot hun ongenoegen  enkele weken later in Engeland worden gemilitariseerd. Verder vorderden de marechaussees vrachtwagens voor het transport van de rijwielen. Deze bonte colonne trok op 18 mei samen met de  Politietroepen en andere militairen  door België en Frankrijk heen voor de Duitsers terug. De  terugtrekkende militairen werden gehinderd door de vluchtelingenstroom en geplaagd door Duitse luchtaanvallen.

Klik  hier voor appéllijst van de burgerchauffeurs en  grenscontroleurs

Maria en Albert  den Haerinck uit  Koewacht, Zeeuws-Vlaanderen, waren respectievelijk twaalf en  zeventien jaar, toen de oorlog uitbrak. Hun vader was vrachtrijder en had  tijdens de Eerste Wereldoorlog bij een gasaanval in België maagstoornissen  opgelopen. Op de tiende mei 1940 werd zijn wagen gevorderd om rijwielen van de  terugtrekkende marechaussee naar het  zuiden te brengen. Chauffeur Den Haerinck, die ziek was, moest mee. Na ettelijke omzwervingen in België en  Frankrijk bereikte de colonne Brest, waar de wagens het water werden ingereden.  Men ging zich  inschepen voor Engeland. Daar bij dit chaotische transport  de auto's niet  mee konden, moest men ze laten verdwijnen, opdat de  oprukkende Duitsers er niet van zouden profiteren. Men kan zich voorstellen, wat  er omging in Den Haerinck, die jaren voor zijn truck had gespaard. Gedreven door  de stroom van vluchtende legers wankelde hij bij Le Havre de boot op. Een paar  maanden later overleed hij circa vijftig jaar oud in een Engels ziekenhuis. Hij  werd in Wolverhampton begraven.
Een ander  triest voorbeeld is dat van André Verstraeten uit Axel. Zijn moeder en zuster  vertelden, dat hij als jongen van negentien  nog nooit één dag van huis was  geweest. Toen de Duitsers ons land binnenrukten, kwam hij — ook als chauffeur —  terecht in de chaos, die opdrong naar de oversteekplaatsen in Frankrijk. De hele  oorlog door diende hij in Engeland, als soldaat  bij de Irenebrigade, en  zodra de bevrijding van Nederland aanbrak werd hij ingeschakeld bij het  ontruimen van het kamp Wolverhampton. Iedereen, die gemist kon worden mocht na  vijf moeilijke jaren naar huis, ook André Verstraeten. Maar hij verongelukte met  de laatste legertruck, die de poort uitreed.
 
SERGEANT I.J.  EIJKEMANS in 1940 met een bus gewonden naar Engeland
Een vijftiger  met een eeuwige sigaar. Dat was sergeant eerste klas J. Eijkemans, zo hadden ze  verteld. De sigaar was er niet, waarschijnlijk ter gelegenheid van het  „interview". Helaas was het een interview, want we hadden van hem gehoord en  zochten hem daarom op. Het was op een oefening. De meesten van zijn leeftijd  vind je op een bureau of zo, hadden ze gezegd, maar hem, nee hém vind je wel in  het veld.
Daar stond hij,  volledig bewapend, rustig alsof er weinig meer zou kunnen gebeuren wat hem nog  van zijn stuk zou kunnen brengen. Toch was er iets, dat dat wél kon. „Leg dat  potloodje nou eerst neer", zei hij want zijn bescheidenheid verzette zich tegen  het idee, dat alles wat hij vertélde zou worden opgeschreven. Dit was het:
Voor de oorlog  was hij gewoon buschauffeur bij de Brabantse Buurt Autobussen en hij woonde in  Geldrop. Twee dagen na het begin van de Duitse inval in Nederland werden in  Breda de bussen gevorderd. En daarmee eigenlijk ook de bestuurders. Buschauffeur  Eijkemans bleef op zijn bus, waarmee hij jaar in jaar uit zijn dagelijkse  passagiers had gereden. Nu was de rit naar het hospitaal en met een bus vol  gewonden reed hij weer af, naar het Mastbos, waar de Franse hulptroepen  inmiddels aankwamen. Terwijl de Duitse voorhoeden al aan de rand van Breda lagen, trok  de stoet gevorderde bussen, waaronder die met Eijkemans, naar Roosendaal. Een  stoet bussen met gewonden. Wat moet er gebeurd zijn toen zij onderweg een  luchtaanval kregen? Wie zal dit beschrijven!
„Er vielen  bommen op de weg", vertelt sergeant Eijkemans rustig. „We hebben toen in een  keldertje gezeten en toen het voorbij was, zijn we naar het Roosendaalse  ziekenhuis gegaan. Daar hebben we de nacht in een kelder doorgebracht. Met de  gewonden. De meesten hadden schotwonden en gebroken benen enzovoort. De volgende  dag trokken we naar Bergen op Zoom. En toen weer naar Antwerpen en verder door  België tot we in Frankrijk waren. Bij Abbeville kregen we nog een aanval. Bommen  en mitrailleurs op de weg. Er waren in België twee dokters bij de colonne  gekomen, gelukkig, want anders waren we nooit zover gekomen. Er was geen  voldoende verzorging. In mijn bus zat een man met een gebroken been, maar door  het schokken en de vermoeienis werd het been helemaal dik.
En zo was er zo  veel. In Nantes hebben we de zwaar gewonden achter moeten laten. En zo kwamen we  in Brest, waar ze juist bezig waren Engelse troepen voor het front te  ontschepen. Wij met onze bussen met gewonden aan boord.

Harry Eijkemans in karakteristieke houding met pijp
Hoe heette dat  schip ook weer? Ik geloof: de „Flensburg". 's Nachts voeren we af en de volgende  ochtend reed ik met mijn bus op de Engelse wal. Het was in Newport. Hier moesten  we onze bussen en gewonden achterlaten. We kwamen in een kamp voor zoiets als:  ongewenste vreemdelingen. Ik zat al gauw weer op een bus, om materiaal op te  halen en mensen weg te brengen. Maar toen zeiden ze tegen ons, dat we in  militaire dienst moesten gaan. Wie niet in dienst ging werd naar een kamp op het  eiland Man gebracht. Wat moest je? Ik werd oorlogsvrijwilliger op voet van  dienstplichtige, zoals ze dat noemden. Ik reed weer."
Vier jaar later  reed hij een fotowagen over het strand van Caen, waar, kort te voren, de  verwoesting van de invasie overheen was gegaan. Hij was ingedeeld bij de staf  van de Bevelhebber Nederlandse Strijdkrachten, Prins Bernhard.
Later, van 1945  tot 1947 — sergeant Eijkemans bleef in dienst — was hij MTO van het Nederlandse  garnizoensbureau in Londen. Het werd slechts een van de vele functies van zijn  militaire leven. De volgende vijf jaar was hij ingedeeld bij de Gravendienst,  waarmee hij twee jaar in Duitsland doorbracht en tenslotte vonden we hem als MTO  van de C.-compagnie van het 102de Zware Mortier Bataljon.
„Maar, eh, zet  dat nou allemaal maar niet in die Legerkoerier." Toch wél, want er zijn er niet  zo veel als hij.
Uit  de Legerkoerier, september 1951
 
Bovenstaande foto's zijn ter beschikking gesteld door Mevr. J.  Hendrick-Eijkemans.
Gedwongen konvooi
De  20-tonner Studebaker
 
Dhr. De Koning uit Axel, rijwielhandelaar, was met  een particuliere bus van Mahu uit Kloosterzande op de weg terug van Antwerpen.  De bus was gevorderd om een daar een 40-tal Nederlandse nonnen op te halen. Op  de weg naar de St. Clarastichting in Koewacht, werd hij in Hulst staande  gehouden door de commandant van de marechaussees , de heer Den Beer Poortugael  in hoogst eigen persoon. Hij eiste dat de bus aan de kant werd gezet en de  nonnen uit moesten stappen. Een grote rel in het katholieke Hulst werd door  bemiddeling van de burgemeester voorkomen. De rit mocht worden afgemaakt, maar  twee marechaussees gingen mee om zeker te zijn dat de bus met chauffeur weer in  Hulst terugkwam. De marechaussees dreigden hem dood te schieten als hij niet  meewerkte. In de Graanbeurs in Hulst werden toen contracten opgemaakt door Den  Beer Poortugael, waarin stond dat de chauffeurs 40 gulden per week zouden  krijgen en 100 gulden voor de vrachtwagen, plus kost en inwoning.
Jaap Cové uit Terneuzen zat op de  vrachtwagen van zijn zwager P. Leunis. Het was de zwaarste vrachtwagen van  Zeeuws-Vlaanderen: een  een jaar oude 20-tonner van het merk Studebaker.  Hij reed er graan en stro mee. In de eerste oorlogsdagen vervoerde hij er  militairen mee van Axel naar Sluis. Hij werd op de terugweg van een van die  ritjes door de marechaussee staande gehouden en de wagen werd gevorderd. Dhr.  Cové moest mee en dagenlang wachten. Het  enige dat hij aanhad was een werkpak en moest nog onder geleide naar huis om  kleren op te halen. Hij moest roestige fietsen van Marechaussees en kisten met  uniformen vervoeren.
Ze overnachtten in Frankrijk in kazernes of kloosters.  Van de marechaussees moest hij wc's schoonmaken, soms gebeurde dat  hardhandig....Onderweg in Frankrijk zagen zij nauwelijks soldaten, maar burgers  op de vlucht des te meer. Na bijna vier weken omzwervingen tot in Nantes toe,  kwamen ze uiteindelijk aan in Brest, waar de marechaussees aan boord gingen. De  chauffeurs wilden hun vrachtwagen niet in de steek laten en lieten de eerste  boot naar Engeland vertrekken. Na een week op de kade te hebben gestaan zijn ze  toch met de Flensburg naar Engeland vertrokken. Ze hadden weinig keus daar ze  dachten dat de Duitsers het ook op hun hadden gemunt, omdat ze Nederlandse  troepen hadden helpen te ontsnappen. Helaas bleek de Studebaker te zwaar voor de  kranen en moest op de kade achter blijven.
De chauffeurs werden met alle andere Nederlandse  troepen naar Porthcawl gedirigeerd, waar ze tentenkamp verbleven. In eerste  instantie vertrouwden de Engelsen dit allegaartje niet, omdat ze wisten dat  Duitsers in Nederlandse tenues hadden geopereerd. De positie van de chauffeurs   was uitzichtloos: ze konden niet terug naar Nederland, maar mochten als burger  ook niet in een militair kamp verblijven. Er hing een gevangenis of  interneringskamp boven hun hoofd. Ze waren vanzelfsprekend erg gebeten op de  marechaussees die hen dit had aangedaan......
In het tentenkamp verbleven ze met acht man in een  tent in een uithoek van het veld. Ze moesten wachtlopen, corvee doen, aardappels  schillen e.d.  Bij hoog bezoek werd hen verboden zich buiten de tent te  begeven. Tussenkomst van een Engelse advocaat bewerkstelligde dat de contracten  met de chauffeurs werden nageleefd en ze kregen eindelijk loon. Minister  van Kleffens, namens de regering, zorgde daarna dat hun positie verder werd  verbeterd. Op 29 januari 1941 te Congleton moesten alle chauffeurs een contract  tekenen als vrijwillig dienend militair en werden zodoende 'vrijwillig'  ingelijfd bij de Prinses Irene Brigade.
Vrij naar een onbekend  krantenknipsel

v.l.n.r  ?, A. Teeuwen, A. Hendrickx in Congleton
Op 19 juni 1940 werden in Porthcawl alle burgerchauffeurs voor de keuze gesteld: Vrijwillig  dienst nemen bij het Nederlands motorkorps of geïnterneerd worden in een  vluchtelingenkamp. Alle 42 chauffeurs kozen vanzelfsprekend voor de eerste  optie. Op 22 juni kregen ze hun eerste soldij: 3 shilling per dag. Op 1 juli  kregen ze allen een uniform en zelfs een werkpak.
Een klein gedeelte van de chauffeurs tekenden eind juli een verbintenis als  militair werkman. De rest volgde op 1 oktober. De vergoeding bedroeg 3 gulden  per dag. Dat hield in dat men alleen corvee of chauffeursdiensten mocht  verrichtten. Mocht na de oorlog blijken dat een eventueel achtergebleven gezin  kostwinnersvergoeding was uitbetaald, dan diende men het teveel uitgekeerde te  'rembourseren'.......

Bij de burgerchauffeurs van de Zeeuws-Vlaamse Tramweg Mij. was er weinig achting voor officieren na alles wat ze hadden meegemaakt. Wie van hen de dienstplichtige leeftijd had, werd ingedeeld bij het wachtlopen.' Jansen, ingedeeld voor wacht!'
'Maar ik ben burger!'
'Je staat op de appèllijst!'
'Ja, omdat ze me in dit kamp hebben gezet!'
'Niks mee te maken, wachtlopen!'

'Wij burgerchauffeurs hadden onze tenten achter in het kamp. We hoorden nergens bij en kregen nog steeds geen geld. We waren op een dag zelfs in hongerstaking gegaan. Als we niet direct aan het werk gingen, zou de commandant ons naar een gevangenkamp sturen. Ds. Van Dorp heeft toen bemiddeld met minister Dijxhoorn en we kregen uiteindelijk een voorschot...'

Dominee Van Dorp
Op een gegeven moment was de situatie van de burgerchauffeurs zo uitzichtloos dat er een georganiseerde hongerstaking uitbrak. Van hogerhand was hen van alles en nog wat beloofd, maar men kwam die beloften niet na. Daarop werd er zelfs gedreigd hen op te sluiten als enemy aliens. Ds. Van Dorp bemiddelde voor hen met minister Dijxhoorn. Zijn adjudant Kruls bemiddelde en bood hen tenslotte een contract als militair werkman aan. Uiteindelijk ging de Britse regering met deze regeling akkoord.



Op 23 oktober 1940 vertrokken de chauffeurs naar Congleton. Ze werden gelegerd  in een oude leegstaande katoenfabriek aan de Lowerstreet. De werkzaamheden  bestonden uit houthakken en kolen of cokes halen en in de winter sneeuw ruimen  voor de corveedienst, tot keukendiensten of stoker en chauffeur. Enkelen waren  ingedeeld bij de Marechaussee.
Dienstregeling voor de chauffeurs
Vanaf 25 augustus 1941 werden ook de chauffeurs overgeplaatst naar  Wrottesley park nabij Wolverhampton. Hier deden de chauffeurs hoofdzakelijk  onderhoud- en schoonmaakwerk. Sommige werden hulpfoerier of ordonnans.
Van 20 tot 29 december zaten de chauffeurs, evenals de rest van de  manschappen, verplicht op het kamp omdat ze niet mochten reizen. Het waren  altijd moeilijke dagen, zeker voor de getrouwde mannen. Over het algemeen waren  de meesten wel tevreden. Ze hoefden niet te hard te werken, hadden goed te eten  en te drinken, voldoende zakgeld en mochten regelmatig met verlof.
December 1942 werden alle chauffeurs, die aangesteld waren als militair  werkman, opnieuw gekeurd. In april 1943 stelde men, aan de hand van persoonlijke  gesprekken met de chauffeurs, vast over welke kwaliteiten ze beschikten bij  eventueel ontslag. Enkele gingen weer als chauffeur aan de slag, maar andere  werden ontslagen en werden met zgn. klein verlof gestuurd. Het was dan handig  als je over Engelse contacten beschikte, waar je dan eventueel een kamer kon  huren of mocht verblijven.
 
29 september 1943 kwam A. van de Enden, chauffeur bij een busbedrijf uit  Breda, om het leven bij een auto-ongeluk in Berkhampstead.
Pas begin 1944 verleende de Nederlandse regering in Londen de afgekeurden  officieel onbepaald klein verlof. Militaire kleding mocht niet meer worden  gedragen en men kreeg geld om burgerkleding aan te schaffen. Ze kregen een  bijstandsuitkering van 2 pond per week, een rantsoenkaart en kledingcoupons.  Rond 1 mei 1944 verleende men hen eervol ontslag. Alle militaire spullen dienden z.s.m. te worden ingeleverd bij foerier De Groof van het kamp.
Enkele chauffeurs die nog in dienst waren gebleven, keerden in het najaar  van 1944 terug naar hun geboortegrond na een afwezigheid van viereneenhalf jaar.  Afgekeurden moesten soms wel wachten tot september 1945.

Op de appélijst van de burgerchauffeurs staan ook de broers Van Gremberghe

Van Renéé van Gremberghe, particulier vrachtwagenchauffeur, is het volgende bekend:
Renéé was met zijn vrachtwagen door de marechaussee gevorderd om hen naar Noord-Frankrijk te brengen. Hij liet een vrouw met een één maand oude dochter achter. Hij had zijn vrouw beloofd over enkele uren terug te zijn. Het werden uiteindelijk vijf jaar.......
Zijn paybook

Het rijbewijs van Renéé

Enkele sfeerfoto's met zijn kameraden

Waarschijnlijk is dit het graf van een van de in Engeland overleden chauffeurs Verstraeten, Van den Enden, Slits of  Den Haerinck







Johan Faro.   
Johan Faro
Het is helaas onbekend hoe burgerchauffeur Johan Faro uit Heusden bij de Prinses Irene Brigade is geraakt. Vermoedelijk is hij rond 10 mei 1940 (zie document Cavalarieschool) door terugtrekkende militairen uit de Peel-Raamstelling gedwongen om hen naar Zeeland te vervoeren. Uiteindelijk is hij wel in Porthcawl aangekomen. Zijn naam stond nl. vermeld in een namenlijst van een Provinciale Brabantse krant eind juni 1940.

Tijdens de eerste week dat hij met de Prinses Irene Brigade in Normandië was geland, raakte hij gewond door granaatscherven in zijn nek en voet. Hij lag hiervoor enkele maanden in een ziekenhuis in Frankrijk. Daar bleek, na lange tijd, dat er een stuk leer van zijn laars in zijn voet zat. Toen dat er eenmaal was uitgehaald, ging het snel beter met hem. Hij werd echter niet meer ingezet bij de Irene Brigade.
Johan heeft tot ver na de oorlog contact gehouden met mensen die hij had ontmoet in zijn Porthcawl-periode in Wales. Deze mensen hebben hem ook enkele malen in Nederland opgezocht. 
In 1946 trouwde hij met Jenneke Combee en woonden ze in de omgeving van 's-Hertogenbosch. Samen kregen ze vijf kinderen. In 1981 is Johan op 68-jarige leeftijd overleden.
  
 
       
 
Terug naar de inhoud