Dagboekpassages G. van Dam
In Nederland
Walcheren, 29 december
1944-10 April 1945
G. G. van Dam
Samen met ongeveer twintig man stond ik rillend van de
kou achterin de lorrie die ons op 29 December 1944 van Leopoldsburg via Bergen op
Zoom naar Middelburg zou brengen. Daar zouden wij worden ingedeeld bij de
verschillende onderdelen van de "Irene Brigade" die op Walcheren gelegerd
waren. Een voorlopige indeling was er al in Leopoldsburg gemaakt en ik
verwachtte toegevoegd te worden bij de de 3" mortieren van de Ie Gevechtsgroep.
Met één hand hangend aan raamwerk van de lorrie gaf ik
mee met de slingeringen van de wagen en keek uit over de Belgische kasseienweg
die zich met grote snelheid als een grijs lint vanonder mij afwikkelde en zich
in de grauwe verte verloor. Het was een sombere dag, guur en koud, met
laaghangende grijze wolken waaruit zo nu en dan een beetje poedersneeuw viel dat
in dunne, witte slierten over de weg uitwaaierde.
Het kerstverlof dat ik in Antwerpen had doorgebracht was
op een teleurstelling uitgelopen. De stad zelf had mij in geen enkel opzicht
doen herinneren aan het Antwerpen,zoals ik dat van een vakantie in 1939 kende.
Er heerste nog totale verduistering, de straten waren vuil en langs de
stoepranden lagen grote bergen bijeengeveegd glas en puin als gevolg van
inslagen van V1’s en V2’s. De meeste etalages van vele ramen van woonhuizen
waren met planken dichtgespijkerd; tussen het afval van de talloze op vertier
uitzijnde militairen bewogen de armoedig geklede Sinjeuren zich met bedrukte
gezichten als ontheemden rond, met angst zich afvragend of de Duitsers in de
Ardennen opnieuw zouden doorstoten en Antwerpen voor de tweede maal zouden bezetten. Het grootste deel
van mijn verlof had ik bij mijn tante in Borgerhout doorgebracht. Slapen deden
wij met de bovenburen in een klein keldertje onder de trap in de hal. De eerste
twee nachten had ik slecht geslapen door de benauwde atmosfeer, de slaapgeluiden
van de anderen, het motorgeronk van overvliegende VI 's en het doffe gerommel
van inslagen.
Ik was een paar keer de stad ingegaan waar behalve in de
rosse buurt niet veel te beleven viel. Theaters, bioscopen en danszalen waren na
het neerkomen van een V2 op de Rex Cinema gesloten.
Het was dan ook met een gevoel van opluchting dat ik op
28 december 1944 de poort van het kamp te Leopoldsburg voor mij zag
opdoemen.
De lorrie was inmiddels Bergen op Zoom gepasseerd en
spoedde zich nu naar Middelburg. Op de Kreekrakdam en in het drassige
Zuid-Beveland herinnerden ruïnes en kapotgeschoten voertuigen aan de gevechten
die de Canadezen hier in oktober hadden moeten leveren en die bedoeld waren als
voorbereiding op de uiteindelijke bevrijding van Walcheren. Walcheren zelfwas
geheel onderwater gelopen na de bombardementen door de RAF op de dijken
bij Westkapelle, Vlissingen en Veere. De hoger gelegen duinstroken waren droog
gebleven en staken als langgerekte eilanden uit het water.
dukw
Na een tijdje waren wij Middelburg genaderd dat alleen
nog vanuit het oosten over de weg bereikt kon worden. In het centrum dat droog
stond moesten wij overstappen in een DUKW, een amfibievoertuig dat ondanks zijn
logge uiterlijk in het water een zeer wendbaar en zeewaardig voertuig bleek te
zijn. Ik zette mij naast De Bruin en Huizer en keek met belangstelling om mij
heen toen wij het centrum van Middelburg verlieten en in de buitenwijken
geleidelijk op varen overgingen. Het was een vreemde gewaarwording om door
straten te varen in plaats van te rijden en om te zien hoe deuren door het
boegwater spookachtig langzaam open en dicht zwaaiden. De stroming drong door de
huizen heen en terug en dreef het huisraad de kamers rond. Buiten Middelburg
gekomen realiseerde ik mij pas goed hoe groot de ravage was die het
binnengedrongen zeewater had aangericht. De vloedstroom golfde over akkers en
weiden, langs afstervende bomen en struiken, dwars door boerderijen heen,
opgezwollen, stinkende kadavers, wrakhout en allerlei rommel met zich
meevoerend. Het was een triest en troosteloos gezicht. Na een poosje kwamen we
te Domburg aan dat aan de hoger gelegen duinrand aan de Noordzee lag en waar we
in een klein café een kopje koffie of wat daarvoor door moest gaan te drinken
kregen. Daarna vervolgde de lorrie haar pad langs de duinrand, vergezeld van een
afgrijselijke stank die opsteeg uit de wanstaltig opgezwollen halfverteerde
kadavers van koeien die, toen destijds het water opdrong, hun toevlucht in de
hoger gelegen duinen hadden gezocht, de mijnenvelden aldaar waren ingerend en in
stukken waren gereten. Een paar kilometer voorbij Domburg, in noordoostelijke
richting, kwamen wij bij zeer hoge duinen waar de Duitsers een groot aantal
bunkers hadden gebouwd als onderdeel van de Atlantik.
Tussen de bunkers
verspreid stonden Duitse geschutsopstellingen met hun kanonnen dreigend op zee
gericht, en talloze mitrailleursnesten, het geheel omgeven door
prikkeldraadversperringen en mijnenvelden waarin smalle paadjes waren
vrijgelaten. Deze bunkers, waarin een gedeelte van de Ie Gevechtsgroep was
ondergebracht met onder andere de 3" mortieren, droeg de codenaam Fort Mammoet.
De taak van de Ie Gevechtsgroep was kustbewaking.
Aan de voet van de duinen stopte de DUKW en de chauffeur
schreeuwde ons toen om uit te stappen. We waren nog bezig met onze uitrusting
uit te laden toe een lange militair met een gelaat met scherpe trekken en een
ironisch lachje rond zijn mond op ons toe kwam en zich voorstelde als
sergeant-majoor Trienekens, commandant van de 3" mortieren. Hij haalde een
papiertje uit zijn zak en las de namen op van De Bruin, Huizer en mijzelf. In
het kort legde hij uit dat wij bij zijn groep waren ingedeeld. Daarna moesten
wij met onze spullen achter hem aan een lange en steeds stijler wordende
betonnen weg oplopen die naar het bunkercomplex boven op de duinen leidde. Daar
aangekomen ging Trienekens ons voor naar de ingang van een bunker. Via een
stalen deur waarboven stond "Wipe your feet" kwamen we de bunker binnen die
ongeveer zeven bij drie meter groot was. In het midden stond een ruwhouten tafel
met aan weerszijden een bank en langs de wanden stond een aantal dubbele kribben
geplaatst. In de hoek, dicht bij de deur, stond een roodgloeiende potkachel die
een enorme hitte verspreidde. Rondom de tafel, onder een kale, elektrische lamp,
zaten een paar mannen in hun kaki overhemd waarvan Trienekens ons de namen
noemde. Zij behoorden tot de mortiergroep waarvan in een andere bunker, een
eindje verder het duin in, nog een aantal mannen gehuisvest was. Rosshandler en
Van Veen, beiden met een joods uiterlijk, zaten te lezen. Korporaal Roskam, een
kleine man van ongeveer dertig, met een rimpelig gelaat en met enigszins bolle
ogen, was aan het kaarten met De Vaan, een donkere, magere man, met een
opvallend zachte stem. Blommenstein, een lange, forsgebouwde jonge man die boven
iedereen uittorende, was een revolver aan het schoonmaken en en keek ons
grijnzend aan. Ik smeet mijn uitrusting op de krib die Trienekens mij had
aangewezen en ging aan tafel zitten.
Nadat we een
mok thee hadden gedronken, stond Roskam op en vroeg ons om hem te volgen
teneinde het terrein in de omgeving van de bunkers te verkennen daar we de
eerste nacht reeds op wacht moesten. Inwendig grommend trok ik mijn jas weer aan
en liep als laatste achter het groepje aan naar buiten. Het was inmiddels
aardedonker geworden en zoals gewoonlijk zag ik in het begin geen steek. Hoewel
ik uit voorzorg vrij dicht op Roskam's hielen bleef, botste ik toch geregeld
tegen het prikkeldraad dat de Duitsers in en om de stellingen hadden aangelegd.
Nadat we zo een tijdje hadden rondgedwaald en Roskam ons de belangrijkste
bunkers, het waslokaal en de keuken had aangewezen liepen we een steil duinpad
af dat naar de weg aan de voet van de duinen ging en die naar Domburg leidde.
Aan de weg stond een Duits wachthuisje waarin ik op een afstand de sigaret van
de wacht zag oplichten. Roskam vertelde ons dat wij hier deze nacht voor het
eerst op wacht moesten. Ik merkte op dat het gebied dat één man hier moest
bewaken nog al groot was, waarop Roskam antwoordde dat het geen bal verschil
maakte of het groot of klein was daar het 's nachts meestal zo donker was in de
duinen dat je toch geen hand voor ogen kon zien.
"Veel peentjes
eten", grijnsde hij. Op de weg terug naar onze bunker liet Roskam ons ook nog
een wachtpost boven op het duin zien. Deze bestond uit een houten hut met een
paar venstertjes zodat je in ieder geval beschut zat. Tot zijn verbazing merkte
ik in de weken daarna dat sommige soldaten deze post betrokken met een dikke
deken onder de arm. Of deze diende om warm te blijven of om lekker te pitten is
mij nooit duidelijk geworden.
Om twaalf uur
die nacht stapte ik samen met Huizer de bunker uit de donkere nacht in die als
een zwarte, harige deken over de duinen lag. Huizer kwam net als ik uit
Rotterdam-Zuid. Hij was een stuk langer dan ik, had donkerblond krullend haar en
liep altijd kaarsrecht. Op de duintop bleven we even staan en zagen heel in de
verte op zee sporen van lichtspoormunitie van Duitse Schnellboote die vanuit hun
bases in IJmuiden, Den Helder en Rotterdam regelmatig aanvallen op konvooien
naar Antwerpen uitvoerden. Daarna liepen we het duinpad af naar het wachthuisje
onder aan de weg. Huizer ging in het huisje staan en ik liep in het terrein er
ronddom wat heen en weer. Ongeveer twee meter van het huisje lag een Duitser
begraven. Schijnbaar uit verveling ging Huizer met een stuk betonijzer in het
graf staan porren waarbij uit het gat een kwalijke stank oprees. Ik werd er niet
goed van en liep een eindje het terrein in. Na wat mij een eeuwigheid toeleek
hoorde ik de voetstappen van de aflossing en Huizer en ik liepen daarna op ons
gemak terug naar de bunker.
De volgende dag
werden wij ingewijd in de werking van het 3" mortier. Dit bestaat uit een loop
van ongeveer anderhalve meter lengte met een diameter van acht centimeter, een
grondplaat waar op de loop met een kogelgewricht rustte en een driepoot waarmede
de loop in verticale en horizontale richting gezwenkt kon worden.
De granaten die
gebruikt werden wogen vijf kilogram, het maximale bereik was 2800 meter en de
kortste afstand waarop het mortie nog gebruikt kon worden was 60 meter. Als het
zover was, was het waarschijnlijk verstandiger om de benen te nemen! De
bediening bestond uit 3 man, nr.l richtte het wapen op aanwijzingen van de
commandant, nr.2 (ik) smeet de granaat in de loop en nr. 3 maakte de granaat
vuurklaar en gaf hem door aan nr.2. Indien een ploeg goed was ingespeeld was het
mogelijk om 10 granaten in de lucht te hebben voordat de eerste op de grond
ontplofte. Trienekens was een harde leermeester en gunde ons geen rust.
Herhaaldelijk liet hij het mortier van positie veranderen waarbij alles in de
looppas moest gebeuren, 's Avonds waren we bekaf, maar konden dan ook al aardig
met het wapen overweg. De dagen dat er niet geoefend werd en we niet op wacht
moesten waren we min of meer vrij in ons doen en laten.
De volgende
ochtend, het was Nieuwjaarsdag 1945, ging ik even de bunker uit om een frisse
neus te halen. Terwijl ik boven op de bunker stond en naar zee keek, hoorde ik
motorgeronk dat snel naderbij kwam. Tot mijn verbazing zag ik laag boven de zee
een formatie vliegtuigen aankomen gieren die met ratelende boordmitrailleurs
lagen over de duinen scheerden en in de richting Vlissingen verdwenen. Dit alles
duurde maar een ogenblik en met het wegstervende motorgeronk keerde de rust in
het duin snel terug.
Later hoorde ik
dat op deze dag de Luftwaffe op grote schaal was ingezet voor aanvallen op
geallieerde vliegvelden in Nederland en België ter ondersteuning van het aan de
gang zijnde Duitse offensief in de Ardennen.
De tijd die wij
op Walcheren doorbrachten was niet een van de opwindendste episodes uit de
geschiedenis van de "Irene Brigade": wachtlopen,
oefenen, luieren en lange wandelingen langs het strand gingen op de duur toch
wel vervelen. Gewoonlijk ging ik er alleen op uit, zwierf wat door de duinen op
zoek naar nog niet doorzochte Duitse bunkers en vermaakte mij op het strand
meestal met het laten exploderen van mijnen die door de Duitsers op palen op de
grens van de vloedlijn waren geplaatst. Dikwijls was een goed gericht
geweerschot voldoende om een mijn met een daverende klap te doen ontploffen.
Honden die ik in de duinen tegenkwam schoot ik neer omdat ze dikwijls aan de in
de mijnenvelden liggende kadavers zaten en besmettingsgevaar opleverden. Ook
ontwikkelden wij ons tot ervaren strandjutters en wij keerden dikwijls in de
bunker terug met kisten sigaren, zakken Amerikaanse bloem of kisten met
chocoladerepen. Het meeste werd aan burgers in Domburg verkocht of we ruilden
met hun voor eieren en boter.
Op een dag in
februari toen we weer met de mortieren bovenop duintop in een stralende zon aan
het oefenen waren en doelen op het strand onder vuur namen, bespeurde Trienekens
plotsklaps de periscoop van een Duitse eenmansduikboot. Deze kwamen regelmatig
op de vaarroute naar Antwerpen voor maar ze bleven gewoonlijk op veilige afstand
van de kust. Deze keer echter voer het vaartuigje dicht onder de kust en degene
die aan boord was moet geweten hebben dat hij binnen bereik van kustverdedigingswapens was. Snel gaf Trienekens bevel om mortieren op het bootje
te richten en binnen enkele seconden vielen de eerste granaten in het gebied
waarin het zich bevond. Na het tweede salvo van de mortieren kwam langzaam de
koepel boven water uit. Opnieuw volgde een vuurbevel en deze keer kwamen de
granaten pal bij het doel terecht. Even werd het vuur gestaakt en gespannen
keken wij toe wat er ging gebeuren. Langzaam ging de koepel open en een man ging
rechtop in de opening staan en zwaaide heftig met een stuk doek als teken van
overgave. Desondanks gaf Trienekens opnieuw bevel tot vuren en nadat een aantal
granaten was afgevuurd volgde het bevel "Cease Fire!". Ik richtte mij overeind
en keek toe hoede eerste granaten van ons salvo vlakbij het scheepje ontploften.
Bij de derde inslag werd de Duitser die nog steeds overeind in de koepel stond
getroffen, zakte door zijn knieën, viel achterover uit de koepel en verdween in
de golven, de doek met zich meesleurend. Vlak daarop kwam een vliegtuig
overcirkelen, dook laag over het water en joeg met één salvo uit zijn
boordmitrailleurs de duikboot naar diepte. Even later was de zee weer zo glad
als een spiegel. De volgende morgen toen ik langs het strand wandelde zag ik een
doek in de branding op en neer deinen.
Eind februari
kregen we er twee man bij, Lebens en Meesters, beiden opgeleid in Bergen op
Zoom. Hun nog nieuwe uniformen vormden een groot contrast met die van ons die
duidelijk aan een grote wasbeurt toe waren.
Op zekere dag
was ik op een van mijn zwerftochten langer weggebleven dan ik van plan was om
toch nog op tijd terug te zijn voor mijn wachtbeurt moest ik een kortere weg van
Domburg naar Fort Mammoet zien te vinden. Ik wist dat er langs het duin een pad
liep dat veel korter was dan de gebruikelijke route. Terwijl ik op dat pad
toeliep zag ik dat er een Spaanse ruiter voor was geplaatst die de weg
versperde. Daar er geen waarschuwingsbord bij stond schoof ik de ruiter opzij,
liep het pad op en zette de ruiter weer terug op zijn plaats. Nadat ik een
eindje het pad was opgelopen viel het mij op dat er aan weerszijden Duitse
Tellerminen verspreid lagen.
Op
het pad zelf was niets te zien. Toch vertrouwde ik het niet helemaal en uit
voorzorg ging ik aan de rand van het pad lopen. Ik kwam vroeg genoeg bij de
bunker om de Bruin op tijd te kunnen aflossen.
De avond
daarop, het was 9 Maart 1945, kwamen drie man van de Ie gevechtsgroep op één
motorfiets uit Domburg. Het waren Burger, Stenfert-Kroese en Vermeulen en op
goed geluk sloegen zij het pad in dat ik de vorige dag had gevolgd. Halverwege
reden ze op een Tellermine die in het midden van het pad op de grond lag. Alle
drie waren ze op slag dood. Bij onderzoek bleek dat het hele pad met
antitankmijnen was bezaaid. Dit soort mijnen is op een bepaalde druk afgesteld
en een voetganger kon er meestal zonder risico op stappen.
Op 9 April werd
bericht ontvangen dat de Brigade de volgende dag overgeplaatst zou worden naar
de omgeving van 's Hertogenbosch.
In de late
namiddag maakte ik mijn laatste wandeling langs het strand. Na een uurtje
gelopen te hebben ging ik op een aangespoelde kist zitten en keek uit over de
zee die zilverkleurig oplichtte onder de stralen van de ondergaande zon. Met een
stok tekende ik wat figuren in het zand en dacht aan huis. Na wat ik onlangs
over de toestand in het bezette gebied had gehoord maakte ik mij zorgen over
mijn ouders. De zon zonk langzaam weg aan de einder en het zeewater wiste mijn
krabbels in het zand uit. Ik kreeg het koud, wierp de stok met een wijde boog in
zee en liep langzaam langs de waterlijn terug naar de bunker.