Dagboekverslagen oktober 1944
In Nederland
Dagboek 1
Kort daarop begon de opmars weer, Brussel tegemoet, Diest, het Albertkanaal, waar we enige tijd door de Duitsers werden opgehouden. Toen begon eindelijk de toekomst alles te overstemmen. Wanneer zouden we Nederland binnentrekken. Wanneer zouden we onze ouders weer zien, onze vrouwen, zussen en broers? Hoe zou het er zijn ? De intocht in Brussel was grandioos geweest. Stel. je voor zo Rotterdam binnen te trekken, je vader en moeder te ontdekken tussen die juichende menigten.
Nederland, eindelijk Nederland. Het was vroeg in de ochtend, toen we de grens passeerden. Het was inmiddels september geworden. De koeien in de weiden waadden met hun poten door de witte nevel. Hier en daar hief een beer, op het land aan het werk, de hand ter verwelkoming. Er schoten
mij enkele regels te binnen van een bekend gedicht: Thermopyiae, Troja, Salamis, maar de boer hij ploegde voort. Ook te vervangen door: Libië, Caen en Stalingrad, maar de boer hij ploegde voort. Minder welluidend misschien, maar even reëel.
Valkenswaard was de eerste plaats van betekenis, die we doorkwamen. De mensen liepen in pyjama de huizen uit om ons te begroeten. We wisselden in het
voorbijgaan enkele woorden. Een klein meisje riep: „Daag!" We hadden in geen maanden, anderen zelfs in geen jaren, een klein meisje dag horen zeggen. Dat kleine woordje werd sommigen te machtig. Zelfs een rauwe beroepsvechter, die
tijdens de Spaanse burgeroorlog in de internationale brigade gevochten had en er enige jaren
Vreemdelingenlegioen op had zitten, kreeg opdat moment een vuiltje in zijn oog.
We keken onze ogen uit. De huizen,
de schuren, de hekken, de heiden, de weiden, de koeien, de gezichten van de mensen, ze waren Nederlands. Ergens draafde een hondje een eindje mee. „Een echt Nederlands hondje," zei een van ons. En hij meende het. Het was alsof ik jaren niet in Nederland was geweest. Hoe lang was het in
eeuwigheid geleden. Nog geen jaar!
Later op de dag, als we even stilstonden, werden we omstuwd door menigten mensen. Sommigen waren kilometers ver komen fietsen om ons
te zien en met ons te praten. Weer deelden we sigaretten uit, hoewel niet overvloedig meer als in die eerste
dagen.
„De eerste Engelse sigaret sinds jaren, meneer! Vijf
jaar eigen teelt gerookt. Jullie hebben maar geboft? Hoe zijn jullie eigenlijk in
Engeland gekomen?
„Zou de oorlog voorbij zijn eer het winter is? De Amerikanen zijn al
over de Rijn, zeggen ze."
„Hebt u die laatste mop over Hitler en Goering al gehoord? Ze zullen 'm nu wel knijpen, denk ik "
"Hoe groot is
de Brigade? Zo groot als een divisie?"
De Brigade
rolde door tot Grave, enkele dagen daarna tot Neerbosch.
Ik sliep voor
het eerst in maanden weer eens in een bed, een witte weelde. Met graagte
aten we zelfgebakken brood van boer
Hoogstraten , dik belegd met spek. Zij proefden voor het eerst sinds jaren weer chocolade,
zuurtjes, rozijnen, wittebrood. "Net cake", zeiden ze.
De
luchtlandingen bij Arnhem waren
inmiddels begonnen. Honderden vliegtuigen met zeilende zweefvliegtuigen op sleeptouw
in een heldere hemel. De
oorlog scheen spelenderwijs ten einde te lopen.
Onderweg waren we grote
groepen Duitse krijgsgevangenen gepasseerd, dicht opeengepakt staande op open
plekken in de bossen of, in de weidenlangs de weg gekleed in haveloze
uniformen, vermoeid, bemodderd, ongeschoren. Ze mochten niet gaan zitten van hun bewakers, die op enige afstand van de grauwe carrés stonden opgesteld, de mitrailleurs tot vuren gereed. Hoelang stonden ze er al op het
tijdstip, dat we langs kwamen? Uren? Dagen? Men vertelde, dat het een represaillemaatregel was. De Duitsers
zouden de eerst gelande parachutisten hebben mishandeld en neergeschoten, nadat ze hen krijgsgevangen hadden gemaakt. In de bossen had men Amerikaanse soldaten gevonden, opgehangen aan de bomen. Maar alle ellende, die we meemaakten, alle verhalen over wreedheden, bloed en dood schenen weer uit onze gedachten weg te trekken als morgendamp. We waren jong, de zon scheen, de mensen waren blij, we zouden spoedig thuis zijn, ons leger was onoverwinnelijk. De wegen waren overdekt met oorlogsmaterieel, tanks, geschut, snelle gevechtswagens, troepcarriers, alles goed in de verf. Dofglanzend groen speelgoed, bemand met goed geklede soldaten, aan wie je duidelijk kon zien, hoeveel een ruime overvloed aan calorieën in een oorlog waard is.
Enkelen, die in de smalle corridor Eindhoven-Nijmegen woonden, waren al even thuis geweest. Hoe breed die corridor precies was, wisten we niet. We hadden er nauwelijks enig begrip van hoe de strijd
verliep.
Op zekere dag kregen we geen sigaretten. Dat was wel even lastig, maar we hadden gelukkig nog een voorraadje. De volgende dag was alles weer normaal. Achteraf bleek, dat de Duitsers er op die dag in geslaagd waren de corridor te doorbreken. Gedurende enige tijd hadden we op een eiland gezeten, omringd door Duitse troepen.
Hoe stonden de zaken er eigenlijk voor? We konden de mensen ook geen inlichtingen geven. Was Maastricht al bevrijd?
En hoe stond het met Roermond, Venlo en Venray? We sloegen er maar een slag naar; zo kwamen de geruchten in de wereld.
Een van de Limburgers kon het niet
meer uithouden. Op een nacht verdween hij in oostelijke richting, gekleed in een geleende overal. Hij kwam zonder moeite in Venray, zijn geboorteplaats. Maar de Duitse troepen
vulden geleidelijk weer de opengevallen gaten, met als gevolg dat hij niet meer terug kon. Hij overwinterde
er in een kelder vanwege het onafgebroken granaatvuur. Zijn heimwee werd later als desertie berecht door de krijgsraad.
De landelijke rust, die we op het weiland van boer Hoogstraten genoten, werd na een week verstoord. Weer werden de colonnes gevormd. Weer reden de zware motoren van de koeriers tussen de trucks door om tot sneller doorreden of tot afremmen te manen. We zagen van verre de beweeglijkheid op de dijk, wachtend op Eddie, onze chauffeur. De motor deed het niet; hij keek met een peinzend gezicht in de motorkap, draaide hier en daar een schroefje wat vaster en krabde op zijn hoofd.
„Foute boel, jongens. Het
kreng vertikt het!" Hij gaf ons een olijke knipoog.
Een uur nadat
de brigade vertrokken was, liep de motor weer als gesmeerd. Ik verdacht Eddie er heimelijk van met de motor te hebben geknoeid. Misschien deden de anderen dat ook. Maar niemand zei iets.
We reden door tot Eindhoven en lieten ons ergens in een café vollopen met slap, waterig bier. We bleven er broodnuchter bij. De last begon pas onderweg naar het Wilhelminakanaal,
waarheen de brigade vertrokken was. Om het kwartier moesten we stoppen om de voorraad bier geleidelijk te
lossen. Het was inmiddels oktober geworden; het weer was koud en regenachtig.
Weer groeven we onze putten, maar we besteedden er minder zorg aan dan voorheen. Een paar maanden oorlog en ons geduld was al op. Het front was vastgelopen en dat juist in Nederland; waarom wisten we niet. Aan deze kant van
het kanaal wapens en wagens in overvloed, aan de overkant een armoedig, afgetakeld leger. In de stilte van de nacht op wacht staande hoorden we de
armoe: het ratelen van een boerenkar en hu, ho! — een Duitse soldaat, die het paard van zijn wagen mende, die munitie of eten rondbracht.
Zo af en toe sproeiden ze wat lichtspoormunitie onze kant uit, kleurige stippellijnen aan de nachtelijke hemel. Wijzelf hadden de order gekregen om geen schot te lossen.
Dagboek 2
17.00 uur 20 sept.’44, HELCHTEREN
Eindelijk hebben we een definitieve order tot vertrek
ontvangen. Straks om acht uur zullen wij onze eerste voertuigen het Schelde –
Maaskanaal overtrekken; Nederland in.
Intussen hebben we een vrij helder beeld gekregen van de
situatie in ons land. Er is hard gevochten en er zal nog harder gevochten moet
worden, want de Duitse tegenstand is zeer vasthoudend. Toch is er al veel
bereikt.
Toen in de middag van 17e sept. de commandant
van ons legercorps zag dat de luchtlandingen goed verliepen gaf hij de Guards
Armoured Division de opdracht aan te vallen. De divisie passeerde de Nederlands
grens om 15.00 uur en bereikte ’s avonds Valkenswaard na hevige gevechten.
Inmiddels waren de bruggen bij Grave, Heumen, St.-Oedenrode en Veghel in
geallieerden handen gevallen. Over de situatie in Nijmegen en Arnhem kwam weinig
nieuws binnen.
De volgende dag viel overal vooruitgang te melden de
Guards Armoured Division trok door Eindhoven bereikte Son en bouwde daar een
baileybrug over het Wilhelmina kanaal. De situatie in Nijmegen werd gunstiger al
was de brug nog steeds niet genomen, maar de Arnhemse divisie had veel
tegenslag.
Onze brigade werd iets verder naar het Noorden verplaats
om gemakkelijker de juiste positie in de colonne in te nemen: hier wachten wij
vol ongeduld op het startsein. Maar ook de 19e sept. Kwamen wij nog vrij weinig
aan de beurt. De Guards bereikten Nijmegen maar in de avond was het grootse
deel nog in Duitse handen. Terwijl de toestand in Arnhem bepaald slechter was
geworden door bijzondere ongunstige weer dat accuraten steun uit de lucht bijna
mogelijk maakte. Enkele leden van de brigaden brachten dien dag een bezoek aan
bevrijd Eindhoven dat volkomen in feestvreugde leefde en waren in de eerste
Nederlandse stad die zij na ruim 4 jaar terugzagen zeer hartelijk ontvangen.
Helaas sloeg de nacht de vrolijkheid om in droefenis
toen de Duitse bommenwerpers de stad intensief bombardeerden. Vandaag 20e
sept. hebben we van ’s morgens vroeg af gewacht op orders om op te trekken en nu
ze dan ontvangen hoe de situatie op ons front heeft ontwikkelt weten we nog niet
maar dat zullen we spoedig wel aan den lijve ervaren.
14.00 uur 21 sept. ‘44, GRAVE
We zijn weer in ons eigen land terug! En hebben Noord-
Brabant zelf van Zuid tot Noord volkomen doorkruist. Toch is de blijdschap van
ons personeel om weer op eigen bodem te staan lichtelijk getemperd. Want het is
wel een duidelijk geworden, dat het de grootse moeite zal kosten om het plan
“Market Garden”volledig uit te voeren. Toen we gisteren avond op weg gingen ware
de verwachtingen nog hoog gespannen: precies te middernacht passeerde de
commandowagen van het hoofdkwartier de Nederlandse grens, m.a.w. over een
afstand van ongeveer 10 km hadden we vier uur gedaan. De opmars toonde dan ook
typische beeld van een verkeersopstopping.: twee of drie files wagens naast
elkaar over een afstand van tientallen kilometers: jeeps en motorfietsen die het
nog moeilijker maakten dan het al was. Volslagen duisternis want lichten bleven
natuurlijk wel uit, en een zeer gehavend wegdek met opgeblazen duikers en
dergelijke. Enkele uren later losten de kluwens zich echter wat op, zodat we
tijdens de voorschreven rust om vier uur ’s morgens in Aalst ongestoord langs de
weg konden ontbijten. Twee uur later braken we weer op en trokken om zeven uur
door Eindhoven dat nog niet goed wakker was en een treurige indruk maakten door
de nog opgeruimde verwoestingen.
De tocht werd verder zonder veel oponthoud vervolgd:
alleen bij Son werden we wat beschoten, maar dat had niet veel te betekenen: ook
een enkel bericht van vijandelijke concentraties op de opmars bleek overdreven.
We kwamen onderweg indrukwekkende Duitse troepen tegen, maar die stonden reeds
goed en onder geallieerden bewaking.
Het enthousiasme waarmee Brabantse bevolking de
geallieerden troepen toejuichte was zeer treffend overigens merkten we
geamuseerd op, hoe land duurde voor dat men begreep dat wij Nederlands waren,
toen men daar eenmaal achter was werd de geestdrift nog een zo groot. De
roerendste tonelen van onverwacht weerzien speelden zich af, want onder het oude
Nederlandse deel van de brigade bevinden zich veel Brabanders. Zo werd ordonnans
van het hoofdkwartier als een koning in zijn woonplaats Nuenen binnengehaald.
Terwijl de moeder van een hospitaalsoldaat flauw viel, toen ze haar zoon het
ouderlijke huis zag binnenkomen.
Maar intussen stond de opmars geen moment stil: om
twaalf uur kregen we het verheugde bericht, dat de Amerikanen en Engelsen de
Waalbrug bij Nijmegen intact veroverd hadden en nu trachtten naar Arnhem om door
te stootten. Nu we echter valk voor Grave staan en opdracht hebben hier tot vijf
uur te rusten en nadere orders af te wachten begrijpen we, dat de Duitse taaien
tegenstand bieden in de Betuwe en dat de positie van de eerste Britse Airborne
Division die reeds meer dan vier dagen volkomen geïsoleerd in een hard gevecht
gewikkeld is, allerminst benijdenswaardig is geworden. Dat we Apeldoorn in de
eerst volgende dagen zullen bereiken lijkt onwaarschijnlijk maar toch zijn we
weer 90 km vooruit getrokken: en we zijn althans weer op vaderlandse bodem!
10.00 UUR 22 sept. '44, NEDERASSELT
Sedert het moment dat we bij Grave aankwamen, zijn we
weer actief aan het werk getogen en al is dit werk niet bijzonder opwindend, het
is nuttig. Zonder operatief te hoeven optreden brachten we de nacht in een
concentration-area bij Lunen en kregen vanmorgen om vier uur opdracht, om de
verdediging van de Maasbrug bij Grave en van de stad in te nemen. Het is
namelijk te verwachten dat de Duitsers al het mogelijke zullen doen om dit
kostbare bouwwerk te vernielen.; wij moeten dus voorbereid zijn op acties van
saboteurs of parachutisten en natuurlijk op luchtaanvallen. Enkele uren later
was de verdediging georganiseerd en lagen de troepen in stellingen. Onze
verkenningsafdeling die niet voor een statische taak was ingeschakeld, werd
belast met de patrouillegang in Zuidoostelijke richting.
De zijde waarvan enig gevaar te duchten is. Het duurde
niet lang of we vernamen dat de Duitsers in dorpjes als Beugen, Haps en Oeffelt
burgers die zich anti Duits betoonde oplichten en wegvoerden. Onze patrouilles
gingen terstond eens een kijkje nemen doch konden geen georganiseerde Duitse
tegenstand vinden. Toch blijft de oostkant van de Geallieerde corridor de
gevaarlijkste; over de westzijde zijn de berichten althans gunstiger.
Voordurend komen van alle kanten meldingen over verschillende plaatsen in
Nederland binnen. De brug bij Arnhem is nog intact, de Duitsers versterken de
oostoever van de IJssel. De vijand trekt zich uit Noord-Brabant terug. Tiel
wordt gebruikt als doorgangsplaats enz enz. Ook de ondergrondse berichtgeving is
hierbij van veel nut. Maar over het lot van de troepen in Arnhem hoe langer hoe
meer ongerustheid: zowel gisteren als vandaag was het weer te slecht om te
vliegen. De tanks konden in de Betuwe niet veel succes boeken en zelfs de
onmisbare artillerie steun kon slechts in beperkte mate worden gegeven. De stad
Arnhem is volledig in handen van de Duitsers terwijl onze bondgenoten ernstig
gebrek aan munitie levensmiddelen en medicijnen hebben.
16.00 UUR.
Enkele uren geleden werd onze corridor bij Veghel
afgesneden door de 107e Duitse pantser Brigade. Het was even een
eigenaardige gewaarwording om geïsoleerd bij Nijmegen te zitten, maar niemand
voelde zich ernstig bezorgd. We hebben immers grote hoeveelheden voedsel munitie
en benzine in reserve en we kunnen desnoods vier dagen zonder hulp uithouden.
Inmiddels is een tegenaanval al in volle gang. Deze episode gaf ons weer een
aardige illustratie van wat een soldaat te velde het meest op prijs stelde: toen
het bericht van onze isolatie bekend werd hoorden we overal opmerkingen: Wanneer
zouden we weer post krijgen?
Bovendien bewijst deze Duitse aanval de juistheid van
het verhaal dat ons gisteren door een ‘line crosser’ werd gedaan over een trein
met nieuwe tanks die in Venlo was aangekomen en aldaar werd gelost. Het staat nu
vast dat dit de pas opgerichte Duitse pantserbrigade was geweest.
23 september ‘44
18.00 uur.
Van onze sector valt er weinig bijzonders te melden,
behalve dan dat we niet meer afgesneden zijn van het zuiden. De moffen werden om
half vier definitief teruggeslagen, al ligt onze weg op een enkel plaats nog
onder granaatvuur.
Verschillende voertuigen van de Brigade werden dan ook
vernield, maar slachtoffers zijn er gelukkig niet te betreuren. Een van onze
soldaten bracht een paar hachelijk uren door in de afgelopen. Hij bevond zich op
een boerderij in het gebied dat door de vijand werd bezet en kreeg daar
gezelschap van vier Duitse soldaten die hem echter niet opmerkten.
Nauwelijks begreep onze soldaat dat het front zich weer
ten gunste van ons verplaatste of hij rekende de moffen bij de verrassing in en
marcheerde triomfantelijk met hen naar een gevangenenkooi. In de Betuwe werd wat
vooruitgang gerapporteerd: Engels troepen bereikten Els, maar uit Arnhem bleef
het nieuws vrij somber.
25 september’44
14.00 uur.
Weer eens afgesneden van het zuiden; maar weer Engelse
troepen zowel uit zuidelijke als uit noordelijke richting ingezet om de nu
versterkte Duisters terug te drijven. Bovendien zijn de vorderingen van het 8e
en 12e legerkorps op onze flanken voor ons voldoende om de toekomst
met vertrouwen tegemoet zien. Dat wil zeggen voor zover het de operaties ten
zuiden van de Rijn betreft, want hedenmorgen werd besloten dat de 1e
Airborne Division uit Arnhem terug te halen te laten komen, omdat de toestand
aldaar onhoudbaar werd. Voorlopig kunnen we dus niet naar Apeldoorn. De taak van
onze brigade werd overigens vandaag belangrijk uitgebreid, toen de
verkenningsafdeling werd belast met patrouilleren van het land van Maas en Waal.
Georganiseerde Duitse troepen troffen onze mannen niet aan, maar een groot
aantal N.S.B’ers en ondergedoken moffen op wie door de bewoners en wakend oog
werd gehouden, konden wij gelukkig inrekenen. Uit de berichten van burgers bleek
verder dat de Duitsers, meestal uit Tiel, nu kleine rooftochten in dit gebied
ondernamen; hier valt voor ons dus nuttig werk te doen. Om voor noodgevallen wat
reserves achter de hand te hebben, bouwen Engelse genietroepen op de ogenblik
een 2e brug over de Maas bij Grave, maar ze hopen vurig dat deze
nooit gebruikt hoeft te worden. Er zijn al genoeg bruggen kapot in ons land!
26 september ‘44
22.00 uur
Ditmaal is voor herstellen van de corridor bijzonder
hard gevochten; maar het succes is volkomen. We kunnen ons weer zonder gevaar
van Nijmegen naar Eindhoven begeven.
De afgelopen nacht werden de overgebleven troepen uit
Arnhem geëvacueerd om met spoed naar Engeland te worden vervoerd. Toen we een
gesprek met enkelen probeerden aan te knopen bleek uit het weinige dat zij
wilden loslaten toch wel voldoende dat het Arnhemse gevecht bijzonder verbitterd
is geweest. Hun teleurstelling van over het mislukken van de opzet is dan ook
alleszins begrijpelijk. Voor het eerst sinds onze landing op het continent
merkten we iets van Duitse activiteit in de lucht. De moffen vinden dit deel van
het front blijkbaar ook van het grootse belang , want ze zetten hier zelf hun
nieuwe schroevenloze jagers in. Luchtduels doen zich iedere dag voor maar deze
spelen zich eigenlijk volkomen los van ons af d.w.z. de grondtroepen zien deze
gevechten alsof ze naar een film kijken. Natuurlijk wordt er gejuicht als er een
Duits, of met het hoofd geschud als er een Engels vliegtuig neergeschoten wordt,
maar daar blijft het dan ook meestal bij. Gisteravond hadden we gelegenheid om
ook van de grond af vuur de openen op vijandelijke bommenwerpers die op geringe
hoogte plotseling uit het half donker boven de Maasbrug kwam opdagen. Hoewel het
toestel niet langer dan een halve minuut zichtbaar was en geen aanval uitvoerde
reageerden onze mannen, die de hand op een Duits 2 cm kanonnetje had gelegd,
deden welgemoed mede en hadden de voldoening dat de Mof beschadigd werd: een
zwarte rooksliert bleef in de lucht hangen.
De verkenningafdeling deed vandaag weer nuttig werk,
tijdens het patrouilleren en het bemannen van observatieposten in het land van
Maas en Waal(Druten). Onze voorlopige inlichtingen over een vijandelijke
weerstandlijn door de Betuwe die in Ochtend zou eindigen, werd definitief
bevestigd want activiteit van ongeveer een compagnie infanterie werd daar
waargenomen. Militair gezien is onze bedrijvigheid momenteel eigenlijk vrij
beperkt maar daar staat veel tegenover: clubs worden geopend voor militairen,
iedereen wordt in de gelegenheid gesteld warme baden te nemen in de nieuwe
kazerne bij Grave, filmvoorstellingen worden voorbereid etc. Het leven te velde
belooft comfortabeler te worden!
Nederasselt
1 oktober ‘44
10.00 uur.
Het front is nu althans in onze sector grondig
vastgelopen . Beide partijen spannen zich zoveel mogelijk in om de tegenstander
te hinderen en te ergeren, maar vorderingen van betekenis worden niet gemaakt.
De taken van de brigade veranderen dan ook weinig; nog steeds bewaken wij de
bruggen over de Maas en de stad Grave en nog steeds beveiligen wij het land van
Maas en Waal, nu met de steun van 52e Recce Regiment dat een deel van
ons terrein heeft overgenomen. Nu en dan komen de moffen in kleine groepjes de
rivier over om fietsen te stelen of dergelijke hoogstaande taken te volbrengen.
Overdag houden we de heren echter goed in het oog van de uitkijkpost bij Druten,
die uitstekend is ingericht in een steenfabriek en tot nog toe onopgemerkt is
gebleven, terwijl we ’s nachts bij Deest en Batenburg luisterposten uitzette om
eventueel alarm te maken. In de nacht 28 en 29 sept. ontstond er enige opwinding
door een verrassende aanval op de Waalbruggen bij Nijmegen waarbij Duitse
zwempatrouilles in duikerpakken de spoorbrug ernstig en de wegbrug licht
beschadigde. Gisteren maakten de Engelse Generaals Dempsey en Browning een
inspectietocht langs onze stellingen; zij drongen aan op ene speciale
waakzaamheid daar een Duitse aanval uit de richting van het Reichswald algemeen
verwacht wordt. Bovendien bereikte ons gisteren het bericht dat het de Engelse
koning had behaagd enkele leden van de Brigade te onderscheiden. De Brigade
commandant kreeg een DSO, een luitenant die patrouillewerk over de Seine
uitstekend had geleid , een MC en een soldaat die zich tijden een Duitse
tankaanval op onze colonne bij Diest had beziggehouden met het wegrijden van
brandende munitie wagens een MM.
10 oktober. ‘44
10.00 uur
De toestand is nog grotendeels dezelfde: ons enige
direct contact met de Moffen wordt dagelijks gemaakt langs de Waaloever: maar
nadat we het stoomveer in Tiel hadden stukgeschoten werd dit ook minde .
Plaatsen als Tiel en Nijmegen hebben overigens zwaar te voorduren in deze tijd.
Tiel kunnen we natuurlijk nog niet inspecteren, maar Nijmegen wordt druk bezocht
en telkens ontdekt men daar weer nieuwe stukgeschoten gebouwen. Om te
verhinderen dat op een kwade dag enige honderden geallieerden officieren buiten
het gevecht zou worden gesteld, heeft men de officierenclub ter plaatse dan ook
gesloten.
Intussen heeft de Brigade tevens de bewaking van de brug
over de Maas en Waalkanaal overgenomen, zodat momenteel deze onderdelen vrij
uiteenliggen. De artillerie is nu ook het land van Maas en Waal ingegaan, om de
vijand zo gunstig mogelijk onder vuur te krijgen: de Duitsers kunnen weer
dagelijks op hun rantsoen 25 ponder granaten rekenen.
Een van onze soldaten heeft in de afgelopen periode
bijzonder interessante ervaring gehad; vanwege zijn talenkennis was hij
tijdelijk uitgeleend aan het Britse onderdeel dat opereerde in het gebied van
Oss, waar nog steeds een telefooncentrale werkte met directe lijnen naar
Utrecht. Onze soldaat werd daarop in ingeschakeld als centralist en ontving alle
mogelijk ondergrondse berichten van en over het bezette gebied. Totdat de moffen
er ten slotte achter kwamen en er abrupt een einde aan onze inlichtingenstroom
maakten.
Op 8 oktober bracht Z.K.H. Prins Bernhard ons het eerst
bezoek in eigen land. Het bleek dat de Z.K.H. zeer grondig was ingelicht over de
toestanden ten noorden van de rivier. De prins liet niet na zijn grote
ongerustheid uit te spreken vanwege de zorgelijke omstandigheden, waaronder de
bevolking daar de winter tegemoet gaat.
16 oktober ‘44
17.00 uur.
Eindelijk! Er komt beweging in. Na enkele weken van
nuttige bewakingdiensten zullen we weer gaan deelnemen aan offensieve operaties
– en wel ter bevrijding van het westelijke deel van Noord- Brabant.
Het begon juist knap vervelend te worden op ons front,
want de mof hield zich de laatste week zeer kalm zodat het werk van de
artillerie vrijwel onze enige activiteit bleef.
Gisteren vernamen we dat we verplaatst zouden worden en
vandaag hebben we de hele dag besteed aan het overdragen van de stellingen en
het nazien van voertuigen en uirustingen. We hopen zonder oponthoud morgen om 8
uur te kunnen vertrekken naar Oerle bij Eindhoven, waar ons een nadere taak
toegewezen zal worden
Oerle
17 oktober’ 44
22.00 uur.
Zonder noemenswaardige incidenten kwamen we hedenmorgen
hier aan; de Brigade commandant had met de commandant van de 154e
inf. Brigade van de Schotse 51e divisie reeds onderhoud gehad over de
opdracht. Het bleek dat wij de stellingen van deze schotse brigade langs het
Wilhelmina kanaal van Best tot juist voorbij Oirschot zouden overnemen om van
daar uit mee te werken aan de opmars naar de moerdijk. Voor dit lange stuk
frontlijn zouden we de steun krijgen van een eskadron tanks en een deel van een
regiment artillerie.
Al onze gevechtsgroepen kregen direct een sector
toegewezen. En begonnen met de aflossing; het grootse van het eigenlijke front
kon echter in verband met het open voorterrein alleen bij duisternis worden
overgedragen, zodat we eerst enkele minuten geleden konden melden dat de
overnamen voltooid was. Onze verkenningafdeling die in de afgelopen periode zeer
actief is geweest dient nu als aanvulling van de in eerst lijn staande
infanterie.
Nu het weer kouder en regenachtiger begint te worden,
hebben we voor het eerst al het personeel dat niet noodzakelijk zijn diensten
buiten verrichtend, in huizen ondergebracht. Bij dit inkwartieren deden we soms
wonderlijke ervaringen op; in van de eenvoudigste kleinste dorpwoningen schijnt
altijd nog wel ruimte te zijn voor een of meer soldaten, die dan bovendien
hartelijk ontvangen worden, terwijl bewoners van grote en ruime huizen zich soms
met onbetekende bezwaren tegen inkwartieren trachten te verzetten. Het besef dat
de burger het zijne kan doen om de soldaat bij te staan in het riskante en
oncomfortabele bedrijf van oorlogvoeren, blijkt nog niet in allen lagen van de
bevolking aanwezig te zijn.