Gesneuvelde bewakers Koningin
Wolverhampton > Overplaatsing naar Londen
Twee
lijfwachten van de koningin sneuvelden voor haar deur
Later heeft
Leewe Plaatsman me nog eens precies verteld, hoe het gegaan is. Hij was
ordonnans bij de marechaussee en kwam geregeld op South Mimms om boodschappen
voor de koningin over te brengen. De villa stond op een terp, die uitkeek over
de vlakte. Er waren weinig andere doelen m de omtrek. Maar het staat nog altijd
niet vast of de piloot van de Luftwaffe inderdaad volgens nauwkeurig
uitgestippelde plannen te werk ging, of dat hij zich tijdens een achtervolging
lukraak van zijn last heeft moeten bevrijden.
In ieder geval
vielen de twee bommen vlak voor het huis. Dit scheen zich even op te richten en
daalde toen met een daverende schok op zijn grondvesten terug. Er stortten
stenen omlaag en de vloeren begonnen te hellen als het dek van een kapseizend
schip. Maar er volgde geen derde explosie. In de verte weerklonk slechts het
gebrom van een zich snel verwijderende machine.
Prinses
Wilhelmina schrijft in haar boek, dat ze wachtmeester Beerman hoorde roepen:
„Waar is de koningin ?" Terwijl een vieze lucht van gas rook en vlammen haar
tegemoet sloeg, antwoordde ze rustig: „Hier ben ik ik mankeer niets." Veel
langer blijft zij niet stilstaan bij dit' misschien wel hachelijkste moment van
haar leven althans met wat haar eigen kordate houding betreft. Maar zij weidt
wel uit over degenen, die haar omringden, Mevrouw Verbrugge, de aan haar toe
gevoegde rechercheur van Scotland Yard, de wachtcommandant en de twee
Marechaussees van haar lijfwacht.
Op deze
zondagavond 20 februari 1944 werden beide jongens gedood. Wanneer prinses
Wilhelmina hun trouw en plichtsbesef niet aan de vergetelheid had ontrukt, zou
bijna niemand er iets van hebben geweten Nu wordt op dit oorlogsdrama van
precies vijftien jaar terug nog eens de aandacht gevestigd. En daarbij rijst dan
onwillekeurig de vraag, waar deze twee marechaussees en al die anderen, die in
het buitenland vielen, zijn' begraven. Is er nog iets, dat herinnert aan het
offer, dat zij hebben gebracht?
Zo vond ik mijn
weg naar de Oorlogsgravenstichting, die zetelt in een oud pand aan een stil
plein in Den Haag. Daar stonden de kaartenbakken, waarin men de namen van alle
doden uit de oorlog kan vinden- de mannen van het eerste uur, die sneuvelden op
de Grebbeberg, de verzetshelden, de slachtoffers van de naziterreur uit de
kampen in Duitsland, onder wie alle joodse landgenoten; degenen die in Engeland
achterbleven en zij, die zijn bijgezet op de erevelden in Oostenrijk, Noorwegen,
Frankrijk, Indonesië, Birma en Thailand.
Op duizenden
kaarten stond het lot van even zoveel Nederlanders in telegramstijl vermeld: hoe
zij stierven, waar zij stierven en waar zij werden begraven. Er waren ordners
met foto's van
begraafplaatsen, afbeeldingen van grafstenen en ook verslagen, waaruit bleek,
dat de Oorlogsgravenstichting geregeld tochten naar het buitenland organiseert
om nabestaanden in de gelegenheid te
stellen de laatste rustplaats van een dierbaar familielid te bezoeken.
H.A.C. Kievits en H.H. Bontjer
Zo kwamen ook
de namen en personalia van koningin Wilhelmina's omgekomen lijfwacht te
voorschijn: Hubertus Adrianus Cornelius Kievits, geboren 25 maart 1917 te Loon
op Zand, en Hermannus Henderikus Bontjer, geboren 3 augustus 1915 te Odoorn.
Toen ze in Engeland sneuvelden, waren ze dus respectievelijk zesentwintig en
achtentwintig jaar oud.
Twee jonge
kerels, die ver van de Tilburgse middenstandswoning en de
Drentse boerderij, waar ze thuishoorden, het leven lieten op een tijdstip
dat zo veel beloften inhield voor een spoedige hereniging met hun verwanten.
Begrafenis te
Maidenhead. Links kruisje is koningin Wilhelmina en rechts kruisje op de foto is
prins Bernhard
Kievits en
Bontjer hebben hun geboortegrond nooit meer gezien. Voor hun ouders, broers en
zusters, die hen in de -voorste gelederen van het bevrijdingsleger verwachtten,
ging de vrijheid gepaard met de bitterste tijding, Het bericht van de dood.
Hetzelfde bericht stond nu zakelijk geregistreerd op de twee kaarten, die door
iemand van de Oorlogsgravenstichting te voorschijn waren gehaald. Ik las rang,
militair onderdeel, doodsoorzaak, datum van overlijden. En daarboven in correct
machineschrift: Begraven te Maidenhead, Berkshire.
Maidenhead ligt
ongeveer één uur sporen van Londen. Met de dubbeldeksbus komt men bij de
begraafplaats, die zich uitstrekt over een groen, glooiend terrein. Aan het
eind, tegen een decor van zachtwuivende bomen, verheffen zich de grafstenen van
een lid van de Irenebrigade en van de twee jongemannen, die ééns de lijfwacht
van koningin Wilhelmina hebben gevormd. De graven zijn opvallend goed
onderhouden. Er liggen verse narcissen in het gras, want aan de overkant van de
straat woont een dame, geregeld bloemen komt brengen.
Deze dame is
mrs. Free, die zich in de oorlog als een soldatenmoedertje heeft ontpopt.
„Haar" jongens zijn teruggekeerd naar veel landen ter wereld en er is nog maar
een enkeling van wie zij iets hoort. Maar een paar bleven voor altijd in
Maidenhead achter en rusten nu in de hellende weiden waarover zij
uitkijkt door haar voorkamerraam.
Bij mrs. Free
hoorde ik de naam Leewe Plaatsman. Even later stond ik bij hem voor de deur,
want hij is met een Engels meisje in Maidenhead getrouwd en heeft zich er na de
oorlog gevestigd. Kievits en Bontjer waren zijn makkers, zei hij. Ze stonden die
avond om tien uur op wacht, toen het vliegtuig overkwam en de bommen liet
vallen. Kievits was op slag dood, Bontjer werd zwaar gewond de gang ingeslagen.
Hij stierf korte tijd later in het ziekenhuis van Watford. Toen men nog eens in
de gehavende villa ging kijken, zag men dat de contouren van zijn helm zich
duidelijk aftekenden in de bakstenen muur.
Vier dagen
later stonden de vrienden op de begraafplaats, de koningin en prins Bernhard
tussen hen in. Er was een meisje uit Cardiff, dat met brandende ogen toekeek,
toen men de laatste kist in de groeve liet zakken: de verloofde van Bontjer. Ze
werd dezelfde avond door koningin Wilhelmina ontvangen. Maar de gevallen
marechaussees werden niet vergeten. Niet door koningin Wilhelmina, die hen
postuum onderscheidde met het bronzen kruis; niet door mrs. Free; niet door mr.
Adderson, de plaatselijke hoofdonderwijzer, die troostende brieven naar
Nederland schreef, en niet door de oorlogsgravenstichting, die zorgde voor
sobere, maar stijlvolle grafmonumenten. In samenwerking met het
Oorlogsgravencomité — de organisatie van Klaproosdag, welke zich voornamelijk
bezighoudt met de nagelaten betrekkingen van in Nederland gesneuvelde
geallieerden — haalde zij familieleden van Kievits en Bontjer naar Engeland om
Maidenhead te bezoeken. Ze ontmoetten er de mensen, die hun zonen en broers
hadden gekend en stonden ontroerd bij de graven.
Kievits en
Bontjer, twee van de ruim vijfhonderd Nederlanders, die in Engeland bleven. Het
zijn niet allemaal even spectaculaire gevallen, maar juist daarom is het goed,
dat men het weet. Een werkelijke oorlogstragedie blijkt slechts zelden een epos.
Meestal berust zij op het een of ander triest toeval, dat met begrippen als
heldenmoed en onverschrokkenheid vrijwel niets te maken heeft. Het kan een
ongeluk zijn geweest, ziekte soms, een samenloop van omstandigheden, die slechts
zijdelings met de oorlog verband houdt.
Toen ik
terugkeerde naar Londen, sloot ik me aan bij de groep Nederlanders, die dit
jaar de graven in Engeland gingen bezoeken. Het waren circa vijftig personen
van zestien tot zesenzeventig jaar oud, die door de Oorlogsgravenstichting voor
een pelgrimage waren uitgenodigd en nu gastvrijheid genoten van de British Legion.
Deze oudstrijdersorganisatie wil geregeld iets terugdoen voor wat het
Nederlandse volk op Klaproosdag overheeft voor de nabestaanden van Engelse
gevallenen. Zo op het eerste gezicht vermeldde de deelnemerslijst weinig
bijzonderheden, die een heroïsche indruk wekten: auto-ongeval, maagoperatie,
doodsoorzaak onbekend, ongeluk met Piot-granaat, hartverlamming. Maar achter
deze sterfgevallen de meest bewogen geschiedenissen zaten. Die maagoperatie
bijvoorbeeld.
Maria en Albert
den Haerinck uit Koewacht, Zeeuws-Vlaanderen, waren respectievelijk twaalf en
zeventien jaar, toen de oorlog uitbrak. Hun vader was vrachtrijder en had
tijdens de Eerste Wereldoorlog bij een gasaanval in België maagstoornissen
opgelopen. Op de tiende mei 1940 werd zijn wagen gevorderd om rijwielen van de
terugtrekkende marechaussee naar het zuiden te brengen. Chauffeur den
Haennck, die ziek was, moest mee. Na ettelijke omzwervingen in België en
Frankrijk bereikte de colonne Brest, waar de wagens het water werden ingereden.
Men ging zich inschepen voor Engeland. Daar bij dit chaotische transport
de auto's niet mee konden, moest men ze laten verdwijnen, opdat de
oprukkende Duitsers er niet van zouden profiteren. Men kan zich voorstellen, wat
er omging in Den Haerinck, die jaren voor zijn truck had gespaard. Gedreven door
de stroom van vluchtende legers wankelde hij bij Le Havre de boot op. Een paar
maanden later overleed hij circa vijftig jaar oud in een Engels ziekenhuis. Hij
werd in Wolverhampton begraven.
Een ander
triest voorbeeld is dat van André Verstraeten uit Axel. Zijn moeder en zuster
vertelden, dat hij als jongen van negentien nog nooit één dag van huis was
geweest. Toen de Duitsers ons land binnenrukten, kwam hij — ook als chauffeur —
terecht in de chaos, die opdrong naar de oversteekplaatsen in Frankrijk. De hele
oorlog door diende hij in Engeland, als soldaat bij de Irenebrigade, en
zodra de bevrijding van Nederland aanbrak werd hij ingeschakeld bij het
ontruimen van het kamp Wolverhampton. Iedereen, die gemist kon worden mocht na
vijf moeilijke jaren naar huis, ook André Verstraeten. Maar hij verongelukte met
de laatste leger truck, die de poort uitreed.
Onder de groep
van grafbezoekers bevond zich de heer P. G. Timmerman, zoon van een eerste
machinist ter koopvaardij. „Ziekte"stond er achter de naam van zijn vader.
Men kan natuurlijk ook in vredestijd ziek worden, maar de heer Timmerman
senior werd het nadat hij twee keer achtereen was getorpedeerd.
Wat er met
soldaat Worms uit Limburg
gebeurde
weet niemand.
Naar zijn zuster vertelde, stierf hij
reeds in 1940; toen hij als
militair met een transport in Engeland aankwam. Hij had zich ingescheept
in Duinkerken en leed onderweg schipbreuk, doordat de Duitsers de boot
bombardeerden. Een vriend ging terug met een sloep en is nog altijd in leven.
Maar soldaat Worms stapte op een andere boot over, bereikte Engeland en keerde
nooit weer.
Ontroerend
bezoek
Het was een
heterogeen gezelschap, dat hier bijeen was in Londen: twee kappers uit Bergen (L.),
die met eerbied spraken over hun broer, een
politieambtenaar, die vertelde over zijn vader, de weduwe van een
scheepskapitein, een domineesvrouw uit Friesland, een kantoorbediende, een Brabantse
tuinder, het dochtertje van een stuurman, de zuster van een sergeant. De
milieus, waaruit zij voortkwamen, liepen zeer sterk uiteen, maar op de een of
andere wijze waren ze toch met elkander verbonden.
Vijftig vaders,
moeders, broers, zusters, weduwen en kinderen van mannen, wier stoffelijke
overschotten rustten op Engelse bodem. Vijfentwintig graven, vijfentwintig keer
een ander, diepbewogen verhaal. We trokken in verschillende groepen naar de
begraafplaatsen: in Brookwood, Malvern, Watford, Chesterton en Wolverhampton,
waar de meeste Nederlanders liggen.
Daar, in het
hotel, stond een kleine, grijze Engelsman, die speciaal uit Stoke-on-Trent was
overgekomen om de vader en de zuster van sergeant C. M. A. van
Wijk uit Wassenaar te begroeten. Zij kenden elkaar niet, maar Mr. John Stubbs
en sergeant van Wijk waren in de oorlog vrienden geweest. Nu wilde hij de
familie van zijn Nederlandse makker, die bij een verkeersongeluk omkwam, nog een
paar persoonlijke herinneringen vertellen. En hij had een ontroerend geschenk
meegebracht: de beste foto, die hij van hem bezat.
Met kleurige
bloemstukken trok de stoet naar de begraafplaats. Engelse veteranen met risten
medailles voorop. De graven lagen achter een kleine gemetselde
vijver. Ze waren bedekt met een zachte grasmat, waarop de gedenkstenen stonden,
in keurige rijen. Een anglicaans geestelijke ging voor in het gebed en er werd
een hymne gezongen. Het was aangrijpend te zien, hoe mensen, die nog nooit een
woord Engels over de lippen hadden gekregen, hun uiterste best deden de tekst
van de gezangen te volgen.
Wat er daarna
gebeurde klinkt ongelofelijk, maar plotseling leek het of de tijd had
stilgestaan. Veertien, vijftien jaar en meer smolten weg in verzengende tranen.
Een golf van verdriet daalde neer over de doodstille begraafplaats. Jonge en
oude mensen barstten in snikken uit, knielden en omklemden de grafstenen. Ik
merkte, dat de oudste deelnemer, een man van zesenzeventig, die tot voor kort
niets anders had gedaan dan grapjes maken en lachen, vochtige ogen kreeg en in
zijn witte snor beet. Een jonge vrouw streelde zachtjes de grasmat en toen ik
dat zag, moest ik ook even huilen.
Uit: een onbekend krantenknipsel