Laatste actieve militair M. van Lienden - Prinses Irene Brigade

Ga naar de inhoud

Laatste actieve militair M. van Lienden

Onderscheidingen
IJzervreter zwaait af
Laatste militair van Irenebrigade wordt burger


Van Lienden 1944                                                                                    Brigadecommandant Van Lienden

Door Leon Vankan

SOESTERBERG — Het is donderdag 9 augustus. Twintig dagen voordat de laatste actief dienende militair van de vroegere Ko¬ninklijke Nederlandse Brigade Prinses Irene met een groots afscheid wordt uitgeluid.

Adjudant-onderofficier M. van Lienden kruipt nog even in de tandartsstoel van de Koninklijke Marechausseekazerne in Soesterberg en herinnert zich dat een "jong piepertje van een luitenant" hem vlak voor de landing in Normandië tijdens de Tweede Wereldoorlog een uitstekende kroon op een afgebroken tand plaatste
Dat is de huidige professor Van Ameron¬gen uit Nijmegen, zegt brigadecommandant Van Lierden. „Ook hij komt op mijn afscheid, evenals de inspecteur van de krijgsmacht, generaal Lohman en mijn oorlogsmaatje generaal-buiten-dienst R. Hemmes. Ik had graag generaal Hemmes de eer van de laatste soldaat van de Irenebrigade gegund, maar ik heb nog een jaartje aan mijn diensttijd vastgeplakt, waardoor ik nu op 56-jarige leeftijd bonificatie in de tijdrit heb gekregen", aldus ad-judant Van Lienden, die na de bevrijding van Nederland, de landmacht inruilde voor de Koninklijke Marechaussee.
Rollen prikkeldraad op het dak van zijn kazerne in Soesterberg liggen als stekelige getuigen van zijn spannendste periode als marechaussee-commandant, toen de Duitse terrorist Folkerts twee weken door Van Lienden en zijn mensen in bewaring werd gehouden.
„Herinner mij daar niet meer aan", zegt de adjudant, die wel graag wil verhalen over zijn periode in de Koninklijke Irenebrigade, van Engeland tot Normandië, van Normandië tot aan de grote rivieren en tot slot over de bevrijding van Nederland. Het verhaal van de laatste militair die de oranjeblauwe koorden van de Nederlandse bevrijders trots op zijn uniformjas laat bengelen.

Ik ben aan het water in Schiedam geboren. In begin 1940 ging ik naar de koopvaardij, maar ik was koud buitengaats toen de oorlog uitbrak. Drie jaar lang heb ik op troepentransport gezeten. Engelsen gebracht naar Zuid-Afrika, Zuidafrikanen naar Oost-Afrika, gevangen Duitsers van het Afrikakorps naar Bombay. Dat was geen lolletje; wat de Nederlandse zeeman in de oorlogsjaren heeft meegemaakt wordt wel eens vergeten.

Ingelijfd
Eind 1942 spoelde ik deze dienst uit; ik wilde bij de jongens in Engeland. Op 15 maart 1943 werd ik bij de Koninklijke Nederlandse Brigade Prinses Irene ingelijfd. Ik werd inge¬deeld bij een zogeheten verkenningsafdeling als mitrailleur¬schutter op een brencarrier. Mijn kapitein was een zekere Fack, de latere ambassadeur in Londen. Mijn sergeant heette Van Besouw, de latere generaal en mijn maatje was Rudi Hemmes, nu generaal-buiten-dienst.
Het was een voorrecht om bij deze brigade te zitten, de om¬gang met elkaar lag heel anders dan nu. Veel mensen hebben topfuncties in het leger, bij bui¬tenlandse zaken en in het bedrijfsleven gekregen. Ik werd tenslotte commandant van deze marechaussee-brigade in Soesterberg. Niet gek, want ik was tenslotte als ketelbinkie begonnen.

Wachten
Voor sommigen was het een vervelende tijd in Engeland van alleen maar oefenen en wachten op het moment dat wij die Duit¬sers van katoen zouden kunnen gaan geven. Ofschoon het zich in 1943 toch al liet aanzien dat het de goede kant opging. Ons strijdbaar gedeelte bestond uit 1200 man. Vlak voor de invasie kregen wij nog aanvulling van honderd mariniers uit Amerika.
Wij hebben D-day niet me¬gemaakt. Er moest eerst een geconsolideerd bruggenhoofd gevormd worden in Normandië. Daarna pas kwamen de troepen en volgens mij speelde ook de gedachte mee dat wij toch de Nederlandse grens een beetje geregeld moesten overkomen. Vérgeet niet dát wij het best gemotoriseerde infanterie-onder¬deel van de invasiemacht waren. Eenmaal op het vasteland konden wij de Royal Guards Armed Divisions bijhouden tot in Schijndel en Oss.

Gemotiveerd
Als zij mij om twee uur 's nachts wakker maken, kan ik zo alle schuttersputjes in Normandië uittekenen. Je wist wie er bij je was en tegen wie je lag aangeleund. Wij waren een soort vreemdelingenlegioen, maar het waren lang de slechtsten niet. Stuk voor stuk waren wij gemotiveerd. Je had alle verhalen gehoord over het bombardement op Rotterdam, de afsluitdijk, de Grebbeberg. Wij hadden allemaal iets van: verdomme jongens, wij zullen ze mores leren.
Ik heb na de oorlog niet al te vaak verteld over onze discipline. Je wordt zo gauw een ouwe zak die bij de huidige generatie dienstplichtigen overkomt als een van Daár komen de schutters.
Op 8 augustus landden wij in Caen, in de Engelse sector. Reken maar dat daar nog wat kapot was. Wij lagen onder Duits miltrailleurvuur. Maar wij schoten er doorheen. Wij waren al in twee dorpjes, Pont-Audemer en Saint-Comé, nog voordat de Engelsen er waren. Dat is ons later nog vaker gelukt.

Hinderlaag
Ik was de eerste geallieerde soldaat die Leuven in België binnenreed. In Diest kwam ik in een hinderlaag terecht. Mijn motor werd onder mij vandaan geschoten. Ik vloog de greppel in en heb na een tijdje kunnen terugkruipen naar de jongens. Toen schoten zij nog door mijn broekspijpen heen. Nee, ik had niets, ach je moet wat geluk' hebben, anders rollen ze je zo op. Dergelijke situaties maakte je vaker mee.
Als je de Duitsers een loer draaide of je was heelhuids uit een penibele situatie gekomen, dan wil je je dat nog wel herinneren. Onze grootste teleurstel¬ling was de klap bij Arnhem. Tot aan Grave fietsten wij door de Duitse linies heen. Iedereen
Wilde eindelijk wel weer eens een keer naar huis. En op een gegeven moment loop je je dan te pletter tegen een paar van die rotfiguren. Zij hadden die En¬gelsen nooit zo ver van Arnhem moeten droppen. Gewoon bij de brug in Arnhem. Ja, dat is ach¬teraf gepraat. In elk geval wij zaten klem. Hebben we moeten beginnen met operaties in het Land van Maas en Waal.
Ik heb in de buurt van Waalwijk gelegen. Daar liepen wij met een patrouille op een land¬mijn. Twee maten sneuvelden en ik liep met een loodzware kerel op mijn schouders gebukt langs Duitsers die op acht á negen meter afstand niks zagen. Je maakte eigenlijk elke dag wel iets mee.
Belangrijk was de aanval die de Koninklijke Irenebrigade inzette op Tilburg in oktober 1944. Wij worden officieel erkend als de bevrijders van Tilburg, maar wij liepen toen wel vast in die stad. De 52ste Schotse Hoogland Divisie heeft ons ontzet en met ons de stad ingenomen. Als ik nu nog doedelzakmuziek hoor, lopen de rillingen over mijn rug.
Mijn onderdeel ging daarna naar Noord-Beveland, alleen ik was zo stom om in de buurt te rijden toen een bruggetje bij Waalwijk werd opgeblazen. Met een hersenschudding en gebroken ribben werd ik in het Britse ziekenhuis in Eindhoven opgenomen. Toen ik na een revalidatieperiode terugkeerde, bleek dat zij mij als vermist hadden opgegeven. Op Noord-Beveland maakten wij 's nachts opnieuw patrouilles en ook daar sneuvelden weer mensen van ons.


Afschuwelijke fout
Op 13 april 1945 werd onze verkenningsafdeling opgeheven en werden wij verdeeld over drie andere gevechtsgroepen. Ik was inmiddels korporaal en be¬last met de handgranateninstructie. Een soldaat maakte een afschuwelijke fout, hij liet zo'n apparaat vallen. Ik vloog op de granaat af en gooide hem nog net weg. Niet afdoende, want ik kreeg de volle laag.
Daar lag ik voor zeven stuivers, overal splinters in mijn been, mijn lies en in mijn hoofd. In mijn hoofd zit er nog een, moet ik toch nog laten nakijken voordat ik met pensioen ga. Stel dat dat ding gaat zakken, dan kan burger Van Lienden het wel uit zijn hoofd laten om defensie aansprakelijk te stellen.
Door dat grapje lag ik in het ziekenhuis toen Nederland werd bevrijd. Dan heb je alles meegemaakt, je bent zelfs een paar keer aan de dood ontsnapt, je hebt je kameraden zien sneuvelen en dan is je land weer vrij zonder dat je erbij kan zijn. De glorieuze intocht van de Brigade in Den Haag heb ik mooi gemist.
Na de oorlog werd de Irenebrigade opgeheven en ik trad in dienst als sergeant bij de mobie¬le afdeling van de Koninklijke Marechaussee. Daarvan heb ik nooit spijt gehad, ofschoon de marechaussee eigenlijk geen boter en geen vis is binnen de krijgsmacht. En in mijn hart ben ik natuurlijk altijd een oude infanterist gebleven. Dat is zeker.
Elk jaar hebben wij nog een reünie. Als je dan ziet wat van al deze mensen geworden is, stuk voor stuk prima banen, de officieren van ons waren een apart slag mensen. Die hadden voor de oorlog al het nodige gepresteerd, maar de omgang met de soldaten lag heel anders. Niemand laat zich ook nu nog ergens op voorstaan.
Zo'n 600 man komen naar de reünie. De ellendige dingen vergeten wij en de leuke dingen verheerlijken wij. Dit wordt trouwens onze eerste reünie van alleen maar ex-militairen van de Irenebrigade. Ik ben de laatste. Ik krijg een geweldig afscheid, de luchtmacht heeft mij zelfs een vlucht aangeboden. Fantastisch alles, maar ik had liever gewoon dag met het handje gezegd.

Bron: Algemeen Dagblad 18 aug. 1979



Terug naar de inhoud