Verslag W. van der Eem - Prinses Irene Brigade

Ga naar de inhoud

Verslag W. van der Eem

Mei-juni 1940
Verslag van Willem van  der Eem in het Brabants Nieuwsblad van 5 juni 1971

In 1932 was de Hagenaar Willem van der Eem opgeroepen  voor het vervullen van zijn militaire dienst­plicht. Na deze verplichting keerde  hij terug in de burgermaatschappij om in 1936 - mede door de crisistijd - zich  aan te melden als beroepsmilitair. Hij werd ingedeeld bij de militaire politie  en gelegerd in Vught, de plaats waar de staf van het legerkorps gevestigd was.
Tien dagen voor het uitbreken van de oorlog moest de  korporaal Van der Eem naar Eindhoven om daar als commandant van een eenheid van  zes man de bewaking op zich te nemen van de grote telefooncentrale, die voor  geheel Zuid-Nederland dienst deed. De centrale lag op de eerste verdieping van  een gebouw recht tegenover het toenmalige gebouw van het Eindhovens Dagblad en  voor het plegen van sabotage was het 'n klein kunstje om een handgranaat door de  ramen naar binnen te gooien. Op voorstel van de commandant van het  bewakingskorps werd voor de ruiten kippengaas aangebracht. Hier was het dat zij  in de ochtend van de tiende mei de inval van de Duitse troepen in ons land  vernamen. De gehele dag en de dag daarop werd getracht contact te krijgen met de  staf in Vught. Zonder resultaat! Reden voor de korporaal Van der Eem om in de  nacht van 11 op 12 mei rond twee uur tegen zijn manschappen te zeggen: „We  vertrekken".
Op dienstfietsen vertrokken de zes bewapende militairen  in de richting Tilburg. Daar was het een grote chaos, mede omdat er geen  militaire leiding meer aanwezig was. Van Tilburg werd getracht om naar Breda te  komen. Dat lukte! Daarna werd de .,sprong" naar Roosendaal gemaakt. Hier kregen  de zes voor het eerst contact met buitenlandse troepen. Franse colonnes met  muilezels kwam men tegen. En dat was dan de eerste levensgevaarlijke toestand in  een reeks van oorlogsavonturen, die nog zouden volgen. De Fransen kenden  namelijk het verschil tussen de Duitse en Nederlandse uniformen niet en dachten  dat het zestal een Duitse patrouille was. De wapens werden wel geheven, maar na  legimitatie kon de vrede getekend worden.
Toen we in Roosendaal kwamen brandden er heel veel  winkels. Je kon bij wijze van spreken zoveel plunderen als je maar wilde.  Verheugend was het dan ook te zier dat ondanks alle ellende er niemand behoefte  aan had. Na Roosendaal gingen we naar Bergen op Zoom omdat we vernomen hadden  dat daar een stafeenheid gelegerd was. Inderdaad was die daar aanwezig in Thalia.  Rond drie uur van de volgende dag vorderde deze staf allerlei voertuigen en werd  vertrokken naar Middelburg, waar iedereen geëvacueerd werd in kleine plaatsjes  op Walcheren. Met nog steeds dezelfde groep kwam ik in Oostkapelle terecht op  een boerderij en onze opdracht was op parachutistenjacht te gaan. Iets waar we  totaal niks van snapten, omdat er doodeenvoudig nog geen enkele parachutist was  gesignaleerd op Walcheren. Maar jacht is jacht. Als commandant kon ik dan ook  elke avond melden dat we weer geen parachutist gevangen hadden".
„Dit duurde vier dagen en daarna was er gaan staf meer.  We zijn toen maar naar Vlissingen gaan lopen en bij de pont naar Breskens  stonden ongeveer 200 militairen, die allemaal naar de andere kant wilden.  Ondanks aanvallen van vliegtuigen wist men de schipper van de boot toch te  bewegen naar de overkant te varen en eenmaal in Zeeuws-Vlaanderen gingen we op  Sluis aan. Hier maakten we een van de frappantste dingen mee uit de gehele  oorlog. Bij de Nederlands-Belgische grens stonden Nederlandse militairen, die  alles wat wapen was af moesten nemen. We hebben dat natuurlijk niet gedaan. Zij  waren trou­wens ook wel een beetje bang voor ons, omdat wij van de militaire  politie waren," vertelt de heer Van der Bern. ontspannen thuiszittend in burger  ,.kloffie" in de Roosendaalse Gerard ter Borchstraat.  Met nog geen tien  gulden op zak, trok de groep naar Antwerpen.
Het Nederlandse geld werd niet aan­genomen en de zes  waren daardoor aangewezen op de vrijgevigheid van de Belgen. Iets waarin zij  niet teleur­gesteld werden. Te voet ging het verder naar Roubaix, Rijssel,  Abbeville en Rouen. In 'n klein dorpje bij Rouen gebeurde het dat de Fransen het  zestal voor de tweede keer voor Duitsers aanzag. Na gearresteerd te zijn werden  ze overbracht naar Parijs en in de gevangenis gezet. Nadat de Nederlandse consul  was gekomen kon het misverstand opgelost worden en werden ze weer vrijgelaten.
Van der Eem: „Waarschijnlijk heeft ons zakboekje ons  gered. Als we dat niet bij ons hadden gehad, waren we vermoedelijk ter plaatse  doodgeschoten".
Van uit Parijs trok de groep naar Le Mans en na de  Duitse inval in Nederland kwam men precies één maand later, op 10 juni, in Brest  aan. „We kregen de verzekering dat we binnen zes maanden terug zouden zijn. Op  die voorlichting zijn we op de boot gestapt. Trouwens, op het vasteland konden  we toch niets doen. In totaal zaten we met 600 man op die boot en in de nacht  van 10 op 11 juni kwamen in Engeland aan. Een trein bracht ons naar een kamp in  Porthcawl in Zuid-Wales.

Rechts korporaal Van der Eem tijdens een oefening in Noord-Wales
Terug naar de inhoud