Vrijwillig Vrouwen Hulpkorps
Wolverhampton
Vrijwillig Vrouwen Hulpkorps (VHK)

Tijdens de Tweede Wereldoorlog zat in Engeland een groot aantal Nederlandse vrouwen, die zich na de bevrijding van Nederland wilden inzetten bij de hulpverlening. In de jaren 1943-1944 was mevr. C. Smit-Dyserinck druk in de weer om een groep vrouwen van het Nederlandse Rode Kruis om te scholen tot een leger van vrijwilligers. Dit in navolging van Engelse-, Franse- en Noorse vrouwenhulpkorpsen. Het was een publiek geheim dat koningin Wilhelmina in eerste instantie geen voorstander was van vrouwen in uniform. Toen ze in 1943 langzaam haar mening herzag, veranderde de situatie snel.
De Brtish Council en de Internationale Women's Service Group speelden hier snel op in en organiseerden cursussen, excursies, lezingen en filmavonden. Het Nederlands Rode Kruis wilde de VHK eigenlijk een burgerlijke status geven, maar het Britse ministerie van Oorlog wees hen erop dat de vrouwen alleen in militair verband zouden worden ingezet. Daarop verscheen de 'Hulpkorpsbeschikking' van 20 december 1943 van de Nederlandse minister van Oorlog Van Lidth de Jeude, waarbij in Engeland het eerste Nederlandse vrouwenkorps tot stand kwam dat de militaire status kreeg. Het korps kreeg de naam (Vrijwillig)Vrouwen Hulpkorps en maakte deel uit van de Koninklijke Landmacht.
'De kleding die we kregen was verbijsterend: khaki rok, battlejas, groene overhemden met stropdassen, lange broek en legergroene kousen. Het ondergoed was groen en had halflange pijpen. Alleen de pyjama was blauw. We kregen een zwarte baret met een bronzen Nederlandse leeuw.

Mevr. Brave-Maks
Begin 1944 volgde de eerste militaire oefening in Wrottesley Park in Wolverhampton. Het programma bestond uit gymnastiek, exercitie, kaartlezen,
rijlessen, leren colonnerijden in 3- en 6-tons vrachtwagens (zie foto), EHBO, gasmaskeroefeningen (gebruik van traangas), krijgstucht, hygiëne, wapenleer (het uit elkaar halen van een machinegeweer en opsporen van boobytraps) voedingsleer, kantinewerk en een refugiéoefening. Bij dit laatste moesten de meisjes zich inbeelden dat ze zich op een station bevonden waar een trein met honderden vluchtelingen zou arriveren. De tweede oefening volgde in maart in Wolverhampton. De eerste verbandakte werd op 25 april 1944 getekend door mevrouw C.E. Smit-Dyserinck, die tevens werd benoemd tot commandant VHK. Er volgde nog een oefening in juli, waarna de Waroffice Van Lidt de Jeude bericht gaf, dat het VHK met ingang van 19 juli 1944 officieel was erkend als een militair onderdeel.

In september 1944 vertrokken uit de VS, de Antillen en Suriname 37 vrijwilligsters naar Engeland om dienst te nemen in de VHK. Hieronder de verpleegkundige luitenant Anne van Trikt , de ambtenaar Ro Wildschut, Anita Zorgvol, Annie Hiemcke, Carmen Goede en Jeanne Stift. Ze verpleegden in Wolverhampton gewonde militairen.

Jeanne Stift was in 1913 geboren in Haïti en diende voor de Tweede Wereldoorlog in de Surinaamse weermacht. Tijdens de oorlog reisde zij via Curaçao en de Verenigde Staten naar Engeland. Eenmaal in Engeland kwam zij op 1 oktober 1944 aan in Wolverhampton en meldde zich bij het Vrouwen Hulpkorps (VHK).
Eind oktober 1944 kreeg de leiding van het VHK bericht dat ze ingezet zouden worden. Als voorbereiding daarop werd er een zware oefening gehouden in Wales. In de nacht van 24 op 25 oktober 1944 vertrok een colonne, bestaande uit 43 wagens, waaronder 18 drietonners en 12 ambulances en 10 kantinewagens vanuit Wrottesley park naar Londen waar de VHK'ers werden ondergebracht in een tehuis van de Auxiliary Territorial Service. De chauffeuses reden de wagens naar de Tilbury docks, van waaruit op 7 november in slecht weer de overtocht naar Oostende in België gemaakt zou worden. Na hereniging met degenen, die in Londen waren ondergebracht werd het VHK op 7 november 1944 ingescheept op het Landing Transport Ship 159. Voor de kust van Oostende stormde het zo hevig dat het landingsschip niet kon binnenvaren. Toen men ook nog eens het anker verloor, koos men ervoor weer naar Engeland terug te keren.


Aankomst in Oostende 14 november 1944. Met bloemen majoor mevr. Smit-Dyserick, de andere mevrouw is kpt. Rowland-Dijxhoorn, de latere vrouw van Generaal Kruls.
Het duurde enkele dagen voor het korps zich opnieuw de oversteek waagde. Ze kregen zelfs de keus: of weer naar Oostende gaan of af te haken, maar niemand gaf aan dat laatste gehoor. Op 13 november werd de overtocht voor de tweede maal aangevangen en op 14 november 1944 werd in Oostende ontscheept en de groep van rond de 225 VHK'ers werd zolang in Brussel opgevangen. Vervolgens kregen de VHK'ers in 'unitverband' opdrachten uit te voeren. In België betrof het ondermeer hulp aan Nederlandse evacues in Leuven o.l.v. mevr. Bloemendaal, Ath o.l.v. mevr. Hartree en Dendermonde. Op Walcheren in Middelburg, Goes, Vlissingen en Zierikzee, bij de evacuatie van de bevolking in de ondergelopen gebieden. Verder in Zeeuws-Vlaanderen. In Neerbosch bij Nijmegen verleende ze, vaak onder artillerievuur, hulp bij de in de tweede helft van november bevolen evacuatie van mensen en vee uit de Betuwe. Ook in Oudenbosch, Grave en Weert waren ze actief. Zij verleenden hulp aan evacués, regelden voedseltransporten en hadden tevens als taak de bestrijding van schurft en luizen en hielden kantinewagens in bedrijf in nauwe samenwerking met de zogeheten 'Queen's Messengers'.
In de wintermaanden van 1944-' 45 werd het gehele vrachtwagenpark, inclusief chauffeuses van de VHK, ingezet om met succes een grote kolenvoorraad uit de Mijnstreek naar Zuid-Nederland te transporteren.
In de wintermaanden van 1944-' 45 werd het gehele vrachtwagenpark, inclusief chauffeuses van de VHK, ingezet om met succes een grote kolenvoorraad uit de Mijnstreek naar Zuid-Nederland te transporteren.


Bep van Gog 2e rechtsonder op station Maaspoort De VHK te Rotterdam

Bep van Gog 2e van links (foto C.W. Landeweert)

De VHK met leden van de Prinses Irene Brigade mei 1945 te Ellekom
v.l.n.r.: Hoedelmans, Lipschutz, Zwaaf, Mien, Els, Rienstra, Vermeulen,
Zittend: Flaton, Geerts, Els van Keulen, Meg Dessers, Van der Eyker
(Met dank aan M. Hoedelmans)
In april 1945 kreeg het VHK als standplaats Breda op kasteel Bouvigne. Daar werden de nieuwe lichtingen VHK opgeleid. Een aantal VHK'ers werd voor een zestal weken naar Engeland overgeplaatst om een opleiding te volgen bij het Engelse Vrouwenkorps, de ATS.
Na de bevrijding duurde het nog tot 10 mei toen eindelijk de order kwam waarnaar het VHK had uitgekeken: "All groups moving tomorrow morning" en zo arriveerden de groepen op 11 mei ondermeer in de vier grote steden Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en later Deventer. De georganiseerde kindertransporten vanuit de door honger getroffen gebieden werden veelal door VHK'ers begeleid.
15 JAAR MILVA
Herinnering aan jaren die men nimmer vergeet.
In de gezellige kantine van het Julianakamp te Kijkduin zitten drie Milva's aan een tafeltje en bladeren in dikke boeken. Boeken met foto's uit de jaren 1944—1945 en later.
"Kijk, daar heb je Nel, waar zou die gebleven zijn."
"Nee, zeg, weet je wie hier nog op staat...?"
Herinneringen aan de jaren die men nimmer vergeet, de jaren waarin het V.H.K. ontstond, het Vrouwen Hulp Korps, waaruit later de Milva werd gevormd, de Militaire Vrouwen Afdeling, die op 25 april 1959 vijf tien jaar bestaat.
Na een oproep van Koningin Wilhelmina, op 23 december 1943, waren tal van Nederlandse vrouwen uit alle delen van de vrije wereld naar Engeland gekomen, met het doel, wanneer Nederland straks bevrijd zou zijn, de burgerbevolking bij te staan met alles waaraan men behoefte zou hebben: voedsel, kleding, medicamenten, medische verzorging enz. Onder de vlag van het Rode Kruis werden de vrijwilligsters aanvankelijk bijeengebracht,
maar op 25 april 1944 werd het Vrouwen Hulp Korps als onderdeel van de landmacht opgericht. Naast de algemene Rode Kruis-opleiding kregen de leden van het V.H.K. een aanvullende militaire opleiding in een kamp te Wolverhampton. In juni 1944 landden de geallieerde troepen op de Normandische kust, de grote invasie was begonnen! Maar het duurde toch nog tot november, vóór 250 Nederlandse vrouwen uit Engeland in Oostende aankwamen, naar Brussel werden vervoerd en daar hun mooie taak konden beginnen.
Zij, die alles van begin tot eind heeft meegemaakt en nog steeds deel uitmaakt van de Milva, is sergeant-majoor E. Staffleu. Naast haar zitten adjudant S. C. Timmerman, die in mei 1945 haar militaire diensttijd begon en sergeant-majoor A. M. G. Claassen, eveneens van mei 1945.
Mej. Staffleu was in de oorlogsjaren uit Zuid-Afrika naar Londen gekomen en ontmoette daar op zekere dag een Nederlands meisje in blauw uniform, met de afbeelding van een springbok op de mouw. Die springbok, het Zuid-Afrikaanse embleem, bracht de meisjes bij elkaar en het gevolg was dat enkels maanden later, dat was in het voorjaar 1944, mej. Staffleu een militaire opleiding kreeg in het kamp te Wolverhampton.
„In oktober 1944 staken we van Tilbury naar Oostende over en die overtocht zal ik mijn leven lang niet vergeten. Het stormde ontzettend, zodat de loodsboten in Oostende niet uitvoeren. Toen gingen we voor anker, maar een van de ankers sloeg los en we draaiden als een tol in het rond. Tenslotte besloot de kapitein maar weer terug te varen naar Tilbury. Vreselijk, wat waren we allemaal zeeziek! In Tilbury werd de averij hersteld en toen we begin november opnieuw overstaken was het gelukkig beter weer".
Van Brussel werden de eenheden uitgezonden naar de juist bevrijde gebieden, om hulp te bieden aan de bevolking.
Alarm in de nacht
Soms werden we midden in de nacht gealarmeerd", vertelde mej.Staffleu.
„Ik herinner me nog dat we bij het aanbreken van de dag Blerick binnenreden, waar in de buitenwijken nog gevochten werd. Overal klonken geweerschoten, het was een warwinkel. Maar we konden meteen aanpakken.

De beste herinneringen heb ik aan Zierikzee, waar ik een paar maanden gebleven ben. In het begin ging het daar wat stroef, de mensen vertrouwden het eigenlijk niet. Vooral de kinderen waren doodsbenauwd voor ons, of liever gelegd voor onze grote D.D.T.-spuiten, waarmee we allerlei ongerechtigheden te lijf gingen. Ze gilden al wanneer ze ons zagen aankomen, want ze dachten, geloof ik, dat we met die spuiten gingen schieten. We zorgden er dan ook voor, altijd wat chocolade of ander snoepgoed bij ons te hebben, wanneer we aan het zuiveren gingen en toen was het ijs gauw gebroken. Bovendien vervoerden wij met onze vrachtauto's 't meubilair van terugkerende evacués en weldra konden we daar geen kwaad mee doen. Toen we weggingen werd ons een groot afscheid bereid".
Na de Duitse capitulatie verplaatste het werkgebied van het V.H.K. zich naar het westen des lands. Daar viel heel wat te doen. Mej. Staffleu kwam met haar eenheid naar Den Haag en werd in de Assendelftstraat ondergebracht. Elke dag trokken ze er nu met de kantinewagen op uit. voor de uitdeling van pap, chocolademelk, koffie of thee aan de uitgehongerde Hagenaars.
„Soldaten kookten de hele dag, wij vulden onze containers en dan reden we de stad maar weer in, huis aan huis aan bellend. Ontroerende staaltjes van dankbaarheid maakte je mee. De mensen hadden bijna niets, maar wat ze nog hadden, wilden ze ons geven: een boek, een handwerkje, een kop en schotel wat klein geld, bloemen. Eens kwam er een jongetje naar mij toe die zei: Opa is zo blij dat U dit alles doet. Hij heeft niets, alleen dit dubbeltje, wilt U dat van hem aannemen?
Organiseren!"
Maar je maakte ook andere dingen mee. De nasleep van 5 jaar bezetting. Op een morgen keek ik uit het raam naar buiten naar onze kantinewagen en toen leek 't net of hij door de knieën gezakt was. Hij was veel lager geworden. Wij naar buiten en laten nu alle wielen verdwenen zijn! Hij stond gewoon op vier blokken. Een andere keer, toen we rantsoenen voor de meisjes moesten halen (waarbij ook sigaretten) moest onze wagen even voor een geopende brug wachten. Toen we in de Assendelftstraat aankwamen hoefden we niets meer uit te pakken. Dat hadden onderweg anderen al voor ons gedaan. „Organiseren" noemden ze dat in die tijd.
En nu komt sergeant-majoor Claassen ons verhaal binnen. In mei 1945 ontmoette zij in Amsterdam een kennisje dat in Engeland al dienstgenomen had bij het V.H.K. Een uur later had mej. Claassen haar besluit genomen en nog een uur later was zij al ingeschreven. Dat ging vlug in die dagen! De volgende dag ging zij naar kasteel Bouvigne bij Breda en haar gehele bagage bestond uit.... een hoofdkussen.
Maar daar was dan ook uitdrukkelijk om verzocht. De overtocht bij de Moerdijk ging nog met ponten, want alle bruggen waren kapot. Gevolg: uren en uren wachten met een Haags meisje, Ans Leertouwer, kwam mej. Claassen op Bouvigne aan.
„Ik zie ons daar nog staan, met ons kussentje onder de arm. Zij had een rood en ik een blauw. Er was net appèl en voor de troep stond een vrouwelijke officier met een nogal bars stemgeluid. We schrokken ons naar, maar het viel allemaal nogal mee en we waren gauw ingeburgerd".
Mej. Claassen kreeg een taak in de keuken en op ander huishoudelijk terrein en trok in 1948 naar Indië. Aan de Kebon Sirih in Batavia vond zij haar standplaats. „Ik kende geen woord Maleis en de baboes en djongos waarmee ik werken moest, verstonden geen woord Nederlands. Maar dat was gauw verholpen. Elke avond zaten we op de stoeprand en daar kreeg ik les in Maleis, terwijl de baboes van mij Nederlands leerden. Dat ging vlot, hoor!

De eerste chauffeuses van de noodvoedselwagens
Wasgoed verdwenen
Je kon daar wel gekke dingen meemaken. Op een keer had een van de meisjes 's morgens haar wasgoed in de tuin gehangen en toen we een paar uur later kwamen kijken, was alles verdwenen. Gestolen? Ja, door een aap. Die had alles netjes van de lijn gehaald en zat het boven in de boom aan- en uit te trekken. Géén gezicht! We konden niet meer van het lachen. Toen dat meisje 's avonds thuis kwam vertelden we het verhaal van de aap en het wasgoed. Ze vond het „om te gillen", maar toen we zeiden dat het haar wasgoed was, waarmee de aap zich zat te amuseren, betrok haar gezicht en verweet ze ons daar niet beter op gepast te hebben. Enfin, een paar jongens hebben het goed teruggehaald en voortaan droogde ze haar was binnenskamers".
Adjudant Timmerman kwam net als sergeant-majoor Claassen door een toevallige ontmoeting in het V.H.K. In Goes zag zij een meisje in uniform lopen, die zij nog van vroeger kende en die haar vertelde over het werk in het Korps. Ook zij kwam vlak na de bevrijding, in juni 1945, naar Bouvigne, de naoorlogse bakermat van het V.H.K. waar zij haar opleiding kreeg. Eerst werd zij als telefoniste tewerkgesteld, daarna administratief en als compagniesadministrateur is zij nu al werkzaam sedert de oprichting van het kamp Kijkduin, in juli 1947.
In het bovenstaande gaven wij wat flitsen uit die eerste woelige jaren. Het was een tijd vol merkwaardige gebeurtenissen, die het leven elke dag andere wendingen konden geven. V.H.K.'sters werden uitgezonden naar Java en Sumatra, zelfs in de periode 1945-1950 naar Ataka aan het Suezkanaal voor dienstverlening bij de repatriëring van Nederlandse families uit het voormalig Nederlands-Indië.
Als verpleegsters werkten zij o.a. in Medan, Sianter en Brastagi, later ook in tal van plaatsen op Nieuw-Guinea. Toen op Korea de oorlog ontbrandde, verrichtten verpleegsters van het V.H.K. ook daar, en in Tokio, onder de vlag van de VN haar zegenrijk werk. Daarnaast vroegen nieuwe taken de aandacht.
De meisjes van het V.H.K. werden ingeschakeld in het militaire apparaat als secretaresse, typiste, telefoniste, codiste, voedingsadviseuse, kortom overal waar een vrouw het werk beter of sneller zou kunnen doen dan een man.
En natuurlijk vindt men de militaire verpleegsters en ziekenverzorgsters in al onze hospitalen, in het militaire sanatorium en in het militair revalidatiecentrum te Doorn. Verder werken daar medische analysten, röntgenassistenten, tandartsassistenten, diëtisten, laboranten.
Het V.H.K. werd de Milva, verdeeld in een onderafdeling Algemene Dienst en een onderafdeling Geneeskundige Dienst. Nog steeds werken vrouwen in ons leger. Maar de tijden zijn sinds 1944-'45 wel wat veranderd. Er worden geen Milva's meer naar het Suezkanaal en naar Tokio gezonden.
De meesten hebben hun werk in Den Haag. En ook vindt men ze in de NAVO-hoofdkwartieren te Parijs, Rocquencourt. Fontainebleau en Mönchen-Gladbach.
Er is dus nog een afwisseling genoeg in het leven van onze Milva's, die wij van deze plaats onze gelukwensen aanbieden nu zij 15 jaar lang het hare hebben bijgedragen aan de instandhouding en opbouw van onze Kon. Landmacht.
In gedachten zetten wij op alle kamers, waar Milva's wonen en werken, een feestelijk bloemetje! Met een kaartje er bij: Nog vele jaren!
R.
Bron: De Legerkoerier, juli 1959