Herinneringen aan 20 R.A. - Prinses Irene Brigade

Ga naar de inhoud

Herinneringen aan 20 R.A.

Mei-juni 1940
 
Geschiedenis van II - 20 R.A. vanaf oprichting tot aankomst in Engeland
 
 
 
 
Een groep van 11-20 RA in opleiding. Staande 2e van links F. Franse, 2e van rechts M. de Beer

 
Het onderdeel werd (maart/april?) 1940 in Katwijk geformeerd. Het bestond geheel uit reservepersoneel, afkomstig uit verschillende depots in Brabant. Men kende elkaar niet of nauwelijks.
 
Ook de officieren behoorden tot het reservekader. De onderofficieren waren van wat oudere lichtingen. De manschappen waren rekruten, die slechts enkele weken in dienst waren, nog volkomen onopgeleid. Ze konden niet paardrijden en hadden nog nooit met een karabijn geschoten.
 
De sterkte was ongeveer 190 man, waarvan er uiteindelijk 160 in Engeland zouden aankomen.
 
De officieren waren: kapitein Galle, commandant, de lste luitenants André de la Porte, Dees, v.d. Honerb en kornetten Ritter en van Poeleur.

 
8 Staal. Een zog. getrokken ach­terlader. Kaliber 8.4 cm. Een vuursnelheid tot 5 min., 2 schoten per mi­nuut. Max. dracht 5000 mt. Ingevoerd 21-9-1880, ver­dwenen in 1904. Later weer in herbewapening opgenomen

In Katwijk aangekomen, werd het personeel ingedeeld in 3 batterij- en. Men kreeg te horen dat men zou worden uitgerust met de vuurmonden 8 Staal. Niemand van hen had ooit van deze stukken gehoord, behalve één oude wachtmeester die er eens één gezien had, vermoedelijk in het museum of op een opslagplaats.

 
De onderofficieren en manschappen kregen elk een karabijn uitgereikt, zonder munitie. Schietoefeningen konden dus niet worden gehouden.
 
Na enige tijd werd er een vuurmond 8 Staal afgeleverd in het kamp, zodat men zich daarmee vertrouwd kon maken. Ook waren er enkele instructieboekjes zodat er bij toerbeurt een beetje geoefend kon worden.
 
Enkele dagen later ging een groep onderofficieren, onder leiding van de lste luitenant André de la Porte, en een aantal rekruten van boerenafkomst, naar Houtrust om paarden uit te zoeken en mee te nemen naar Katwijk.
 
Het had die nacht licht gevroren, het was bar koud en de wegen waren hier en daar wat glad.
 
De paarden waren gevorderd en ston­den al enige tijd op Houtrust. Ze waren te zwaar gevoerd en hadden geen beweging gekregen. Daardoor waren ze nogal onhandelbaar en wild.
 
De groep vertrok te voet, met de paarden aan de hand en slechts met een stalhalster aan, met daaraan een ketting. Elke man had twee paarden aan de hand. Het duurde geruime tijd tot de stoet enigerma­te fatsoenlijk vooruitging. De paarden waren niet op scherp gezet (bouten in de hoefijzers) en dus kwamen er nogal wat glijpartijen voor.
 
Alles ging redelijk goed tot het viaduct in Wassenaar werd bereikt. Midden onder het viaduct zijnde, kwam er een trein met grote snel­heid over.
 
De chaos die toen ontstond was vre­selijk. De paarden sloegen op hol, vielen door de gladheid op straat. Verschillende paarden raakten los omdat de mannen ze niet in bedwang konden houden op de gladde weg. Pas na enige uren kreeg men de boel weer bij elkaar en ging het te voet verder naar Katwijk, zonder verdere incidenten.
 
De volgende dag werden er rijlessen aan de bereden manschappen gegeven en werden de bij elkaar passende paarden ingedeeld.
 
De stukken waren inmiddels ook aan­gekomen. De paarden konden dus wor­den opgetuigd en ingespannen. Dat gebeurde op een zandplaat om te voorkomen dat de paarden zouden schrikken van het geratel van de wielen. Alles ging gelukkig rede­lijk goed. Er werd al over de straat gereden zonder problemen.
 
Half april werd alles in Leiden op de trein geladen en, met de nodige problemen, in Uden afgeladen. Over de weg ging toen de tocht naar Ba­kel. Daar werden ze bij boeren in­gekwartierd.
 
Elke dag werden er oefeningen ge­houden, vooral met de paarden en de stukken. Ook de bediening van de stukken werd veel geoefend. Heel langzaam begon het ergens op te lijken. Het geheel kreeg een beter aanzicht en de stemming was uitste­kend. Je kon toen echt spreken van een hechte eenheid.
 
Op 7 mei 1940 werd vertrokken uit Bakel naar de stellingen in de om­geving van Oploo. Die stellingen bevonden zich in een bosrand met daarvoor een weilandje. Aan de overkant daarvan een bosje kreupel­hout op zo'n 100 meter afstand. Voor de stellingen en voorbij het kreupelhoutbosje, waren infanteriestellingen.
 
De artilleristen werden ingekwar­tierd op een boerderij, waar ook de paarden stonden. Die boerderij was ver voor de stellingen, omdat erachter niets geschikts was te vin­den.
 
Er ontbrak van alles aan de uitrus­ting. Zo waren er 3 mitraillisten, doch geen mitrailleur. De richtmid­delen waren gebrekkig, geen reser­ve-ijzers voor de paarden, geen hoefsmidgereedschap, geen hoefna­gels (later kon men bij een smid een paar dozen krijgen) enz. enz.
 
Op het laatste moment werd er de man vijf patronen, één clip, uitge­reikt. Mooie patronen met mooi af­geronde kogels, die geen doordrin­gend vermogen bleken te hebben. Bij een proefje op de denneboom, op 40 meter afstand, drong de kogel niet door de schors heen en kon je de punt er zo weer uitpakken...
 
Verder bleek dat de slaghoedjes, welke in het pistool van de vuurmond moesten passen, absoluut niet pasten. Er kwam een meestergeweer­maker om dit euvel op te lossen.
 
De munitie kwam aan en de schrik sloeg de artilleristen om het hart bij het aanschouwen ervan. Het lag los op de wagens, was verroest en onder het zand. Vele uren was men bezig om de projectielen schoon te maken, in de vuurmonden te passen en vervolgens droog op te bergen. Deze klussen werden geklaard op 8 en 9 mei. Verder was het rustig.
 
Op 10 mei, om 02.00 u. 's morgens kwam het bericht binnen dat de Duitsers bij Gennep de grens hadden overschreden. Vele vliegtuigen wer­den waargenomen.
 
 
 
Er werd begonnen met inschieten. Eén van de stukken viel al gelijk door de houten, vermolmde wielen en was verder onbruikbaar.
 
Aangezien de zijdelingse richtingverandering van de stukken moest geschieden door het met de richt- spaak verplaatsen van de staart, gingen de stukken niet vast staan. Na elk schot, dat gepaard ging met een enorme bokkesprong, moesten de stukken weer naar voren worden ge­duwd, op hun plaats. Om dit te voorkomen werden enkele stukken daarom met touwen aan bomen vastge­bonden.
 
Tegen 18.00 uur kwam de opdracht om de toren van Oploo onder vuur te opdracht werd uitgevoerd en, naar het schijnt, met goed resultaat.
 
Om 21.00 uur kreeg men opdracht om af te marcheren. Al in de middag was de infanterie in de stellingen ervoor, vertrokken. Dekking viel dus niet meer te verwachten.
 
Bij het vertrek was het aardedonker geworden. Men had veel haast en de paarden waren zeer nerveus. Eén van de paarden liep met zijn buik in de richtspaak van het in elkaar ge­klapte stuk. Die richtspaak stond naar voren gericht, de ruimte om te draaien was erg klein. Het paard moest worden afgemaakt.
 
Daar er twee stukken minder te ver­voeren waren, hadden we gelukkig nog wel voldoende paarden.
 
Afgezien van de stukken, door een bokkespan getrokken, was er een fouragewagentje met één paard er­voor. Een heel gek, heel hoog wagentje, met een soort huif erop en heel grote hoge wielen. De koetsier zal heel erg hoog boven het paard.
 
De hele nacht werd er gereden. In de middag, tegen 14.00 uur, werd Gemert bereikt. De paarden konden toen niet meer verder. Ze hadden ijzers verloren en waren totaal uitgeput. Daarop werd besloten om de stukken onklaar te maken en ze in de Zuid-Willemsvaart te laten onderduiken. De paarden werden bij bewoners, via de gangdeuren, naar de achtertuintjes gebracht en daar achtergelaten.
 
De tocht ging verder, te voet en met de munitiewagens, via St. Oe­denrode, Best (waar de artilleris­ten door vliegtuigen werden bescho­ten), richting Tilburg, Gilze-Rij­en, Bavel naar Breda in het Mast­bosch. Hier werden bij aankomst laat in de avond van de 11e mei de munitiewagens afgeladen. De mi­litairen kregen onderdak bij bur­gers in de omgeving.
 
De volgende dag verzamelde kapitein Galle alle mensen en wees hen op een artikel in de Grondwet, waarin staat dat een Nederlands militair niet gedwongen kan worden de grens te overschrijden. Hij vertelde van plan te zijn via België naar Zeeuws-Vlaanderen te gaan. Hierbij zou dus de grens moeten worden gepasseerd. Zij die zich op de Grondwet wilden beroepen en dus niet mee wilden, zouden kunnen vertrekken. Even was er overleg van een enkele dienst­plichtige met zijn onderofficieren. Het resultaat was dat iedereen be­sloot mee te gaan. Niemand ging naar huis.
 
Op zondag 12 mei werd Breda massaal geëvacueerd op grond van geruchten dat de Duitsers de stad zouden bom­barderen. De wegen naar het zuiden waren geheel geblokkeerd door de mensenstroom.
 
In verband met vliegtuigbeschietin­gen en de geblokkeerde wegen, werd besloten te voet naar Hoogstraten in België te gaan.
 
Om acht uur in de morgen werd in groepen vanuit het Mastbos vertrok­ken. Moe en kapot kwamen de mannen om vier uur in de middag in Hoogstraten aan.
 
Daar werd overlegd of er mogelijk een groep mensen terug kon gaan om de voertuigen van de munitiekolonne in Breda op te halen en in het don­ker naar Hoogstraten te rijden. Het plan kon worden uitgevoerd. Met een geleende auto gingen de mannen op weg naar Breda, om laat in de nacht met de vrachtwagens in Hoogstraten aan te komen.
 
Diezelfde nacht, de 13de mei, werd vertrokken in de richting Antwer­pen. Op één van de weinige plaatsen waar nog een brug was, kon het Al­bertkanaal worden overgestoken. Onderweg kreeg de militaire kolonne benzine van de Belgen. Door de tunnel werd de Schelde overgestoken. Even verder kon wor­den overnacht in een manege op een kazerne. Daar arriveerden later ook troepen van het Franse Vreemdelingenlegi­oen. Die soldaten, die bij de Ne­derlanders in de manege sliepen, bleken zeer behendig met hun krom­zwaarden: hiermee vingen ze de rat­ten!
 
Die morgen ging de tocht via Hulst naar Terneuzen. Bij aankomst, om drie uur in de middag, werden de mannen daar ingekwartierd. Op dat tijdstip was het plan en de opdracht om via Breskens naar Vlis­singen te gaan.
 

Kapitein Galle, hier als ma­joor in 1943

Kapitein Galle meldde zich bij een legercommandant. Toen hij hiervan terugkeerde, hoorde zijn mannen hem zeggen tegen één van zijn officie­ren: "Wapens inleveren, dat doen wij dus niet. We vertrekken van hier."
 
Dinsdag 14 mei werd een wat chaoti­sche dag met veel tegenstrijdige berichten. De groep reed van Ter- neuzen naar Biervliet. Daar kregen ze het vreemde bericht dat er Duit­se para's in een boerderij zouden zitten. Ze gingen er heen en trof­fen alleen een angstige boer en zijn vrouw die hen hadden zien aan komen sluipen... Hierdoor ontstond nogal wat oponthoud.
 
 
Na geslapen te hebben in Biervliet, ging het verder naar IJzendijke. Daar kwam het bericht van de capi­tulatie van Nederland door. Alleen Zeeland zou nog doorvechten.
 
Op 15 mei ging het van Sluis, Aer­denburg naar Heille. Daar werden de mannen ingekwartierd op verschil­lende boerderijen en schuren. Die dag werd de groep verrast door een bezoek van Prins Bernhard.
 
De twee volgende dagen werd rust gehouden. Wassen en scheren en kle­ding wassen. Het scheren moest vaak met het mes van de boer: iedereen was alles kwijt...
 
Tegen de avond kregen de mannen bezoek van Franse artillerie-troe­pen, die ook op de boerderijen kwa­men overnachten. Nog nooit zagen ze zo'n stelletje landlopers.
 
Hun kapitein reed in een open sjeesje met een paard ervoor. Onder het wagentje hing een kooi met een aap. Ze hadden ook een wagen met een enorm vat wijn erop. De vuurmonden waren enorm groot: loop en onderstel werden op twee voertuigen vervoerd. In de ogen van de Neder­landse militairen leken het wel dikke Bertha's.
 
Bij het bezichtigen van de enorme loop werd ontdekt dat zich daarin een nest jonge katten bevond...
 
De Franse artilleristen moesten ook naar Breskens, zoals ze zeiden, om van daaruit Vlissingen te beschie­ten.
 
In de morgen van 18 mei vertrokken de Fransen in de richting Breskens. De Nederlandse artilleristen ver­trokken 's avonds om elf uur, richting Belgische kust.
 
De volgende dag werd de stoet door een Belgische militair op een mo­torfiets door Brugge geloodst. De vluchtelingenstroom vloeide daar samen en de wegen zaten daarom he­lemaal verstopt.
 
Er moest af en toe met de wagens over de trottoirs worden gereden, waarbij enkele glazen luifels het moesten ontgelden.
 
 
Eenmaal door Brugge, werd de kust weg naar Koksijde gevolgd. Daar kregen de mannen van een bakker gebakjes en taarten om de honger te stillen. Daarna ging de tocht naar De Panne.
 
In een café daar, kregen ze wat te eten. De familie, bestaande uit vader, moeder en twee schone doch­ters, alsmede de hele drankvoor­raad, werden op de wagens geladen. Ze kregen een lift naar Lisieux.
 
In het plaatsje Jumelles werd de nacht doorgebracht.
 
De volgende morgen, 20 mei, om vier uur, vertrok de stoet naar Abbevil­le. Vliegtuigen beschoten daar de voertuigen. Later, ten zuiden van Abbeville, werd ook nog geweervuur ontvangen. Later bleek dat de Ne­derlanders net op tijd door Abbe­ville heen waren. De Duitsers gin­gen namelijk met een omtrekkende beweging door Abbeville naar Duinkerken om de Britse troepen daar af te snijden.
 
Via Rouen werd die dag Evreux be­reikt. Daar werd de nacht doorge­bracht in een schuur vol met rat­ten...
 
De volgende dag bleek de slaapgele­genheid beter: namelijk in een ka­zerne in Lisieux.
 
15
 
Op 22 mei ging het weer verder via Caen naar Cherbourg. In het haven­gebied daar, werden de artilleris­ten door Engelse troepen opgesloten in een havengebouw. Ze vertrouwden de zaak niet omdat hun uniformen nogal op die van de Duitsers leken. In ieder geval kregen de mannen toen wel heel goed te eten.
 
Na lang praten konden ze worden overtuigd van het feit dat ze met Hollanders te doen hadden. De wa­pens werden weer teruggegeven.
 
Naar Engeland: op 23 mei ging de troep aan boord van de veerboot Lady of Mann. Op de overvolle boot, zonder escorte en op een gladde zee, ging de tocht naar Southampton.
 
Om vier uur in de middag gingen de Nederlanders daar aan wal. Ze wer­den gelijk naar het station ge­bracht. De trein vertrok met onbe­kende bestemming.
 
Die bestemming bleek Haverfordwest te zijn. Bij aankomst kregen de mannen elk een reep chocolade voor de honger. Het bleek niet echt vol­doende.
 
De groep werd naar de Townhall ge­bracht, waar ze niet alleen werden getrakteerd op een toespraak van de burgemeester, maar ook op wat eten. Daarna ging het naar het inkwar­tieradres: een leegstaand textiel- warenhuis, waarvan de vloeren met een laag stro waren bedekt. Ieder­een zocht een plaatsje. Alle onder­officieren sliepen in de spiegelka­mer: alle vier de wanden waren be­hangen met spiegels...
 
Na ongeveer 24 uur geslapen te heb­ben, werden de eersten wakker. Ze gingen meteen op zoek naar scheergerei, zeep en handdoeken. Dit moest in de plaatselijke winkels worden gekocht. Daarvoor werd een bon getekend waarop stond dat de Nederlandse regering in Londen het wel zou betalen.
 
Inmiddels dus voorzien van was- en scheermiddelen gingen de mannen op zoek naar een wasgelegenheid. Na veel omzwervingen en vragen, ont­dekten ze ten slotte buiten het stadje, in een weiland, een plaat­ijzeren gebouwtje. Dit bleek een doucheruimte te zijn. Er was zelfs een grote waterketel die gestookt moest worden met hout of kolen. Na ijverig zoeken en knutselen kreeg men het ding aan de gang. Er kwam echt heet water uit...
 
Het bleek een genot om weer eens onder een echte douche te staan, je met zeep te kunnen wassen, met heet water te scheren en een echte hand­doek om je te drogen...
 
Na een aantal weken te hebben door­gebracht in het warenhuis in Haver­fordwest, werd de groep overge­bracht naar een tentenkamp bij Porthcawl. Daar waren vele Neder­landse militairen van verschillende onderdelen bij elkaar gebracht. De stemming was daar niet zo best en stak schril af bij de stemming van de artilleristen, die inmiddels een hechte groep waren geworden.
 
Na enige tijd werd 11-20 RA in zijn geheel overgeplaatst naar het vlie­gveld St. Athens om dienst te doen als bewaking.
 
Weer enkele maanden later vertrok de groep naar Congleton. Daar viel 11-20 RA uit elkaar door herinde­ling.
 
Kapitein, later majoor, Galle ver­liet Congleton en kreeg een functie in Londen. Galle, reserveofficier, was eigenlijk leraar aan een H.B.S. in Zwolle. Men ervaarde hem als eerlijk, open en vooral rechtvaar­dig. Hij stond voor iedereen klaar, met raad en daad. Hij wist altijd precies wat hij wilde in de chaoti­sche toestanden en zijn mannen ver­trouwden geheel op hem. Nog altijd nemen de oudgedienden van 11-20 RA hun pet af voor de manier waarop hij hun uiteindelijk in Engeland heeft gebracht, niet tegenstaande vele moeilijkheden en onzekerheden in die dagen.
 
Dit verhaal moet dan ook worden gezien als een eerbetoon aan majoor Galle.

 
 
Samenstellers:
 
N.R. Burgers, Vlijmen en J. de Bruyn, Roosendaal
 
Terug naar de inhoud