Kraaij, S. - Prinses Irene Brigade

Ga naar de inhoud

Kraaij, S.

Erelijst gesneuvelden > Namenlijst slachtoffers Veldtocht
Achternaam: Kraaij
Voornaam: Steven 
Voorletters: S. 
Rang: Sergt. 
Mil. Onderdeel: Kon.Ned.Brig.Prinses Irene 
Geboorteplaats: Putten 
Geboortedatum: 07-05-1919 
Overlijdensplaats: Hedel 
Overlijdensdatum: 23-04-1945   
Begraafplaats: Oude begraafplaats te Putten 
Gemeente: Putten 
Provincie: Gelderland 
Land: Nederland 
Vak:   
Rij:   
Nummer: 4        


De ouders van Steven waren landbouwer Jan Kraaij (*1892-1978) en Hendrika Koopman(*1895-1951). Ze trouwden in Putten op 9 augustus 1918 en woonden op de Arkenheenseweg in het buurtschap Bijsteren, net buiten Putten, op de Veluwe. Ze kregen de volgende kinderen: Steven (1919-1945), Hendrikje "Hent" (1921-2000), Peter (1923-1999), Rutger "Rut"(*1928), Johanna "Jo" (1929-2009) en Hendrika "Riek" (*1939).

Steven was dienstplichtig militair en kwam voor zijn nummer op in januari 1940 te Voorschoten. Hij werd ingedeeld bij de 1e Batt 4e afd. 2e Depot Bereden Artillerie. Zijn onderdeel werd al snel overgebracht naar Noord-Brabant/De Peel, in de zgn. Peel-Raamstelling. Door de grote overmacht van de Duitsers werd zijn onderdeel 10 mei 1940 onder de voet gelopen en vluchtte hij met enkele manschapen via Antwerpen naar Zeeuw-Vlaanderen. Na de capitulatie van dit stukje Nederland, ging hij langs de Belgische kust naar Duinkerken en zag kans met een boot naar Engeland te ontkomen. Hier vernam de familie via het Rode Kruis dat hij nog in leven was. 


Steven in Suriname zwaaiend met zijn revolver               
Pijl en boog uit Suriname

Hij maakte in Engeland eerst deel uit van het Nederlandsch Legioen, de voorloper van de Koninklijke Brigade Prinses Irene. Na de Duitse inval in Nederland waren Suriname en De Nederlandse Antillen ook in oorlog met Duitsland. De olieraffinaderijen en bauxietmijnen waren een potentieel doelwit voor eventuele Duitse aanvallen. De roep om beveiliging hiervan werd groter en in het najaar van 1941 werd een beroep gedaan op de Prinses Irene Brigade om manschappen hiervoor te leveren. Steven was één van de 156 vrijwilligers die naar West-Indië werden gedirigeerd. De militairen werden ondergebracht in een oud schoolgebouw aan de Burenstraat in Paramaribo. Ze werden hier ingezet voor wachtlopen bij het paleis van de Gouverneur, fort Nieuw Amsterdam en de Prinses Irene-kazerne, het Duitse interneringskamp, vliegveld in wording Zanderij, Albina aan de Marowijne rivier en later voor bewaking van Nederlands eerste en enige concentratiekamp Jodensavanne.

Steven leerde in die begintijd de Surinaamse typiste Henriëtte Flora "Florry" Schloss (23 nov. 1917- ±1990) kennen, die vlakbij op de Costerstraat 100 in Paramaribo inwoonde bij haar zuster Doffie en haar man Rudy Wong Chung. Ze trouwden op 24 november 1943 en verhuisden naar een klein huisje. Het was maar van korte duur, want op 7 januari 1944 vertrok de inmiddels tot sergeant bevorderde Steven per boot naar Europa, want men had veel militairen nodig voor de op handen zijnde invasie in West-Europa. Florry keerde weer terug naar het huis van haar zus.
Steven maakte een drieweekse tussenstop in New York, waar in de voorstad Woodside het grootse deel van zijn schoonfamilie woonde. Hij kreeg in die korte periode een goede band met zijn schoonvader Julius J. Schloss (1895-1974), schoonzussen Helene (*2-10-1915-1981) en Coba en zwager Charles. Na een gevaarlijke bootreis, monsterde Steven weer veilig aan in het Schotse Gourock. Een lange treinreis volgde voordat hij met zijn collega’s arriveerde in Wolverhampton, waar zich het basiskamp van de Prinses Irene Brigade bevond.

De Kodak-camera van Steven

Na een maandenlange, intensieve training landde Steef met zijn onderdeel op 7 augustus 1944 in Normandië, trok door Noord-Frankrijk en maakte de zware gevechten mee nabij Beringen in België. Na een verblijf rond Grave en hevige gevechten bij Tilburg, verbleef hij korte tijd in 's Gravenmoer, waar hij ook nauwe contacten onderhield met de Gereformeerde gemeenschap. Vervolgens vertrok de Brigade naar Walcheren en Noord- en Zuid-Beveland, met als taak de kuststrook te bewaken en te verdedigen tegen eventuele Duitse aanvallen. Steef kwam met Gevechtsgroep 1 terecht in Middelburg en werd gelegerd in de H.B.S. Van beide laatste adressen zijn brieven bewaard gebleven van families, waarmee Steef contacten onderhield.

In de laatste fase van de oorlog bevond Steef zich met de Irene Brigade tegenover Hedel in een oud fort Crêvecoeur. Via de radio had hij ondertussen vernomen dat zijn geboorteplaats Putten inmiddels bevrijd was en diende een verzoek in om een bezoek aan zijn familie te brengen. Hij kreeg geen permissie, omdat er nog "een klein klusje stond te wachten in de Bommelerwaard". Het aanvalsplan Operatie Orange behelsde het volgende: 'de Irene Brigade moest bij bij Hedel de Maas oversteken, dat gebied consolideren en optrekken richting Kerkdriel; de Engelsen zouden hetzelfde doen bij Alem, ook naar Kerkdriel gaan en samen met de Nederlanders een bruggenhoofd vormen dat als opstap zou dienen om verder noordwaarts te trekken en de brug bij Zaltbommel te veroveren.' Op 22 april om middernacht 24.00 uur ging deze operatie van start.


Legerkist van Steef

Steven was ingedeeld als schutter van een Vickers-mitrailleur bij de ondersteuningsgroep van kapitein Post. Met het vierde peloton van luitenant Rueb verdedigde hij stellingen bij het viaduct onder de weg Zaltbommel - Den Bosch. Zijn positie boven op een dijk bleek te gevaarlijk, want een sluipschutter trof hem in zijn hoofd. Hij sneuvelde op 23 april 1945, enkele dagen voor zijn 26ste verjaardag.


Familie bij herbegrafenis

Onder het viaduct kreeg hij een voorlopig veldgraf, waarvan het veldkruis nog steeds in het bezit is van zijn enige overgebleven zus Riek Evers. Drie maanden later werd Steef op verzoek van de familie herbegraven op de Oude Begraafplaats te Putten, waar zijn indrukwekkend graf met zijn helm nog steeds in het oog valt. 
Steven heeft bij K.B. no. 38 van 20 maart 1946 postuum het Bronzen Kruis gekregen wegens "Moedig en beleidvol optreden getoond tijdens de gevechten bij Hedel in april 1945."




Herinneringen van iemand uit ’s Gravenmoer (bij Dongen) aan Steven Kraaij:

"Op 30 oktober 1944 werden wij bevrijd. Jammer genoeg liep de bevrijdende opmars dood bij de grote rivieren. Een groot deel van ons land, met onze grote steden, hebben nog een Hongerwinter mee moeten maken.
Wij hebben tijd genoeg gehad om met onze bevrijders kennis te maken. Hadden we eerst Duitsers in ons huis gehad, nu kwamen de Engelsen, de Polen en later de mannen van onze eigen Prinses Irene Brigade. Dat werd in die winteravonden een gezellige boel in de kamer: de jongens kregen van moeder te drinken en zij zetten de "tins" met sigaretten op de tafel. Een kleine Poolse soldaat had moeders hart gestolen. Hij heette Jozef, maar moeder noemde hem steevast: "Mòòzeske". Die Polen spraken Duits, of Engels, maar hadden moeite met de letter "h". Zo vroegen ze, als ze zich 's morgens wilden scheren: "Haben Sie geiss (heiss) Wasser für mich?" Of in het Engels: "Have you some got (hot) water for me?"
Achter ons huis waren enkele kanonnen opgesteld, die in de richting van de Bergse Maas vuurden. Als de school uitging, kwamen er steevast wat jongens naar dat schieten kijken. Het gebeurde wel, dat ze op de loop mochten zitten, die bij een schot een beetje omhoog wipte. Dat vonden ze leuk. Ook de jongens van de Irene Brigade kwamen in ons dorp, dat waren Nederlanders, die kon iedereen verstaan. Met één van hen, Steven Kraaij, een jongen uit Putten, kregen we een bijzondere band. Hij was ook gereformeerd en ging op zondag met ons naar de kerk. Een poos later vertrokken ze naar de Bommelerwaard. Daar ontstond vuurcontact met de Duitsers en daarbij werd onze vriend dodelijk getroffen. Wat legde dat een domper op de vreugde van het bevrijd zijn. Een broer van Ad Kanters, die na de bevrijding dienst had genomen in de brigade, kwam de droeve boodschap brengen. "

Florry, de vrouw van Steef, vertrok op 5 februari 1946 met de SS Stuyvesant vanuit Paramaribo naar Nederland, waar ze eind februari aankwam. Eerst verbleef ze enkele weken bij de familie van Steef in Putten, daarna trok ze in bij haar tante Judith Bucaille-Schloss op de Polstraat 80 in Deventer. Florry is later verpleegster geworden en was daarin ondermeer actief in Amsterdam-Bijlmer. Ze is nooit meer hertrouwd en overleed begin jaren negentig.


De gemeente Putten besloot in oktober 1990 een weg in een nieuwe wijk, de naam Steven Kraaijstraat te geven.

De webmaster heeft in 2015 voor De Puttenaer een artikel over Steven Kraaij geschreven. Klik hier.

Met dank aan Rika en Henk Evers, Lous Wijnand.

Terug naar de inhoud