Arthur Gottschall (Recce)
Biografieën oud-leden
Arthur Gottschall
Tekst en begeleidende foto's zijn van zijn dochter Liz Eijsbouts-Gottschall

Hij is geboren in een Joods gezin in 1911 in Klein-Gerau, een Duits dorpje onder Frankfurt in de deelstaat Hessen. Na Hitlers machtsovername in 1933, vlucht hij in 1936 naar Nederland. In Amsterdam werkt hij als vertegenwoordiger voor de hoedenfabrikant E.C. Poppert & Co te Zaandam. In 1939 wordt hij vennoot.
Als nazi-Duitsland Nederland bezet en hij in 1942 een oproep heeft gekregen om zich te melden voor transport naar kamp Westerbork, vlucht hij met zijn vrouw, Josephine Delmonte, richting Frankrijk. Hij heeft een illegaal paspoort dat vermeldt dat hij is geboren in Enschede onder de naam Gotschal (met 1 T en 1 L) en dat hij in Montpellier woont. Vanuit Frankrijk vluchten zij naar Spanje.
Eenmaal in Madrid geeft Arthur zich op als vrijwilliger voor het Nederlandse leger. Hij is volgens zijn illegale paspoort Nederlander, en dus dienstplichtig. Omdat hij een visum heeft voor Curaçao en Suriname, wordt zijn overtocht betaald. Uiteindelijk komt hij in Canada terecht in de Prinses Juliana kazerne te Guelph.


Het peloton van Arthur met op de achterste rij: Dennis Vanderkar, Jacques Weening en Paul Kornmehl, de rij daarvoor Barend Boers en Arthur Gottschall
Na een korte opleiding wordt hij per schip naar Europa overbracht en komt hij via Schotland in Engeland aan.
Op 3 september 1943 wordt hij daar ingedeeld bij de Nederlandse troepen. Op 6 november 1943 wordt hij geplaatst bij de Prinses Irene Brigade, waar Arthur wordt ingedeeld bij de ‘recce’, de verkenners, die in de frontlinie actief zijn.
Op 7 augustus komt de Irene Brigade aan op de kust van Frankrijk en op 12 augustus neemt de brigade samen met de 6e Airborne divisie een frontlijnpositie in bij de Slag om de Seine en verovert samen met de Belgische Pironbrigade Pont Audemer. Ze trekken door Noord-Frankrijk en 1 september komen ze aan in de Belgische universiteitsstad Leuven.

In deze Nederlandse stad (vermoedelijk Alphen aan den Rijn) wordt de Brigade uitbundig onthaald. Arthur staand in het midden.
Arthur is chauffeur op een scout-carrier, een gepantserd verkennnningsvoertuig op rupsbanden. Zijn commandant is Ad Raaymakers:
‘Wij waren de eerste bevrijders die binnenkwamen. Het was overweldigend! Met de verkennersafdeling zat je ongeveer voorop. Van pure vreugde kreeg Arthur, pats... een tomaat midden in zijn gezicht. De carrier lag vol appels, peren, tomaten.’*
De mannen rijden daarna naar het Belgische Diest en zien in de verte de Duitse tanks. De verkenners krijgen de opdracht door te rijden, maar ze worden onder vuur genomen.
Raaymakers: ‘Ik meen dat onze carriertroep de enige was die naar voren ging. Ik reed voorop. De eerste granaat. Klopte-klop-te... ik zag ’m vóór inslaan. Het had geen zin verder te rijden. We waren... schietschijven. Ik zei tegen Arthur: “Stoppen! De sloot in!” Hij zet de wagen voorbeeldig in de sloot. Zó! Met de neus erin. Ik spring eruit! M’n geweer, ’n natuurlijke reactie (...) Ik hoor RRfft!rRRft! Arthur reed weer weg. Verdomme! Arthur weg met de carrier. Ik lig in de sloot, Frenkel en Pablo komen erin... Pablo’s geweer ligt in de carrier. Kruipend gaan de mannen door de sloot terug naar het kampement van de brigade. Ik was op zoek naar Arthur. Ik vind hem. “Waarom ben je teruggereden?” “Alle sigaretten lagen in de carrier.” Had-ie z’n leven voor geriskeerd!’**
De opmars van de brigade gaat door en in de nacht van 20 op 21 september bereiken ze de grens bij Valkenswaard in Nederland. Na een verblijf in Grave en het Land van Maas en Waal, volgden zware gevechten nabij Tilburg.

Arthur met zijn peloton bij het huis van familie Driedijk in Wolfaartsdijk. Ze slapen met z’n allen boven de stal.
Vervolgens wordt Arthur met de Verkenningsafdeling aan de noordkant van Zuid-Beveland gestationeerd. Daar wordt de bevolking gevraagd om de Irenemannen in te kwartieren en ze doet dat graag: de soldaten zijn royaal met witbrood, scheepsbeschuit, blikjes vlees en boter.
Tijdens een surveillance rijdt Arthur met zijn scout-carrier op een landmijn. Hij slaat met zijn voertuig over de kop en wordt met een hoofdwond opgenomen in het Britse militair hospitaal in het Belgische plaatsje Duffel, in de provincie Antwerpen.

Over het ongeluk zelf, noch over wat er is gebeurd met de andere militairen die in de wagen zitten, is weinig bekend. Het staat nergens geregistreerd en Arthur sprak er nooit over. Wel heeft hij het telegram dat aan zijn vrouw is gestuurd, bewaard.
Terwijl Arthur in het ziekenhuis ligt wordt de Brigade gereorganiseerd. De verkennersafdeling wordt per 1 april 1945 opgeheven. Vervolgens wordt Arthur geplaatst op de Prinses Irene-kazerne in Bergen op Zoom, waar de aanvullingstroepen zijn gelegerd onder bevel van majoor Looringh van Beek. Hier promoveert Arthur tot sergeant. Op 26 oktober 1945 zwaait hij af. Het duurt nog drieënhalf jaar voordat hij de Nederlandse nationaliteit krijgt.
Op 26 juli 1951 wordt hem het Oorlogsherinneringskruis toegekend met de gespen “Krijgs te Land 1940-1944” en “Normandie 1944”. Ook is hij gerechtigd tot het dragen van de Normandie-Lanyard.
* Ik zou weer zo gek zijn, p.173, Hanny Meijler (1984)
** Ik zou weer zo gek zijn, p.174, Hanny Meijler (1984)