Burton Sanders (seiner)
Biografieën oud-leden
Ik zou weer zo gek zijn!
Op 23
oktober 2020 bereikte ons het verdrietige bericht dat Burton Sanders op
95-jarige leeftijd is overleden.
Tot
vier jaar geleden was Burton bij vrijwel alle activiteiten van de VOSKNBPI
aanwezig. Hij was niet groot en keek met van die leuke pretoogjes door zijn
brillenglazen de wereld in. Tijdens gesprekken met hem bemerkte je dat hij
ondanks zijn hoge leeftijd nog steeds erg scherp was en over de nodige humor
beschikte. Hanny Meijler schreef in 1984 het boek De mannen van de Irenebrigade
en dat had als subtitel een uitspraak van Burton Sanders: Ik zou weer zo gek
zijn!
Wie was deze intrigerende veteraan?
Wie was deze intrigerende veteraan?
Burton
werd geboren op 1 maart 1925 in Amsterdam. Hij groeide op in een a-kerkelijk,
welgesteld joods gezin dat bestond uit een Amerikaanse moeder, een Nederlandse
vader, die een commissionair in effecten was, en een jonger broertje. Ze
woonden in een grote villa nabij de Apollolaan in Amsterdam, tegenover de
beroemde familie Stikker. Nadat hij de lagere school had voltooid ging Burton
naar de HBS.
Met
achterlating van hun bezittingen mocht het gezin, dankzij de Amerikaanse
nationaliteit van de moeder, met toestemming van de Duitse bezetter Nederland
in maart 1941 verlaten. Ze gingen met de trein naar Berlijn, vlogen naar
Portugal en vervolgens vandaar per boot naar de Verenigde Staten. Hier moesten
Burton’s ouders weer van onderaf beginnen. Burton: “Uit een groep van rijkaards
kwam ik terecht in een groep emigranten en voelde geen enkele binding met die
mensen. Ik wilde niet bij een groep horen. Ik was eenzaam en had moeite me aan
te passen.”
“Hoewel
ik de HBS nog niet had afgemaakt werd ik na een examen toegelaten op een
technische hogeschool en koos daar voor de richting scheikundig ingenieur. In
de avonduren en de vakanties probeerde ik wat bij te verdienen.”
Burton was
een idealist en wilde vechten voor de bevrijding van Nederland. Meteen op zijn
18e verjaardag meldde hij zich aan als vrijwilliger bij het Nederlandse
rekruteringsbureau, gevestigd in het consulaat in New York. (zie foto) Het
hoofd daarvan, majoor Sidney van den Bergh (die later minister zou worden) beloofde hem, dat hij in Engeland
ofwel ingezet kon worden bij de Scheikundige Dienst (Chemicak Warfare Service),
onder de leiding van ene majoor de Boer, ofwel een officiersopleiding zou
kunnen volgen. Tevens beloofde hij voor zijn ouders een kostwinnersvergoeding.
Twee
weken later arriveerde Burton in de rekrutenkazerne te Guelph (Ontario) in
Canada. Tot zijn geluk gaf de kazernecommandant hem tot juni 1943 verlof om
zijn tweede studiejaar af te maken.
Eind
augustus 1943 ging Burt samen met negen andere nieuwe rekruten op
troepentransport naar Engeland. Ze kwamen aan in Glasgow en gingen vervolgens
met de trein naar Londen, waar ze moesten wachten op de definitieve indeling.
Burton: “Ik herinnerde diverse instanties aan de mij gedane belofte,
officiersopleiding of ingedeeld worden bij de chemische dienst. Men zei dat
deze dienst niet bestond, maar ik zei van wel. Kennelijk vond men mij lastig en
zo werd ik ingedeeld bij de Irene Brigade in Wolverhampton.”
In
oktober 1943 werd Burton ziek en meldde zich bij brigade-arts Boerma. Die dacht
dat Burton simuleerde en stuurde hem weer terug op oefening. In de stromende
regen en tot aan zijn enkels in het water moest hij een uur lang granaten
gooien. De volgende ochtend was hij nog beroerder, maar de dokter stuurde hem
weer mee op oefening. In het weekend mocht Burton naar het veldhospitaal en
daar een nacht op bed liggen. Even later kwam dokter Zak, zag dat hij hoge
koorts had en stuurde hem direct naar het ziekenhuis in Wolverhampton. Daar
werd dubbele longontsteking en pleuritis geconstateerd. Dankzij de toen net
ontwikkelde nieuwe sulfa drug kon Burton dit navertellen.
Na een
revalidatie van twee maanden kwam Burton op oudejaarsavond 1943 terug bij de
Brigade. Deze was intussen verplaatst van Wolverhampton naar Dovercourt, een
voorstadje van de havenplaats Harwich. Na een treinreis van enkele uren
arriveerde Burt laat in de avond. Hij kreeg meteen een strozak, en werd
gedirigeerd naar een zolderkamertje in een huisje, met een klein lampje in het
plafond, en één venstertje met een kapotte ruit. “Ik voelde me ongelukkig en
verlaten, maar viel gelukkig snel in slaap. Van de volgende ochtend, dus
Nieuwjaarsdag 1944, herinner ik me niets.“
Twee dagen later werd de brigade
overgeplaatst naar Frinton-on-Sea, waar ze de kustbewaking moest uitvoeren.
Burt en nog een aantal kameraden, die hij niet eerder had ontmoet maar met
wie hij intussen kennis had gemaakt, werden ondergebracht in een verlaten
school, waar in een lokaal ieder een eigen hokje met een bed erin kreeg om te
slapen, afgedekt met een gordijn voor de privacy. Iemand maakte de
opmerking “dit lijkt wel op een bordeel.” Burt had daar geen ervaring mee en
kon hier dus niet op ingaan….
De arts
had aangeraden hem een poos lichte dienst te laten verrichten om langzaam weer
aan te sterken. Resultaat: hij werd aangesteld als corveeër: ’s morgens voor
dag en dauw op, ’s avonds laat naar bed nadat de afwas was gedaan en de keuken
weer opgeruimd…Dus het tegenovergestelde van lichte dienst. Gelukkig mocht hij
snel daarna twee weken op zijn eerste verlof. Dit werd in London doorgebracht,
waar kennissen van zijn ouders woonden en hij bij één van hen kon logeren. Hij
herinnerde zich dit als een uiterst plezierige tijd.
Door
tussenkomst van majoor Looringh van Beek (door Burt gekarakteriseerd als een
“zeer aimabele officier”) werd hij in april 1944 ingedeeld bij de
Brigade-Signals. Ongeveer tegelijkertijd verhuisde de brigade terug naar
Dovercourt en begon Burt aan zijn opleiding als seiner. Dit hield in dagelijks
behalve exerceren en wat lichamelijke oefeningen afwisselend de
telefooncentrale bedienen en instructie in de Morsecode.
Burton
in zijn signalwagen
“6 juni
kwam over de radio het nieuws van de invasie in Normandië, dus nu afwachten
wanneer het onze beurt wordt om mee te doen.” Dit gebeurde exact twee maanden
later: op 6 augustus 1944 werd de brigade ingescheept voor de overtocht en ging
op 8 augustus aan land op de zgn. Sword Beach, het meest oost
gelegen deel van het invasiegebied. En toen begonnen de seiners met hun
eigenlijke werk: onderling contact tussen de verschillende legeronderdelen.
‘Als ik me goed herinner, kreeg elk z.g. verbindingsstation een identificatiecode, die dagelijks werd gewijzigd. Ook werd de onderling te gebruiken radiogolflengte dagelijks gewijzigd. Het contact tussen de seiners ging op verschillende manieren. Op korte afstanden ging het per aan de radio aangesloten microfoon, dus eigenlijk een telefoongesprek per radio. Op langere afstand en ook op korte afstand waar een code moest worden gebruikt (die ook dagelijks werd verstrekt) ging het per Morsecode. Seiners die niet in een wagen zaten, werden uitgerust met een zgn. Walkie-Talkie, een draagbare telefoon met een beperkt bereik. Later werd telkens wanneer we enige tijd (meerdere dagen, weken, of zelfs een paar maanden) op eenzelfde plek bleven, werden tussen units telefoonlijnen aangelegd en werden vaste telefoonverbindingen tot stand gebracht’
‘Als ik me goed herinner, kreeg elk z.g. verbindingsstation een identificatiecode, die dagelijks werd gewijzigd. Ook werd de onderling te gebruiken radiogolflengte dagelijks gewijzigd. Het contact tussen de seiners ging op verschillende manieren. Op korte afstanden ging het per aan de radio aangesloten microfoon, dus eigenlijk een telefoongesprek per radio. Op langere afstand en ook op korte afstand waar een code moest worden gebruikt (die ook dagelijks werd verstrekt) ging het per Morsecode. Seiners die niet in een wagen zaten, werden uitgerust met een zgn. Walkie-Talkie, een draagbare telefoon met een beperkt bereik. Later werd telkens wanneer we enige tijd (meerdere dagen, weken, of zelfs een paar maanden) op eenzelfde plek bleven, werden tussen units telefoonlijnen aangelegd en werden vaste telefoonverbindingen tot stand gebracht’
De radioapparatuur van Burton
Na een
gestadige opmars werd drie weken na de landing het eerste Franse stadje Pont
Audemer door de brigade bevrijd. Daags daarna ging Burt samen met een kameraad
zijn eerste echte (biefstuk) maaltijd genieten in het niet verafgelegen
befaamde restaurant “Les Cloches de Corneville”.
Op 3
september volgde de uitbraak vanuit Normandië en zette de brigade de lange
opmars in naar Paal, in België, dat vier dagen later werd bereikt. Behalve een
korte nachtpauze, die hij slapend op de grond doorbracht op een plein in
Airaines (nabij Amiens), zat Burton gedurende deze opmars continu aan de radio
van zijn signalwagen. Ergens in Noord-Frankrijk kwam een Engelse ordonnans op
zijn motor naast hem rijden, waarschijnlijk om een boodschap te overhandigen.
Ineens een enorme knal en was de motorrijder op een naast de weg gelegen mijn
gereden. Uit elkaar gescheurd, kermend van de pijn en naar zijn moeder roepend,
stierf hij snel daarop, een geluk voor hem, maar voor Burt een
verschrikkelijke, niet uitwisbare ervaring. De signalwagen van Burton was
doorzeefd met granaatscherven en was de metalen beschermplaat zelfs van het
generatorcompartiment geslagen. Gelukkig waren de inzittenden ongedeerd.
Burton: “Met ons was niets gebeurd, behalve dat het potlood waarmee ik zat te
schrijven opeens met de punt in mijn kin vastzat.” Na enkele uren haalden we de
colonne in. De eerste reactie van de commandant van de Signals, de 1ste luitenant
Van O, was: “Gelukkig, de signalwagen is nog in orde.”
Na twee
weken in de Belgische Kempen te hebben vertoefd, vertrok de brigade op 20
september richting Nederland. De bedoeling was bij de operatie “Market Garden”
(slag om Arnhem) te worden ingezet. Ze kwam echter niet verder dan Nijmegen en
werd toen teruggetrokken naar Grave voor bewaking van de brug over de Maas.
Ruim
twee weken later volgden verplaatsingen door Nederland waaronder o.m. deelname
aan de bevrijding van Tilburg, bewaking van Zeeuwse eilanden en een veldslag in
de Bommelerwaard bij Hedel, om uiteindelijk midden april 1945 in Vught
terecht te komen. Wanneer de brigade in beweging was, zat Burt achter de radio
in de signalwagen en gedurende het ettelijke perioden van rust achter de linies
deed hij telefoondienst. Tevens had hij eenmaal een lang weekend en eenmaal een
week verlof, beide doorgebracht in Brussel en verbleef hij enkele weken lang in
een ziekenhuis ten gevolge van een langdurige aanval van ischias.
De dag nadat de Duitsers zich op 5 mei
1945 hadden overgegeven vertrok de brigade via Wageningen naar Den Haag, waar
zij als eerste geallieerde troepen op 8 mei binnentrok. In de kazerne waar hij
kwam te vertoeven, werd Burt belast met het bedienen van de telefooncentrale.
Dit duurde tot en met zijn repatriëring naar de V.S., midden augustus 1945.
‘Al
spoedig deed zich een incident voor: een Amerikaanse officier (Ik weet nog
niet, hoe die aan mijn naam kwam…) stelde me voor over te stappen naar het
Amerikaanse leger, om als majoor (!) in Duitsland als tolk te fungeren. Hij was
erachter gekomen, dat ik vloeiend Engels sprak en ook, dankzij de HBS,
behoorlijk Duits. Ik voelde er wel voor, maar ik kreeg geen permissie voor de
overstap: ik was in de kazerne nodig als telefonist…’
In deze
Haagse periode ging Burt op zoek naar zijn familie. ‘Daags na de bevrijding ben
ik vanuit Rotterdam naar een nicht en haar niet-Joodse man in Schiedam
gefietst. Van hem hoorde ik dat mijn oom, mijn tante en haar man en mijn twee
neven in Amsterdam nog in leven waren. Ze hadden ondergedoken gezeten. Alle
verdere familie was weg. Ik ging, helaas tevergeefs, ook nog op zoek naar ons
in 1941 achtergelaten huisraad.’
Burt:
“Er waren nog meer teleurstellingen. Ten eerste de houding van vele
Nederlanders die Burt sprak: “Jij hebt in de brigade een makkelijk leventje
gehad, terwijl wij honger hebben geleden en zelfs “eigen teelt” moesten roken.”
Verder het feit, dat ik, als soldaat, toegang tot een aantal betere restaurants
werd geweigerd, die waren aan officieren voorbehouden. Hoe anders was het
tijdens mijn verlofdagen in België, waar we in eetgelegenheden werden gefêteerd
en soms zelfs vrijgehouden en ook in Engeland, waar ik intussen een weekje op
verlof mocht.” Nee, Burt kon niet wachten om weer naar de VS terug te keren en
ging dan ook niet in op een voorstel dat hij officier kon worden, mits hij voor
een periode van drie jaar ging bijtekenen, om te beginnen voor
Nederlands-Indië!
Midden
augustus 1945 werd Burton afgemonsterd in New York, na een overtocht van
zeventien dagen vanuit Rotterdam met zestien anderen op de ‘Tiba’ van de
Holland- Amerika- Lijn. De kapitein deelde hen mee dat zij als niet-betalende
passagiers, ondanks de lege kajuiten, in het ruim moesten verblijven. Onder
toezicht van de bemanning mochten ze tweemaal per dag aan dek om te luchten. De
maaltijden die ze zelf moesten komen halen, bestonden uit sardines met
aardappelen of aardappelen met sardines.
Bij het
verlaten van de dienst kreeg Burton driehonderd gulden. Daar moest hij echter
nog wel even op wachten, omdat volgens het Nederlandse consulaat in New York
zijn ouders geen recht hadden gehad op de kostwinnersvergoeding, aangezien
Burton voor hij in dienst ging geen volledige baan had. Die driehonderd gulden
werden ingehouden als eerste afbetaling.
Burton liet het er niet bij zitten en schreef een brief aan de koningin. Zes weken later ontving hij driehonderd gulden en een telefoontje van het consulaat. “Het was ook wel in orde gekomen zonder de koningin hierbij te betrekken,” werd erbij verteld. Later kreeg hij nog een kleine, maar zeer gewaardeerde bijdrage om zijn studie af te ronden.
In 1947
haalde Burton zijn graad ‘Bachelor of Chemical Engineering’ (iets tussen ing.
en Ir.) en werd als beroepsingenieur geregistreerd.
In 1959
stuurde zijn toenmalige Amerikaanse firma hem naar Europa voor een
marktonderzoek en zo kwam hij ook weer in Nederland terecht. Tijdens een van
zijn vaste ontmoetingen met een oude maat van de Irene Brigade leerde hij in
1966 zijn vrouw Edith kennen.
Er
moest Burton nog iets van zijn hart over die periode: ‘Op de Nederlandse
ambassade in Washington werd mij toentertijd bevestigd, wat ik al eerder had
vernomen: dat ik kans liep om in Nederland te worden opgeroepen voor militaire
dienst. Formeel was ik nl. nog niet voor mijn nummer opgekomen. Mijn
tegenwerping dat ik tussen 1943 en 1945 bij de Irene Brigade had gediend, telde
niet. “Dat was immers als vrijwilliger!” werd er gezegd. Als reactie daarop
zwoer ik meermalen geen voet meer in Nederland te zetten en nu woon ik er weer,
al sedert ruim 30 jaar.’
Tijdens
de 70-jarige D-day herdenking in Normandië maakte Burton en Edith kennis met
koning Willem-Alexander en koningin Maxima. ‘Dat was heel bijzonder. De koning
is de vierde generatie van ons vorstenhuis met wie ik kennis heb gemaakt, dat
heb ik hem ook verteld. De koning antwoordde hierop: “Jammer dat ik onze
dochters niet heb meegebracht, want dan had u ook met de vijfde generatie
kennis kunnen maken”.’
Terugkijkend
op zijn periode met de Prinses Irene Brigade zei Burton
afsluitend: "Als ik weer jong was en er kwam weer oorlog, dan zou ik
weer zo gek zijn." Hanny Meijler bespeurde het 36 jaar geleden al
goed........